ECLI:NL:RBZWB:2018:6916

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
BRE 17_7884 tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de beëindiging van de ZW-uitkering van eiser door het UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 oktober 2018, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep is gegaan tegen een besluit van het UWV, dat zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 10 september 2017 heeft beëindigd. Eiser, die sinds 2 november 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had zich op 10 augustus 2016 ziek gemeld vanwege diverse medische klachten. Het UWV had na een eerstejaarsbeoordeling besloten de uitkering te beëindigen, wat eiser betwistte. Tijdens de zitting op 27 september 2018 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door een medewerker.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onder de loep genomen en vastgesteld dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van eiser adequaat hebben beoordeeld. Eiser had aangevoerd dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de functies die aan de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, in medisch opzicht passend waren. Echter, de rechtbank constateerde ook dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, met name met betrekking tot de indeling van de functies bestucker en printmonteur onder verschillende Sbc-codes.

De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het motiveringsgebrek binnen vier weken te herstellen. Indien het UWV hier geen gebruik van maakt, dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank te melden. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, die zonder tweede zitting zal plaatsvinden, tenzij het UWV gebruik maakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/7884 ZW

tussenuitspraak van 10 oktober 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. C.J.M.M. Verwijmeren,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 november 2017 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als elektricien gedurende 40 uur per week. Sinds 2 november 2014 ontvangt eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft zich op 10 augustus 2016 ziek gemeld vanuit de WW vanwege cardiale klachten, klachten van de rechter schouder en elleboog alsmede concentratieklachten.
Het UWV heeft aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 25 juli 2017 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 10 september 2017. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 18 september 2017 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft
beëindigd per 10 september 2017.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
5.1
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.2
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur van 2 juni 2017 en heeft het dossier bestudeerd. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 juni 2017.
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder informatie van eisers huisarts en behandelend cardioloog. Hij heeft eiser gezien op de hoorzitting op 18 september 2017 en heeft hem na afloop van de hoorzitting onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat hij geen aanleiding ziet om meer beperkingen aan te nemen dan in de FML van 2 juni 2017 zijn opgenomen.
5.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening is gehouden met de tendomygene klachten aan schouder, hand en arm. Dat geldt ook voor de concentratieproblematiek en tintelingen/gevoelloosheid in zijn handen. Ter zitting heeft eiser aangevuld dat de tintelingen in zijn handen moeilijk zijn te objectiveren en dat medische informatie daarover niet beschikbaar is.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij eiser niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten. Hij heeft eiser op de hoorzitting gesproken en aansluitend een medisch onderzoek verricht. De rechtbank twijfelt niet aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de informatie van de huisarts en cardioloog bij de vaststelling van de belastbaarheid is betrokken. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij meer arbeidsongeschikt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Bij de opstelling van de FML is terecht alleen met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Niet gebleken is dat in de FML van 2 juni 2017 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: bestucker (Sbc-code 267050), printmonteur conventioneel (Sbc-code 111180) en administratief medewerker (Sbc-code 315133).
6.2
Eiser voert aan dat hij, nu het UWV zijn klachten onvoldoende heeft meegewogen in de FML, niet geschikt is voor de functies bestucker (Sbc-code 267050) en printmonteur (Sbc-code 111180). Eiser voert verder aan dat uit de omschrijvingen van deze functies blijkt dat de werkzaamheden vrijwel identiek zijn en dat hetzelfde opleidingsniveau is vereist, zodat deze functies niet als twee verschillende functies aangemerkt kunnen worden. Eiser stelt dat daarom slechts één van deze functies aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag mag worden gelegd.
6.3.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 25 juli 2017 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 1 november 2017. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Daar waar sprake is van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige b&b een toereikende motivering verstrekt. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de geduide functies in medisch opzicht voor eiser ongeschikt zouden zijn. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
6.4.
Uit de gebruikershandleiding bij het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) volgt dat in een Sbc-code soortgelijke functies zijn geclusterd. Een functie valt onder een bepaalde Sbc-code als minimaal 65% van de tijd wordt besteed aan de kenmerkende werksoorten van die Sbc-code, rekening houdend met andere aspecten van de Sbc-code, zoals niveau.
De arbeidsdeskundige b&b heeft op eisers standpunt over de Sbc-codes in zijn rapport van
1 november 2017 gereageerd. De arbeidsdeskundige b&b heeft de werkzaamheden als volgt beschreven.
Bestucker (Sbc-code 267050):
bestucken (monteren, controleren) 80%
preppen (componenten voorbewerken) 10%
werkplek inrichten 10%.
Printmonteur (Sbc-code 111180):
monteren componenten 65%
controleren/handmatig solderen 15%
inrichten werkplek/voorbereiden 10%
halen/wegbrengen producten 5%
monteren connectoren/verzinken 5%.
De bestucker bedient verder alle 8 werkuren 2 pedalen bij de vorm te geven werkzaamheden. De printmonteur niet. Verder heeft de arbeidsdeskundige b&b er op gewezen dat de functie bestucker VMBO niveau vereist en de functie van printmonteur basis onderwijs. Ter zitting heeft het UWV nader toegelicht dat beide functies op diverse aspecten in de FML wat betreft de belasting van elkaar verschillen. Verder heeft het UWV toegelicht dat in de functie printmonteur solderen wel en in de functie bestucker niet voorkomt.
De rechtbank stelt vast dat in de functie bestucker sprake is van bestucken dat bestaat uit monteren en controleren. In de functie printmonteur is sprake van monteren componenten en controleren/handmatig solderen. Deze werkzaamheden lijken voor 80% overeen te komen. Beide functies bestaan daarnaast voor 10% uit inrichten werkplek en voor 10% uit andere werkzaamheden. De rechtbank begrijpt het standpunt van het UWV aldus dat in de functie printmonteur solderen voorkomt als onderdeel van monteren componenten. Omdat het UWV niet heeft kunnen aangeven voor hoeveel procent het monteren uit solderen bestaat, is de rechtbank er vooralsnog niet van overtuigd dat in beide functies minder dan 65% van de tijd wordt besteed aan dezelfde kenmerkende werksoorten. De rechtbank is er om die reden dus ook vooralsnog niet van overtuigd, dat de indeling van de functies bestucker en printmonteur onder verschillende Sbc-codes gerechtvaardigd is en dat beide functies afzonderlijk gebruikt mogen worden voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog deugdelijk te motiveren waarom de kenmerkende werkzaamheden in de functies bestucker met Sbc-code 276050 en printmonteur met Sbc-code 111180 zodanig (meer dan 35%) van elkaar verschillen dat sprake is van functies, die terecht onder verschillende Sbc-codes zijn ondergebracht en afzonderlijk gebruikt mogen worden voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
9. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op vier weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. D.L.J. Martens, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.