ECLI:NL:RBZWB:2018:7183

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
02-820759-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtredingen Opiumwet en Wet wapens en munitie met schending van de redelijke termijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2018, is de verdachte veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De zaak betreft feiten die zich hebben voorgedaan tussen 1 januari 2014 en 18 juli 2015, waarbij de verdachte opzettelijk cocaïne en amfetamine heeft bereid, bewerkt, verkocht en vervoerd. Daarnaast heeft hij vuurwapens en munitie in zijn bezit gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 6 december 2018 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de bekennende verklaring van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor enkele van de tenlastegelegde feiten, waardoor de verdachte voor deze feiten is vrijgesproken. De rechtbank heeft echter bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 101 dagen opgelegd, waarvan de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, wat heeft geleid tot een matiging van de onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/820759-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 december 2018
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren op [Geboortedag] 1973 te [Geboorteplaats/land] ,
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 december 2018, waarbij de officier van justitie mr. L. van den Oever en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014
tot 18 juli 2015 te Hengstdijk, gemeente Hulst, althans in Nederland
telkens opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (dealers)hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine (speed) zijnde cocaïne en/of
amfetamine (speed) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
2.
hij op of omstreeks 18 juli 2015 te Hengstdijk, gemeente Hulst,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 958 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en/of ongeveer 3,6
gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde amfetamine (speed) en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.
3.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 18
juli 2015 te Kosovo en/of Kroatië en/of Hengstdijk, gemeente Hulst, en/of
Axel, gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens) zonder consent een of meer vuurwapens
van categorie II en/of III, vanuit Kosovo en/of Kroatië Nederland te doen
binnenkomen, naar Kosovo en/of Kroatië is afgereisd en/of die wapens heeft
aangekocht en/of een derde heeft verzocht die wapens naar Nederland te
vervoeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.
hij in of omstreeks de maand februari 2015 te Hengstdijk, gemeente Hulst,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1.000
gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 augsutus 2014 tot en met 1 december 2014
te Hengstdijk, gemeente Hulst, althans in Nederland, zonder erkenning een
wapen van categorie III, te weten een omgebouwd start-alarmpistool (merk Ekol
mogel Tuna), heeft verhandeld.
6.
hij op of omstreeks 18 juli 2015 te Hengstdijk, gemeente Hulst, voorhanden
heeft gehad 8 kogelpatronen (merk Sellier& Bellot), in elk geval munitie in de
zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III.
7.
hij op of omstreeks 18 juli 2015 te Hengstdijk, gemeente Hulst, (een) wapen(s)
van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische
stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden
toegebracht, voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan, met dien verstande dat hij in de ten laste gelegde periode cocaïne heeft verstrekt aan diverse personen. Voor het verkopen van cocaïne en het verkopen of verstrekken van amfetamine bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, zodat zij heeft gevorderd dat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht dit feit eveneens wettig en overtuigend bewezen, gelet op de processen-verbaal betreffende het aantreffen van de in de tenlastelegging genoemde harddrugs, de uitkomsten van de uitgevoerde narcotests aan de aangetroffen stoffen en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van deze feiten wegens het ontbreken van wettig bewijs.
Ten aanzien van de feiten 6 en 7
De officier van justitie acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op de processen-verbaal betreffende het aantreffen van de in de tenlastelegging genoemde patronen en het wapen, het proces-verbaal van het uitgevoerde onderzoek aan de patronen en het wapen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte cocaïne heeft verstrekt aan vrienden, zij het in een kortere periode dan tenlastegelegd. Voor wat betreft de periode dient als startdatum te worden uitgegaan van maart 2015, na het auto-ongeluk van verdachte.
Ten aanzien van feit 2
Het feit kan wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte heeft het feit bekend.
Ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5
Het dossier bevat ten aanzien van deze feiten onvoldoende wettig enovertuigend bewijs, zodat verdachte van deze feiten dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 6 en 7
Verdachte heeft bekend dat hij de patronen en het stroomstootwapen voorhanden heeft gehad. De feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- de verklaring van getuige [Naam 1] [1] ;
- de verklaring van getuige [Naam 2] [2] ;
- de verklaring van getuige [naam 3] [3] .
