Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is verdachte beschuldigd van seksueel misbruik van zijn kleindochter, die ten tijde van de feiten minderjarig was. De zitting vond plaats op 23 november 2018, waar de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van de kleindochter en het verrichten van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij het standpunt van de officier van justitie was dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdediging daarentegen pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was en dat de verklaringen van de kleindochter mogelijk beïnvloed waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen steunbewijs was voor de verklaringen van het slachtoffer, aangezien alle getuigenissen voortkwamen uit de verklaring van de kleindochter zelf. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet kon worden veroordeeld op basis van enkel de verklaring van het slachtoffer.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten en de benadeelde partij, de kleindochter, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. Dit vonnis is uitgesproken op 7 december 2018 door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters.