ECLI:NL:RBZWB:2018:6962

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
BRE - 17 _ 8154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting en de verplichting tot kennisname van het parkeerregime

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende had op 27 oktober 2017 zijn auto geparkeerd aan een straat in Tilburg, waar betaald parkeren geldt. Tijdens een controle werd vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag. De belanghebbende betwistte de aanslag en stelde dat het parkeerbord niet duidelijk zichtbaar was, waardoor hij niet op de hoogte was van de verplichting om parkeerbelasting te betalen.

De rechtbank oordeelde dat van een parkeerder verwacht mag worden dat hij zich op de hoogte stelt van het geldende parkeerregime. Het bord dat de betaald parkeren zone aangaf, stond op een zichtbare plaats aan het begin van de straat. De rechtbank wees erop dat, ondanks dat het donker was en de koplampen van de auto niet op het bord schenen, de belanghebbende redelijkerwijs had moeten begrijpen dat er betaald parkeren gold, gezien de nabijheid van het centrum. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.M. de Werd en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. W.M.M.A. van der Vegt. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/8154
uitspraak van 7 december 2018
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 20 november 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting ( [aanslagnummer] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2018 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [naam] .

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Op 27 oktober 2017 omstreeks 21.41 uur stond de auto van belanghebbende met [kenteken] (de auto) geparkeerd aan de [straat] te Tilburg. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren.
2.2.
Tijdens een controle op de voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan is de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.
2.3.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende erkent dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag de parkeerbelasting niet was voldaan. Hij stelt echter dat ter plaatse niet duidelijk was dat er parkeerbelasting was verschuldigd. Het bord waarop wordt vermeld dat je een betaald parkeren zone inrijdt, was onvoldoende zichtbaar vanaf de kant waar belanghebbende de straat is ingereden, aangezien zijn koplampen er niet op schenen.
2.4.
De rechtbank stelt voorop dat van een parkeerder mag worden verwacht dat hij zich ter plaatse op de hoogte stelt van het aldaar geldende parkeerregime. Wel dient de verplichting om parkeerbelasting te betalen voor een voertuig op een zodanige wijze kenbaar te zijn gemaakt, dat over de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor dat parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank stond het bord waarop wordt vermeld dat ter plaatse alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd op een zichtbare plaats aan het begin van de straat. Daaraan doet niet af dat, naar belanghebbende stelt, het destijds donker was en de koplampen van zijn auto niet op het bord schenen. Daar komt bij dat de [straat] , naar de heffingsambtenaar ter zitting desgevraagd heeft verklaard, vlakbij het centrum ligt. Belanghebbende had er daarom redelijkerwijs rekening mee moeten houden dat aldaar betaald parkeren geldt. Had belanghebbende voldaan aan zijn onderzoeksplicht, dan had hij het bord kunnen en moeten opmerken.
2.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan op 7 december 2018 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.