ECLI:NL:RBZWB:2018:6833

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
02-812519-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Prenger
  • J. van Gessel
  • A. Huiskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een minderjarige met geweld en de gevolgen voor de slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2018 een nader vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting met geweld. De zaak werd behandeld met gesloten deuren, waarbij de rechtbank eerder op 24 juli 2018 en 27 november 2018 zittingen hield. De verdachte heeft de minderjarige [Slachtoffer] op 4 februari 2017 in Rijen benaderd en met geweld gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van [Slachtoffer] wordt ondersteund door forensisch bewijs, waaronder DNA-matching en letselverklaringen. De verdachte heeft tijdens de zitting een gedeeltelijke bekentenis afgelegd, maar ontkende enkele details van de beschuldigingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting door geweld, en heeft de zaak geschorst voor psychiatrisch onderzoek. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 365 dagen, waarvan 353 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de jeugdreclassering en deelname aan behandeling bij GGZ Breburg. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur en moet hij een schadevergoeding van € 3.897,79 aan [Slachtoffer] betalen. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/812519-17
nader vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 december 2018
in de strafzaak tegen de minderjarige
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1999 te [Geboorteplaats]
wonende [Adres]
raadsman mr. M.J. Crombach, advocaat te Tilburg

1.Procesverloop

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 24 juli 2018, waarbij de officier van justitie, mr. Van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Bij tussenvonnis van 7 augustus 2018 heeft de rechtbank het volgende geoordeeld ten aanzien van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.

4.3 Het oordeel van de rechtbank
[Slachtoffer] heeft aangifte gedaan van een verkrachting met geweld, gepleegd op 4 februari 2018 [1] te Rijen. Zij ging in de nacht van vrijdag op zaterdag de hond uitlaten en liep hierbij een rondje om het veldje bij hun huis. Er liep een jongen een paar meter voor haar in de richting van haar huis. [Slachtoffer] bleef op de hoek van de straat wachten, zodat hij verder zou lopen en zij naar huis kon gaan. De jongen draaide echter om en kwam in versneld tempo naar haar toe. De jongen pakte [Slachtoffer] vast en deed zijn hand over haar gehele gezicht, zodat zij niks meer kon zien. De jongen heeft haar een paar meter meegetrokken en op de grond geduwd. Op het moment dat [Slachtoffer] op de grond lag met de jongen op haar zei de jongen tegen haar: “bh uit, bh uit.” De jongen ging toen met zijn hand via de onderkant onder het shirt van [Slachtoffer] en zoende haar. [Slachtoffer] voelde de tong van de jongen in haar mond en dat hij met zijn tong tegen haar tong kwam. Hij probeerde met zijn tong rondjes in haar mond te draaien. Hij probeerde haar bh uit te trekken en heeft haar borsten betast. De jongen hield hierbij steeds zijn hand op het gezicht van [Slachtoffer] waardoor zij niks kon zien. Vervolgens voelde [Slachtoffer] dat de jongen met zijn hand in haar broek ging en met zijn hand onder haar string kwam. Hij ging met zijn vinger of vingers tussen haar schaamlippen. Dit was best pijnlijk. Op een gegeven moment rende de jongen weg. [Slachtoffer] is vervolgens ook naar huis gerend. Thuis merkte zij dat haar bh in het midden gebroken was. Later heeft zij gemerkt dat zij een wondje aan de binnenzijde van haar schaamlippen had. Ook had zij schrammen bij haar nek en in haar gezicht, een dikke bovenlip en een wondje aan de binnenkant van haar lip, een bult op haar rechterarm en had zij pijn aan haar rechterbovenarm. [2]
Op 5 februari 2017 is forensisch onderzoek verricht. Tijdens het onderzoek zijn overzicht- en detail foto’s gemaakt van het zichtbare letsel aanwezig op het lichaam van [Slachtoffer] . [3]
Er zijn onder andere foto’s gemaakt van de bovenlip, de kin, de rechter onderarm en de binnenzijde van de grote schaamlippen. Op de foto van de bovenlip zijn twee kleine scheurverwondingen zichtbaar. Op de foto van de kin is een roodverkleuring van de huid zichtbaar en kleine krasverwondingen. Deze verwondingen aan het gelaat zouden kunnen passen bij het vastpakken van het gezicht. De roodverkleuring in de hals recht onder de kin zou door een duim en nagel van een rechtshandig persoon veroorzaakt kunnen zijn, die zijn vingers op de lippen van het slachtoffer heeft gelegd en zo de lip tegen de tand heeft geduwd bij een open mond. Zo kan de tand door de lip zijn gegaan.
Op de foto van de rechter onderarm is een lichte zwelling zichtbaar, de kleur van de huid is hier wat bleker, met een viertal rode puntvormige letsels. Deze verwonding kan veroorzaakt zijn door de ondergrond, waarop het slachtoffer lag. Ook kan de dader de arm op de grond hebben gedrukt, waarbij er een oneffenheid in de bodem daar voor extra druk heeft gezorgd. Door verhoogde externe druk is er oedeem opgetreden en zwelling ontstaan.
Op de foto van de binnenzijde van de schaamlippen is een schaafverwonding zichtbaar. Dit betekent dat daar iets langs is gegaan. Dit kan een hand of voorwerp zijn. De verwonding kan veroorzaakt zijn door een nagel of een voorwerp. De binnenzijde van de grote schaamlippen is alleen te bereiken door de schaamlippen te spreiden of uit elkaar te duwen. In een slipje liggen de grote schaamlippen tegen elkaar.
De forensisch arts concludeert dat de verwondingen passen bij het verhaal van [Slachtoffer] . [4]
Blijkens vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat het DNA-profiel van verdachte matcht met het afgeleide DNA-profiel van het DNA in de bemonstering van de BH, buitenzijde cups. Dit betekent dat verdachte donor kan zijn van DNA in de bemonstering. [5]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet kon slapen en toen een rondje is gaan lopen. Toen hij [Slachtoffer] tegen kwam heeft hij haar vastgepakt en meegetrokken. Hij wist toen nog niet dat het [Slachtoffer] was. Toen verdachte [Slachtoffer] meetrok, is zij gevallen en is hij op haar gaan zitten met een knie aan beide kanten van haar lichaam. Verdachte heeft zijn hand op de mond van [Slachtoffer] gehouden omdat zij begon te gillen. Hij is met zijn hand onder het shirt van [Slachtoffer] gegaan en heeft haar borsten betast. Ook is hij met zijn hand in de broek van [Slachtoffer] gegaan. Hij heeft [Slachtoffer] ook een tongzoen gegeven. Op een gegeven moment dacht verdachte: ‘waar ben ik nu mee bezig’ en wilde hij weg. Hij heeft toen zijn hand uit de bh van [Slachtoffer] getrokken, waardoor de bh waarschijnlijk kapot is gegaan. Verdachte is toen weggerend. [6]
