ECLI:NL:RBZWB:2018:6968

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
18/8037
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor de bouw van een moskee in strijd met bestemmingsplan

Op 19 december 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, woonachtig in Breda, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 28 september 2018 een omgevingsvergunning had verleend voor de bouw van een moskee. Verzoekster stelde dat het college niet had onderkend dat het gebruik van de gronden voor de moskee in strijd was met het bestemmingsplan, dat de bouwhoogte van de moskee 8,73 meter bedraagt en dat er onvoldoende parkeerplaatsen waren voorzien. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college een zwaar gebrek had gemaakt in het bestreden besluit, omdat het gebruik van de gronden voor de moskee niet in overeenstemming was met de bestemming 'Groen'. Na afweging van de betrokken belangen besloot de voorzieningenrechter het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter droeg het college op om het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden en veroordeelde het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.002,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/8037 WABOA VV

uitspraak van 19 december 2018 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoekster,

gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder](vergunninghoudster), te [vestigingsplaats vergunninghouder],
gemachtigde: mr. M.J.E.M. Edelmann.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 september 2018 (bestreden besluit) van het college inzake het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 december 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. L. Dolmans en mr. drs. R.M.J.F. Meeuwis. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] en haar gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Op 3 november 2015 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van het voormalige politiebureau aan [adres vergunninghouder] in [vestigingsplaats vergunninghouder] tot een Turks cultureel centrum/moskee. Bij besluit van 19 juli 2017 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze verleende omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ en ‘het gebruiken van gronden en bouwwerk in strijd met een bestemmingsplan’.
Op 1 juni 2018 heeft vergunninghoudster een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een Turkse moskee aan [adres vergunninghouder] te [vestigingsplaats vergunninghouder].
Bij het bestreden besluit heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De verleende omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ en ‘het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’.
Verzoekster is woonachtig aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] en heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit.
Het standpunt van verzoekster
2. Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat het college ten onrechte de aangevraagde omgevingsvergunning heeft verleend. Volgens verzoekster is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu geen inzicht is gegeven in het beoogde gebruik van het multifunctioneel centrum en de moskee. Zo is onder meer onduidelijk voor welke functies de ruimtes binnen het multifunctioneel centrum gaan worden gebruikt en vreest verzoekster dat ter plaatse bijvoorbeeld ook feesten gaan worden gehouden. Daarnaast bestaat bij verzoekster onduidelijkheid over de verhouding tussen de bij besluit van 19 juli 2017 verleende omgevingsvergunning en de bij het bestreden besluit verleende omgevingsvergunning. Het is maar de vraag of de functiewijziging die de onderhavige nieuwbouw zou toelaten, bij het besluit van 19 juli 2017 is vergund.
Verder stelt verzoekster dat in onvoldoende parkeerplaatsen is voorzien, nu op eigen terrein slechts 47 parkeerplaatsen aanwezig zijn. Volgens verzoekster is een totaal van 74 parkeerplaatsen benodigd, uitgaande van 60 parkeerplaatsen voor de moskee en 14 parkeerplaatsen voor het multifunctioneel centrum. In de huidige situatie bestaat volgens verzoekster al veel parkeeroverlast, zowel tijdens de evenementen die ter plaatse worden gehouden als tijdens het normale gebruik. Vanwege een gebrek aan parkeerplaatsen wordt volgens verzoekster geparkeerd in het openbaar groen en op de openbare parkeerplaatsen voor haar woning. Hierdoor wordt het parkeren voor haar gehandicapte dochter belemmerd.
Tot slot stelt verzoekster dat in de omgevingsvergunning een expliciet verbod moet worden opgenomen inzake het gebruiken van de minaret en wijst zij op de spanningen die in de wijk zijn ontstaan als gevolg van de komst van de moskee.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Beoordelingskader
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Vast staat dat vergunninghoudster inmiddels is gestart met de bouwwerkzaamheden. Gelet hierop heeft verzoekster een voldoende spoedeisend belang bij haar verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Wettelijk kader
4.1
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit a) het bouwen van een bouwwerk en c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo geldt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
De hiervoor bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Artikel 4 van bijlage II van het Bor – voor zover hier van belang – bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan,
(…)
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 10 m, en
de oppervlakte niet meer dan 50 m².
4.2
Op grond van het geldende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] gelden ter plaatse van de voorziene moskee de bestemmingen “Maatschappelijk” en “Groen”.