Uit de verklaringen van de hierboven genoemde getuigen blijkt dat verdachte gedurende de periode van een jaar tot anderhalf jaar cocaïne aan hen heeft verstrekt. Daarmee bevat het dossier wettig en overtuigend bewijs dat verdachte in de tenlastegelegde periode cocaïne heeft verstrekt. De rechtbank verwerpt daarom het verweer dat deze periode zou moeten starten in maart 2015.
De genoemde getuigen wonen allen in Axel en zij hebben verklaard dat verdachte de cocaïne bij hen thuis aan hen verstrekte. Gezien de manier waarop de pleegplaats ten laste is gelegd is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de cocaïne verstrekte in Nederland.
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte in de tenlastegelegde periode cocaïne heeft verkocht of ook amfetamine heeft verstrekt of verkocht. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken, alsmede van de overige tenlastegelegde handelingen ten aanzien van cocaïne en amfetamine.
Ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte [4] ;
- het proces-verbaal van binnentreden woning [5] ;
- het proces-verbaal pillen-poeders, betreffende de cocaïne [6] ;
- het proces-verbaal pillen-poeders, betreffende de amfetamine [7] ;
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) betreffende het onderzoek aan de amfetamine [8] .
Ten aanzien van feit 3
Het dossier bevat diverse tapgesprekken van verdachte met andere personen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat wordt gesproken over het vervoeren en verkopen van vuurwapens. In één gesprek zegt verdachte dat hij in Kosovo wapens gaat halen. In andere gesprekken wordt versluierd gesproken. Er bestaat dan wel een vermoeden dat het over wapens gaat, maar zonder een aanvullende verklaring hierover is dat niet zonder meer helder. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft een verklaring afgelegd over de betekenis van de termen ‘grote boeken’ en ‘kleintjes’, te weten dat hiermee respectievelijk kalasjnikovs en pistolen worden bedoeld. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met [medeverdachte 1] had afgesproken dat [medeverdachte 1] misschien wapens mee terug zou nemen. Gezien het feit dat [medeverdachte 1] toen in Kosovo was begrijpt de rechtbank dat verdachte hiermee bedoelt dat [medeverdachte 1] wapens vanuit Kosovo naar Nederland zou brengen. [medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] aan hem had gevraagd om dat te doen. [medeverdachte 2] heeft alle betrokkenheid bij de poging tot import van vuurwapens ontkend. Verdachte heeft bij de politie ook verklaard dat er nooit sprake is geweest van wapens.
Naast deze tapgesprekken en de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 1] bevat het dossier geen aanwijzingen dat daadwerkelijk vuurwapens door verdachte of één van de medeverdachten in Kosovo of Kroatië zijn aangekocht, en dat er daadwerkelijk concrete pogingen zijn ondernomen om die vuurwapens vervolgens naar Nederland te (laten) brengen.
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank daarom onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde feit te kunnen komen. Zij zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4
Verdachte heeft verklaard dat hij een groot geldbedrag had geleend aan [medeverdachte 2] en dat de terugbetaling daarvan op zich liet wachten. [medeverdachte 2] vertelde hem dat hij [medeverdachte 1] naar Kroatië had gestuurd met cocaïne om daar te verkopen, zodat hij verdachte met de opbrengst daarvan kon terugbetalen. [medeverdachte 2] zou ook naar Kroatië gaan om het geld op te halen. Verdachte besloot toen met [medeverdachte 2] mee te gaan om te verzekeren dat het geld ook echt aan verdachte werd betaald. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem naar Kroatië had gestuurd om daar een enveloppe met documenten af te geven aan een familielid van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft dit gedaan en is daarna doorgereisd naar Kosovo. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij niet wist dat er mogelijk drugs in de enveloppe zat. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist om wat voor soort drugs het ging en ook niet hoeveel.
De verklaring van verdachte over de export van drugs wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund.
Ook ten aanzien van dit feit bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs, zodat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 5
Het dossier bevat ten aanzien van het tenlastegelegde alleen de belastende verklaring van [Naam 4] . Het dossier bevat daarom onvoldoende wettig bewijs, zodat de rechtbank verdachte ook van dit feit zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 6
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 6 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte [9] ;
- het proces-verbaal van binnentreden woning [10] ;
- het proces-verbaal onderzoek voorwerpen m.b.t. wet wapens en munitie [11] .