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het primair ten laste gelegde, zijnde verkrachting door geweld en andere feitelijkheden, bewezen kan worden verklaard. De aangifte van [Slachtoffer] vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de letselverklaring en de DNA-match en de deels bekennende verklaring van verdachte. Verdachte verklaart niet duidelijk of hij met zijn hand in haar slipje is gegaan; hij zegt zich dit niet te kunnen herinneren. Op basis van de aangifte en de letselverklaring gaat de rechtbank er echter vanuit dat verdachte wel degelijk met een vinger of meerdere vingers tussen de schaamlippen van [Slachtoffer] heeft gewreven. De rechtbank wijst op het arrest dat de Hoge Raad op 18 mei 2010 (NJ 2010/287) heeft gewezen. De Hoge Raad heeft in dit arrest het oordeel van het Hof in stand gelaten dat het met de vingers tussen de schaamlippen zitten kan worden beschouwd als het seksueel binnendringen van het lichaam. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat verdachte handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [Slachtoffer] .
De geweldshandelingen bestaan eruit dat verdachte [Slachtoffer] onverhoeds heeft benaderd, haar vervolgens een paar meter mee heeft gesleurd, vervolgens bovenop [Slachtoffer] is gaan zitten en zijn hand op het gezicht van [Slachtoffer] heeft geduwd en vervolgens heeft geroepen dat [Slachtoffer] haar bh uit moest trekken. Door deze handelingen is er voor [Slachtoffer] een bedreigende situatie ontstaan en was er sprake van dwang waardoor verdachte de seksuele handelingen kon verrichten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijopof omstreeks04 februari 2017 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen,
(telkens)door geweldof (een) andere feitelijkhe(i)d(en)en/of bedreiging met geweld of (een)andere feitenlijkhe(i)d(en)
[Slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van(een)handeling(en)die(telkens) bestond(en) uit ofmede bestond(en)uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer] ,
hebbende verdachte(telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal,
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [Slachtoffer] gestoken en/ofop haar mond gekust en/of
- haar borst(en)betast en/ofvervolgens
- met zijn vingers tussen haar schaamlippen heeft gewreven en/ofhaar vaginaheeftbetast
en bestaande dat geweldof die andere feitenlijkhe(i)d(en)en/of die bedreiging met geweld of dieandere feitelijkhe(i)d(en)hierin dat verdachte(telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal,
- die [Slachtoffer] onverhoeds heeft benaderd en/of
- die [Slachtoffer] vervolgens een paar meter mee heeft gesleurd en/ofvervolgens
- bovenop die [Slachtoffer] is gaan zitten en/ofzijn hand op het gezicht van die [Slachtoffer] heeft geduwd en/of
- vervolgens riep dat die [Slachtoffer] haar bh uit moest trekken
en/of (aldus)voor die [Slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan ”
Vervolgens heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 7 augustus 2018 (kort weergegeven) overwogen dat zij tijdens de beraadslaging tot de conclusie is gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de hand van de voorhanden zijnde stukken en de behandeling ter terechtzitting niet voldoende kan worden beoordeeld of verdachte strafbaar is en zo ja, welke straf opgelegd moet worden. De rechtbank heeft nader onderzoek in de vorm van een psychiatrisch onderzoek noodzakelijk geacht om tot een uitspraak te kunnen komen. Dit om meer informatie te krijgen over de persoon en de persoonlijkheid van verdachte en de wijze waarop het recidive risico kan worden verminderd. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst en bevolen dat het onderzoek ter terechtzitting op een nader te bepalen datum wordt hervat. Zij heeft de stukken in handen van de rechter-commissaris gesteld met het verzoek het hierboven omschreven onderzoek te doen uitvoeren.
Op 22 augustus 2018 is psychiater drs. E.L.G. Heinsman-Carlier als deskundige benoemd voor het verrichten van het psychiatrisch onderzoek van verdachte. Zij heeft op 17 oktober 2018 rapport uitgebracht van haar onderzoek en conclusies.
De zaak is vervolgens met gesloten deuren op de zitting van 27 november 2018 voortgezet. Met instemming van de raadsman van verdachte en de officier van justitie - is het onderzoek ter terechtzitting hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing bevond. Daarbij hebben de officier van justitie, mr. Van den Oever, en de verdediging hun nadere standpunten kenbaar gemaakt.