Op grond van artikel 9.1 van de planregels van het bestemmingsplan zijn de voor “Groen” aangewezen gronden bestemd voor:
groen, zoals bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen;
water;
geluidbeperkende voorzieningen;
speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
met daaraan ondergeschikt:
verhardingen;
nutsvoorzieningen.
Op grond van artikel 9.2.1 van de planregels mogen de gronden niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op grond van artikel 9.2.2, aanhef en onder f, van de planregels mag de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 meter bedragen.
Op grond van artikel 10.1 van de planregels zijn de voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
(…).
Op grond van artikel 10.2.1, aanhef en onder a en c, van de planregels mogen gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd en mag de bouwhoogte en het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ en ‘maximum bebouwingspercentage %’ niet meer bedragen dan is aangeduid. Op de verbeelding is ter plaatse een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximum bebouwingspercentage van 50% opgenomen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. De aanvraag omgevingsvergunning ziet op het realiseren van een nieuwe moskee aan [adres vergunninghouder] in [vestigingsplaats vergunninghouder] ter plaatse van de bestemmingen “Groen” en “Maatschappelijk”.
Volgens het college is het bouwplan in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan, nu de bouwhoogte van de nieuwe moskee 8,73 meter bedraagt en de bouwhoogte van de minaret 9 meter bedraagt. Het college heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste en derde lid, van bijlage II van het Bor. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college aan dit standpunt ten grondslag heeft gelegd dat de bij besluit van 19 juli 2017 verleende omgevingsvergunning ook ziet op het gebruiken van de gronden van de bestemming “Groen” voor een nieuwe maatschappelijke functie achter het bestaande gebouw en het oprichten van een bouwwerk op die gronden.
De voorzieningenrechter volgt deze redenering van het college niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is bij het besluit van 19 juli 2017 uitsluitend een omgevings-vergunning verleend voor het verbouwen van het bestaande gebouw en het realiseren van parkeerplaatsen ter plaatse van de bestemming “Groen”. In het besluit is wat betreft het afwijken van het bestemmingsplan namelijk vermeld dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 9.1 van de planregels van het bestemmingsplan, omdat de gronden naast het pand met de bestemming “Groen” worden ingericht als parkeerplaats. In het besluit is niet genoemd dat de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ook ziet op het gebruiken van de gronden met de bestemming “Groen” voor een maatschappelijke functie, in dit geval de nieuwe moskee. Ook de aanvraag van 3 november 2015 ziet naar het oordeel van de voorzieningenrechter uitsluitend op het verbouwen van het bestaande gebouw, zodat daarin een gebedsruimte kan worden gerealiseerd. Dit komt overeen met de eerste, inmiddels gewijzigde, plannen van vergunninghoudster om in het bestaande gebouw een gebedsruimte te realiseren en achter het bestaande gebouw op een later moment een nieuw multifunctioneel centrum – een ontmoetingsruimte – te bouwen. Dat in de ruimtelijke onderbouwing, die als bijlage 2 is opgenomen bij het besluit, is vermeld dat de uitbreiding is gesitueerd in een deel van het huidige groen en dat in figuur 3 van de ruimtelijke onderbouwing een zoekgebied nieuwbouw is opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. Nergens uit blijkt dat dit expliciet onderdeel van de toenmalige besluitvorming is geworden. Dit geldt eveneens voor het feit dat op de situatietekening, zoals opgenomen in bijlage 7 van het besluit, een vlak is opgenomen genoemd ‘uitbreiding fase II, multifunctionele zaal’. Doorslaggevend is immers waarvoor het college omgevingsvergunning heeft verleend en daarvoor is het besluit zelf leidend en niet de bijlagen bij het besluit.
Dit betekent dat het college in het bestreden besluit niet heeft onderkend dat het gebruiken van de gronden voor de maatschappelijke functie als moskee ter plaatse van de bestemming “Groen” en het realiseren van de nieuwe moskee met een bouwhoogte van 8,73 meter in strijd is met het bestemmingsplan. Omdat dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter een dusdanig zwaar gebrek is in het bestreden besluit, ziet de voorzieningenrechter na afweging van de betrokken belangen aanleiding het bestreden besluit te schorsen.
De voorzieningenrechter betrekt bij dat oordeel dat het op dit moment onduidelijk is of dit gebrek kan worden hersteld bij het nemen van de beslissing op bezwaar. Het college zal moeten onderzoeken en motiveren of het voorliggende plan in de huidige vorm planologisch aanvaardbaar is zodat daaraan medewerking kan worden verleend in de vorm van het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van één van de onderdelen van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Daarbij zal onder meer ook aandacht moeten worden besteed aan het parkeren, in de vorm van een expliciete toets aan het [naam plan].
Conclusie
6. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen en het bestreden besluit wordt geschorst. Deze voorziening vervalt twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot 2 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 170,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.M. van Lanen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.M.A. Laheij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.