Ten aanzien van feit 7
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 7 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte [12] ;
- het proces-verbaal van binnentreden woning [13] ;
- het proces-verbaal onderzoek voorwerpen m.b.t. wet wapens en munitie [14] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2014
tot 18 juli 2015
te Hengstdijk, gemeente Hulst, althansin Nederland
telkens opzettelijk heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/ofverstrekt
en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,een (dealers)hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne
en/of amfetamine (speed)zijnde cocaïne
en/of
amfetamine (speed) (telkens), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
2.
hijop
of omstreeks18 juli 2015 te Hengstdijk, gemeente Hulst,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 958 gram,
in elk geval een
hoeveelheidvan een materiaal bevattende amfetamine (speed) en/
ofongeveer 3,6
gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde amfetamine (speed) en
/ofcocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.
6.
hijop
of omstreeks18 juli 2015 te Hengstdijk, gemeente Hulst, voorhanden
heeft gehad 8 kogelpatronen (merk Sellier& Bellot),
in elk gevalmunitie in de
zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III.
7.
hijop
of omstreeks18 juli 2015 te Hengstdijk, gemeente Hulst,
(een
)wapen
(s)
van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische
stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden
toegebracht, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte vanwege de feiten 1, 2, 6 en 7 op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat de redelijke termijn is overschreden en dat het reclasseringstoezicht dat in oktober 2015 was opgelegd bij de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis in juli 2018 positief is afgerond. Zij heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van anderhalf jaar schuldig gemaakt aan het verstrekken van cocaïne. Hierdoor is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid.
Daarnaast heeft hij cocaïne en een grote hoeveelheid speed voorhanden gehad. Het aanwezig hebben van deze harddrugs werkt de hierboven genoemde schadelijke effecten van harddrugs in de hand.
Verdachte heeft ook acht patronen en een stroomstootwapen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van wapens of onderdelen daarvan vergroot het risico op het ongeoorloofd gebruik ervan, wat tot ernstige gevolgen kan leiden.
Uit het strafblad van verdachte van 25 juli 2017 komt naar voren dat verdachte tussen 1991 en 2015 vaak in aanraking met justitie is geweest. Na 2015 zijn er geen nieuwe justitiecontacten geregistreerd.
Blijkens de reclasseringsrapporten van 21 juli 2015 en 27 augustus 2015 was verdachte toen weinig kritisch met welke mensen hij zich inliet. Hij had in verband met een arbeidsongeval een groot bedrag uitgekeerd gekregen en kon hier niet goed mee omgaan. Hij werd in die periode vaak benaderd door mensen die misbruik van hem maakten. Hij kon zichzelf daar moeilijk tegen beschermen. Zijn vriendin probeerde dat wel te doen.
Het recidiverisico werd toen ingeschat op laag tot gemiddeld. Als strafadvies werd gegeven een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, de korte leefstijltraining en een ambulante behandeling bij De Waag.
Met ingang van 26 oktober 2015 is het bevel tot voorlopige hechtenis geschorst, waarbij de bijzondere voorwaarden zijn gesteld zoals die door de reclassering in het strafadvies waren geformuleerd.
Op 16 augustus 2017 heeft de reclassering een voortgangsverslag opgesteld over het verloop van het toezicht op de bijzondere voorwaarden. Uit dit verslag komt naar voren dat verdachte de korte leefstijltraining inmiddels succesvol heeft afgerond. Verdachte heeft goed meegewerkt tijdens de behandelgesprekken van zijn ambulante behandeling. Deze behandeling is op het moment van het verslag in een afrondende fase. Volgens de behandelaar is de kans op herhaling, in vergelijking met het moment van aanmelding, nu verminderd. De reclassering is het hiermee eens. Verdachte heeft zich verder goed aan de afspraken met de reclassering gehouden. Hij heeft afstand genomen van de vriendengroep die een negatieve invloed op hem had en hij heeft een ondersteunend sociaal netwerk.
Gelet op het verloop van het toezicht vindt de reclassering oplegging van een reclasseringstoezicht door de rechtbank niet nodig.