2.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

3.De strafoplegging

3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting van 27 november 2018 haar eis, zoals eerder gevorderd ter zitting van 24 juli 2018, enigszins gewijzigd. De officier van justitie vordert thans aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 12 maanden met aftrek van het voorarrest van 12 dagen, waarvan 353 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering (de rechtbank begrijpt: Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg), meewerken aan de behandeling bij GGZ Breburg of een soortgelijke instantie ook als de jeugdreclassering een eventuele vervolgbehandeling noodzakelijk acht, een contactverbod met [Slachtoffer] en een locatieverbod. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een werkstraf van 200 uur. Ook vordert zij de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de eis van de officier van justitie. Daarbij heeft de verdediging benadrukt dat verdachte zich heel bewust is van wat er is gebeurd en wat hij heeft gedaan. Ook is verdachte zich bewust van zijn rol. Hij wil herhaling in de toekomst voorkomen en is zelf naar de huisarts gegaan om hulp te zoeken. Hij is al enige tijd onder behandeling bij GGZ Breburg. Verdachte werkt hieraan goed mee.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf het best past bij verdachte en bij wat hij heeft gedaan, kijkt de rechtbank naar het feit en hoe ernstig dat is, maar ook naar de verdachte zelf en wie hij is en wat nodig is om herhaling te voorkomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig zedendelict. Hij heeft [Slachtoffer] in de nacht van 3 op 4 februari 2017, op het moment dat zij haar hond aan het uitlaten was, in de nabijheid van haar ouderlijke woning benaderd en op gewelddadige wijze meegetrokken in de richting van bosjes. Verdachte is op [Slachtoffer] gaan zitten en heeft zijn hand op haargezicht geduwd. Hij heeft [Slachtoffer] vervolgens gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, waarbij [Slachtoffer] ook is verkracht. Daarmee heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [Slachtoffer] . Verdachte heeft zijn eigen seksuele behoeften en bevrediging vooropgesteld. Hij heeft op dat moment op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van angst en pijn van [Slachtoffer] en de verstrekkende gevolgen van zijn handelen voor [Slachtoffer] . De ervaring leert dat slachtoffers van een feit als het onderhavige vaak nog jarenlang last hebben van de gevolgen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, die [Slachtoffer] ter zitting van 24 juli 2018 heeft voorgelezen, blijkt dit ook. [Slachtoffer] heeft nog altijd last van psychische klachten die haar belemmeren in het dagelijks leven. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Daarnaast neemt de rechtbank het verdachte zeer kwalijk dat hij zich in eerste instantie als getuige in plaats van als dader heeft voorgedaan. Hij heeft hiermee geprobeerd het door hem gepleegde feit te verhullen en heeft [Slachtoffer] daarbij bewust misleid. Daarmee heeft verdachte [Slachtoffer] nog meer leed aangedaan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank in ogenschouw genomen het over verdachte uitgebrachte rapport van GZ-psycholoog drs. M.M.F. Casteren van 12 april 2018. De psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikke-ling van de geestvermogens in de vorm van narcistische persoonlijkheidstrekken. Hiermee samenhangend is sprake van een verstoorde affectregulatie, inadequate copingsvaardig-heden (seksuele coping), een verhoogde krenkbaarheid en een gebrekkige zelfreflectie en zelfinzicht. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens hebben verdachte beïnvloed ten tijde van het tenlastegelegde, waarbij geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op algemene recidive (alle type delinquent gedrag) wordt als laag ingeschat. Het risico op seksuele delicten wordt echter als hoog ingeschat, waarbij met name risicoverhogend zijn de gebrekkige emotieregulatie en de aanwijzingen voor inadequate seksuele coping. De psycholoog adviseert de rechtbank om, bij een bewezenverklaring, aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde het voortzetten van de ambulante behandeling van verdachte bij GGZ Breburg.
Tevens heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf meegewogen het rapport van psychiater drs. E.L.G. Heinsman-Carlier dat zij over verdachte op 17 oktober 2018 heeft uitgebracht. De psychiater heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van problemen met (algemene en seksuele) zelfregulatie, depressieve stemmingsklachten, narcistische afweer / verharding en aanhoudende woede / wrok. Deze problematiek kan worden geplaatst in het kader van narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken. Zijn narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken hebben verdachte beperkt in zijn keuzevrijheid van handelen ten tijde van het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De kans op recidive van een soortgelijk delict zoals ten laste gelegd is zonder behandeling en toezicht op korte termijn als matig, maar op langere termijn als hoog in te schatten. Daarbij spelen de problemen van verdachte met zelfregulatie een belangrijke risicofactor. De psychiater adviseert de rechtbank om, bij een bewezenverklaring, aan verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde het voortzetten van de ambulante behandeling van verdachte bij GGZ Breburg. Met duidelijke en strikte afspraken over vrijheden en mogelijke risicosituaties, als voorwaarde voor een ambulante behandeling, zou redelijkerwijs voldoende greep op de kans op recidive moeten worden verkregen. Hierbij is door de psychiater het risico afgewogen dat verdachte in een klinische setting juist kan verslechteren en/of verharden.
Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: Raad) van 18 mei 2018, de toelichting hierop ter zitting van 24 juli 2018 en hetgeen de Raad verder nog naar voren heeft gebracht ter zitting van 27 november 2018. De Raad heeft naast zorgen over de seksuele ontwikkeling van verdachte, ook zorgen over de wijze waarop verdachte met zijn emoties omgaat en over zijn inlevingsvermogen in anderen. Behandeling van de problematiek van verdachte moet voorop staan, waarbij de Raad het noodzakelijk acht dat de huidige (zeden)behandeling van verdachte bij GGZ Breburg wordt gecontinueerd. De Raad adviseert bij een veroordeling op te leggen een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering van Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: JBB) en het verplicht mee werken van verdachte aan zijn huidige behandeling bij GGZ Breburg of een soortgelijke instantie. Wat betreft de duur van de proeftijd refereert de Raad zich aan het oordeel van de rechtbank.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met hetgeen door JBB op beide zittingen naar voren is gebracht. JBB heeft aangegeven tevreden te zijn over verdachte. Verdachte heeft zijn Havo-diploma behaald en heeft een goede start gemaakt bij zijn huidige opleiding vastgoed en makelaardij. Hij laat zien dat hij gemotiveerd is en haalt goede cijfers. Uit contact met de behandelaar van GGZ Breburg is gebleken dat verdachte goed meewerkt aan zijn behandeling. Hij komt afspraken na. Hoewel hij in het begin moeite had om openheid in zaken te geven, lukt het hem nu om zich open te stellen in de gesprekken. Verdachte leert zichzelf steeds beter kennen. Indien verdachte de behandeling goed doorloopt en hieraan blijft meewerken, wordt het recidiverisico als laag ingeschat. Nu vanuit GGZ Breburg is aangegeven dat de behandeling een periode van twee jaar zal beslaan, acht de JBB een proeftijd van twee jaar passend.
De rechtbank neemt voormelde conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Bij de oplegging van de straf zal de rechtbank aldus in aanmerking nemen dat het feit in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen.
Alles als hiervoor genoemd afwegend, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een jeugddetentie van 365 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en noodzakelijk is. Zij zal hiervan 353 dagen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar. Dit brengt met zich dat verdachte niet terug gaat in detentie. Naast de algemene voorwaarden zal de rechtbank aan deze voorwaardelijke straf de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht bij de jeugdreclassering van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, meewerken aan de behandeling bij GGZ Breburg of een soortgelijke instantie ook als de jeugdreclassering een eventuele vervolgbehandeling noodzakelijk acht, en een contactverbod van verdachte met [Slachtoffer] . De rechtbank ziet geen noodzaak om, zoals wel gevorderd door de officier van justitie, een locatieverbod aan verdachte op te leggen omdat de rechtbank verwacht dat een contactverbod voor verdachte voldoende waarborgen biedt. Met de voorwaardelijke straf en de daarbij behorende bijzondere voorwaarden wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en begeleiding mogelijk te maken. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf in de vorm van een onvoorwaardelijke werkstraf van 200 uur opleggen. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij het van belang acht dat verdachte de directe gevolgen van zijn handelen ondervindt door tijd te moeten besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid. Voorts wordt hiermee de ernst van het onderhavige feit nogmaals benadrukt.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten verkrachting.
Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen op beide zittingen naar voren is gebracht, is de rechtbank gebleken dat verdachte gemotiveerd is voor zijn behandeling bij GGZ Breburg. De ouders van verdachte en de JBB hebben ter zitting van 27 november 2018 aangegeven dat verdachte veel baat heeft bij zijn behandeling. Gezien wordt dat verdachte beter met zijn emoties kan omgaan en zich steeds meer open stelt. De rechtbank acht dit een positieve ontwikkeling. Dit neemt echter niet weg dat alle deskundigen het recidiverisico hoog inschatten. Zij benadrukken het belang en de noodzaak van de voorzetting van de huidige behandeling van verdachte bij GGZ Breburg. Gelet hierop, alsook op de hiervoor omschreven problematiek van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de kans groot is dat verdachte wederom een zedenmisdrijf zal begaan bij een eventuele staking van zijn behandeling. Om dat te voorkomen, zal de rechtbank overeenkomstig de eis van de officier van justitie bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uitgeoefende toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

