4.2Op grond van het geldende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] gelden ter plaatse van de voorziene moskee de bestemmingen “Maatschappelijk” en “Groen”.
Op grond van artikel 9.1 van de planregels van het bestemmingsplan zijn de voor “Groen” aangewezen gronden bestemd voor:
groen, zoals bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen;
water;
geluidbeperkende voorzieningen;
speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
met daaraan ondergeschikt:
verhardingen;
nutsvoorzieningen.
Op grond van artikel 9.2.1 van de planregels mogen de gronden niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op grond van artikel 9.2.2, aanhef en onder f, van de planregels mag de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 meter bedragen.
Op grond van artikel 10.1 van de planregels zijn de voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
(…).
Op grond van artikel 10.2.1, aanhef en onder a en c, van de planregels mogen gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd en mag de bouwhoogte en het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ en ‘maximum bebouwingspercentage %’ niet meer bedragen dan is aangeduid. Op de verbeelding is ter plaatse een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximum bebouwingspercentage van 50% opgenomen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. De aanvraag omgevingsvergunning ziet op het realiseren van een nieuwe moskee aan [adres vergunninghouder] in [vestigingsplaats vergunninghouder] ter plaatse van de bestemmingen “Groen” en “Maatschappelijk”.
Volgens het college is het bouwplan in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan, nu de bouwhoogte van de nieuwe moskee 8,73 meter bedraagt en de bouwhoogte van de minaret 9 meter bedraagt. Het college heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste en derde lid, van bijlage II van het Bor. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college aan dit standpunt ten grondslag heeft gelegd dat de bij besluit van 19 juli 2017 verleende omgevingsvergunning ook ziet op het gebruiken van de gronden van de bestemming “Groen” voor een nieuwe maatschappelijke functie achter het bestaande gebouw en het oprichten van een bouwwerk op die gronden.
De voorzieningenrechter volgt deze redenering van het college niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is bij het besluit van 19 juli 2017 uitsluitend een omgevings-vergunning verleend voor het verbouwen van het bestaande gebouw en het realiseren van parkeerplaatsen ter plaatse van de bestemming “Groen”. In het besluit is wat betreft het afwijken van het bestemmingsplan namelijk vermeld dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 9.1 van de planregels van het bestemmingsplan, omdat de gronden naast het pand met de bestemming “Groen” worden ingericht als parkeerplaats. In het besluit is niet genoemd dat de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ook ziet op het gebruiken van de gronden met de bestemming “Groen” voor een maatschappelijke functie, in dit geval de nieuwe moskee. Ook de aanvraag van 3 november 2015 ziet naar het oordeel van de voorzieningenrechter uitsluitend op het verbouwen van het bestaande gebouw, zodat daarin een gebedsruimte kan worden gerealiseerd. Dit komt overeen met de eerste, inmiddels gewijzigde, plannen van vergunninghoudster om in het bestaande gebouw een gebedsruimte te realiseren en achter het bestaande gebouw op een later moment een nieuw multifunctioneel centrum – een ontmoetingsruimte – te bouwen. Dat in de ruimtelijke onderbouwing, die als bijlage 2 is opgenomen bij het besluit, is vermeld dat de uitbreiding is gesitueerd in een deel van het huidige groen en dat in figuur 3 van de ruimtelijke onderbouwing een zoekgebied nieuwbouw is opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. Nergens uit blijkt dat dit expliciet onderdeel van de toenmalige besluitvorming is geworden. Dit geldt eveneens voor het feit dat op de situatietekening, zoals opgenomen in bijlage 7 van het besluit, een vlak is opgenomen genoemd ‘uitbreiding fase II, multifunctionele zaal’. Doorslaggevend is immers waarvoor het college omgevingsvergunning heeft verleend en daarvoor is het besluit zelf leidend en niet de bijlagen bij het besluit.
Dit betekent dat het college in het bestreden besluit niet heeft onderkend dat het gebruiken van de gronden voor de maatschappelijke functie als moskee ter plaatse van de bestemming “Groen” en het realiseren van de nieuwe moskee met een bouwhoogte van 8,73 meter in strijd is met het bestemmingsplan. Omdat dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter een dusdanig zwaar gebrek is in het bestreden besluit, ziet de voorzieningenrechter na afweging van de betrokken belangen aanleiding het bestreden besluit te schorsen.
De voorzieningenrechter betrekt bij dat oordeel dat het op dit moment onduidelijk is of dit gebrek kan worden hersteld bij het nemen van de beslissing op bezwaar. Het college zal moeten onderzoeken en motiveren of het voorliggende plan in de huidige vorm planologisch aanvaardbaar is zodat daaraan medewerking kan worden verleend in de vorm van het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van één van de onderdelen van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Daarbij zal onder meer ook aandacht moeten worden besteed aan het parkeren, in de vorm van een expliciete toets aan het [naam plan].
6. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen en het bestreden besluit wordt geschorst. Deze voorziening vervalt twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).