Ter terechtzitting heeft verdachte naar voren gebracht dat het geldbedrag dat hij uitgekeerd had gekregen in verband met het bedrijfsongeval nu op is. Hij woont bij zijn moeder en hij ontvangt een uitkering. Omdat hij één arm heeft is het lastig om werk te vinden, aldus verdachte.
Alles afwegende en gelet op de straforiëntatiepunten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten zes maanden voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf is bedoeld om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Ondanks een positief verloop van het reclasseringstoezicht is de rechtbank namelijk van oordeel dat de kans op herhaling nog niet geheel geweken is. De verminderde financiële positie en de slechte positie op de arbeidsmarkt zouden immers aanleiding kunnen zijn om extra geld in het criminele circuit te willen verdienen.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank verder rekening met het volgende. De rechtbank heeft geconstateerd dat het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, dat is opgenomen in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is geschonden. Als startdatum van deze termijn gaat de rechtbank uit van 18 juli 2015, te weten de dag dat verdachte is aangehouden. De zaak tegen verdachte zou moeten zijn afgerond vóór 18 juli 2017. Deze einddatum is met meer dan één jaar overschreden. Als gevolg van deze overschrijding zal de rechtbank het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf matigen. Zij zal dit matigen in die zin dat als onvoorwaardelijk strafdeel resteert de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 101 dagen.
Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank geen reclasseringstoezicht opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet, en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 6:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 7:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 101 (honderdéén) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- de rechtbank verstaat dat verdachte deze straf reeds heeft ondergaan;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. E.J. Zuijdweg en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 december 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland – West-Brabant, onderzoek 20GOA15019 Aalscholver.
2.De verklaring van [Naam 2] van 22 juli 2015, ordner 4, pagina 95, de op twee na laatste alinea, vanaf “ik denk dat ik sinds anderhalf jaar van [Verdachte] cocaïne betrek” tot en met “ik hoef daar niet voor te betalen”.
3.De verklaring van [naam 3] van 29 juli 2015, ordner 4, pagina 122, zesde, zevende en achtste alinea.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 december 2018.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van binnentreden woning op het adres [Straatnaam 1] te Hengstdijk, caravan op jaarplaats 859, ordner 1, proces-verbaal beslagdossier (achter laatste blauwe tabblad), pagina 44 en 45 met als bijlage een overzicht van de inbeslaggenomen voorwerpen en hun vindplaats op pagina 49, met onder 3.1 en 4.4 genoemd de in de tenlastelegging bedoelde harddrugs.
6.Het proces-verbaal pillen-poeders van 20 juli 2015, ordner 4, pagina 252.
7.Het proces-verbaal pillen-poeders van 20 juli 2015, ordner 4, pagina 254.
8.Het rapport van het NFI van 21 augustus 2015, ordner 4, pagina 256 en 257.
9.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 december 2018.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van binnentreden woning op het adres [Straatnaam 1] te Hengstdijk, caravan op jaarplaats 859, ordner 1, proces-verbaal beslagdossier (achter laatste blauwe tabblad), pagina 44 en 45 met als bijlage een overzicht van de inbeslaggenomen voorwerpen en hun vindplaats op pagina 49, met onder 4.1 genoemd de in de tenlastelegging bedoelde patronen.
11.Het proces-verbaal onderzoek voorwerpen m.b.t. wet wapens en munitie van 31 augustus 2015, ordner 3, pagina 77, laatste alinea, en pagina 78.
12.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 december 2018.
13.Het proces-verbaal van bevindingen van binnentreden woning op het adres [Straatnaam 1] te Hengstdijk, caravan op jaarplaats 859, ordner 1, proces-verbaal beslagdossier (achter laatste blauwe tabblad), pagina 44 en 45 met als bijlage een overzicht van de inbeslaggenomen voorwerpen en hun vindplaats op pagina 49, met onder 1.1 genoemd het in de tenlastelegging bedoelde stroomstootwapen.
14.Het proces-verbaal onderzoek voorwerpen m.b.t. wet wapens en munitie van 31 augustus 2015, ordner 3, pagina 75, laatste alinea, pagina 76 en pagina 77 (tot ‘Wapentechnische omschrijving voorwerp, goednummer 1386695:’).