4.De benadeelde partij

[Slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij wil haar schade op verdachte verhalen.
[Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van in totaal € 7.647,79, waarvan € 1.897,79 aan materiële schade en € 5.750,- aan immateriële schadeen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van [Slachtoffer] , vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het materiële deel van de vordering, met uitzondering van de door [Slachtoffer] gevorderde kosten van de osteopatische behandelingen, niet betwist. Ten aanzien van het immateriële deel heeft de verdediging verzocht het bedrag te matigen. De verdediging acht het gevorderde bedrag aan immateriële schade aan de hoge kant. Verdachte is bovendien nog jong en heeft geen fulltime baan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast is komen te staan dat aan [Slachtoffer] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat alle posten die [Slachtoffer] heeft opgevoerd, toewijsbaar zijn nu zij aannemelijk zijn en met facturen zijn onderbouwd. Dit geldt ook voor de kosten die [Slachtoffer] heeft moeten maken in verband met haar behandelingen bij de osteopaat. De verdediging heeft deze laatste kosten weliswaar betwist, maar op generlei wijze onderbouwd dat deze kosten niet een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. Gelet op de overgelegde facturen, bestaat er bij de rechtbank voorts geen twijfel dat deze kosten buiten de dekking van de zorgverzekeraar vallen.
Ook, en evenmin betwist door de verdediging, is vast komen te staan dat aan [Slachtoffer] door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank stelt de schade op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vast op € 2.000,-. Daarbij realiseert de rechtbank zich dat zij aan [Slachtoffer] een (behoorlijk) lager bedrag aan immateriële schadevergoeding toekent dan door haar is gevorderd. De rechtbank doet daarmee niets af aan het leed van [Slachtoffer] . Zij is echter van oordeel dat de zaken waarnaar de raadsman van [Slachtoffer] heeft verwezen ter onderbouwing van de hoogte van de gevorderde immateriële schade onvoldoende vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak. Vandaar dat de rechtbank het bedrag heeft gematigd tot een naar haar oordeel en mede gelet op vergelijkbare zaken passende vergoeding voor deze schade.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank verdachte aansprakelijk voor een totaal bedrag aan schadevergoeding van € 3.897,79. Zij zal de vordering tot dat bedrag dan ook toewij-zen. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal [Slachtoffer] daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Dat deel van haar vordering kan [Slachtoffer] bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarbij zal echter geen vervangende jeugddetentie worden bepaald of opgelegd. In artikel 37 aanhef en onder b van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind is bepaald dat gevangenneming van een kind slechts wordt gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat tot het opleggen van jeugddetentie in het geval een kind niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, slechts in zeer uitzonderlijke situaties kan worden overgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke uitzonderlijke situatie in deze zaak geen sprake. Immers, mede gelet op de houding van verdachte gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte zich maximaal zal inspannen het aan [Slachtoffer] toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding te voldoen. Het opleggen van vervangende jeugddetentie in aanvulling op de schadevergoedingsmaatregel acht de rechtbank onder deze omstandigheid dan ook niet opportuun.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77ma, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

6.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 1 en daarin onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Verkrachting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 365 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze jeugddetentie groot van 353 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk op 13 december 2018 te 16:00 uur zal melden bij Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal einde van de proeftijd) en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
* dat verdachte meewerkt aan de behandeling bij GGZ Breburg of een soortgelijke instantie, ook als de jeugdreclassering een eventuele vervolgbehandeling noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [Slachtoffer]
* beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
100 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van € 3.897,79, waarvan € 1.897,79 ter zake van materiële schade en € 2.000,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[Slachtoffer] , € 3.897,79 te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Van Gessel en mr. Huiskamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Aarts-Snatersen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 december 2018.

Voetnoten

1.De rechtbank begrijpt ‘4 februari 2017’
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017026606 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 199.
3.het proces-verbaal sporenonderzoek-letselfotografie, pagina 180 van voornoemd eindproces-verbaal;
4.de rapportage letselbeschrijving, pagina 182 tot en met 184 van voornoemd eindproces-verbaal;
5.het rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, pagina 192 tot en met 196 van voornoemd eindproces-verbaal;
6.de verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 24 juli 2018.