De rechters hebben, zoals blijkt uit het proces-verbaal van wraking tijdens de openbare zitting van 20 november 2018, na beraadslaging op dit verzoek als volgt beslist.
“De voorzitter deelt mee:
Over het verzoek reeds nu aangifte te doen van gepleegde strafbare feiten in het
vooronderzoek overweegt de rechtbank het volgende.
Naar de rechtbank begrijpt doet u een beroep op de verplichting van artikel 162 Wetboek
van Strafvordering waarin is bepaald dat de rechtbank onverwijld aangifte dient te doen van
de strafbare feiten — met de opsporing waarvan zij niet is belast — die zij constateert, onder
neer in het in artikel 162 Wetboek van Strafvordering, onder a genoemde geval dat van
ambtsmisdrijven als bedoeld in titel XXVIII van het Tweede Boek van het Wetboek van
Strafrecht. Van een ambtsmisdrijf is sprake -zo bepaalt artikel 44 Wetboek van Strafrecht-
indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht
schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of
middel hem door zijn ambt geschonken.
Wij hebben goed naar u geluisterd en van u begrepen dat u van opvatting bent dat er vele
omstandigheden in dit dossier zijn aan te wijzen die tot geen andere conclusie kunnen leiden
dan dat in het onderhavige dossier ambtenaren bij de uitoefening van hun bevoegdheden in
het onderzoek [naam] strafbare feiten hebben gepleegd.
Anderzijds hebben wij de officier van justitie gehoord, die ziet de zaken anders en stelt zich
op het standpunt dat in het onderzoek weliswaar wellicht vergissingen zijn begaan en fouten
zijn gemaakt, maar dat de vraag of sprake is geweest van strafbare feiten een vraag betreft
die nauw samenhangt met de vaststelling van de feiten en het beroep op niet
ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het is de rechtbank gebleken dat bij u nadrukkelijk de vrees leeft dat strafbaar gedrag van
ambtenaren onbestraft zal blijven. De rechtbank is het met u eens dat het van groot belang is
dat strafbaar gedrag van opsporingsambtenaren als bijzonder kwalijk moet worden
beschouwd en onderzocht zou moeten worden. Bij de vaststelling hiervan zullen en moeten
wij ook het dossier zorgvuldig nalopen op de feiten en omstandigheden die ter
onderbouwing van uw standpunt door u en uw raadsman naar voren zijn gebracht. Er is in
dit verband heel veel door u en uw raadsmat1 naar voren gebracht. De rechtbank wil hierover graag zorgvuldig beraadslagen. Dat vergt in dit geval een nadere nauwkeurige analyse van het dossier. Gelet daarop kunnen we nu niet beslissen op het verzoek wat u hebt gedaan ter zitting maar zullen we dat meenemen in raadkamer. “.