In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 oktober 2018, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep is gegaan tegen een besluit van het UWV, dat zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 10 september 2017 heeft beëindigd. Eiser, die sinds 2 november 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had zich op 10 augustus 2016 ziek gemeld vanwege diverse medische klachten. Het UWV had na een eerstejaarsbeoordeling besloten de uitkering te beëindigen, wat eiser betwistte. Tijdens de zitting op 27 september 2018 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door een medewerker.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onder de loep genomen en vastgesteld dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van eiser adequaat hebben beoordeeld. Eiser had aangevoerd dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de functies die aan de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, in medisch opzicht passend waren. Echter, de rechtbank constateerde ook dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, met name met betrekking tot de indeling van de functies bestucker en printmonteur onder verschillende Sbc-codes.
De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het motiveringsgebrek binnen vier weken te herstellen. Indien het UWV hier geen gebruik van maakt, dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank te melden. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, die zonder tweede zitting zal plaatsvinden, tenzij het UWV gebruik maakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.