ECLI:NL:RBZWB:2018:6636

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
02-821302-15 en 02-820093-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie met betrekking tot hennepteelt

Op 3 december 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaken tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de invoer van meer dan 1.000 kilogram cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland, waarbij de cocaïne via de haven van Antwerpen werd binnengebracht. De verdachte had een coördinerende rol in de organisatie en was betrokken bij de planning en uitvoering van de drugstransporten. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de teelt en handel in hennep in Nederland en België. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een gestructureerde samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waarbij de verdachte een leidinggevende rol vervulde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem een gevangenisstraf van negen jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/821302-15 en 02/820093-16 (ttz. gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 december 2018
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1981 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
raadslieden mr. I.N. Weski en mr. B.P.J. Heinrici, advocaten te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zittingen van 5, 6 en 8 november 2018, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 19 november 2018 formeel gesloten. Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd, maar in verband met de leesbaarheid van dit vonnis worden de onderzoeken ‘Nijlgans’ en ‘Luton’ hieronder afzonderlijk behandeld.

2.Onderzoek ‘NIJLGANS’ (parketnr. 02/821302-15)

2.1
De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
feit 1
hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2015 tot en met 21 december 2015 te Middelburg en/of Raamsdonksveer en/of
Antwerpen, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4
van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 1015,46
kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode
van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 in Nederland met elkaar,
althans één van hen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland
heeft/hebben gebracht ongeveer 1143 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of
omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 te
Middelburg, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- overleg te voeren en/of contact te onderhouden en/of ontmoetingen te hebben
met deze één of meer onbekend gebleven personen (o.a. [Naam 1] en/of [Naam 2]
en/of [Naam 3] en/of [Naam 4] en/of [Naam 5] en/of [Naam 6] en/of [Naam 7]
en/of [Medeverdachte 1] ), en/of
- het benaderen/werven van mensen werkzaam bij verschillende havenbedrijven,
en/of
- het inventariseren en bekijken van verschillende invoerroutes voor de invoer
van cocaïne, en/of
- het tonen van 50.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
- het inleggen van 50.000 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval
borgstelling, en/of
- het regelen van invoerdocumenten/Bill of Lading, en/of
- het regelen van (verdere) vervoer van de container met daarin de cocaïne,
en/of
- het regelen van de opslag van de ingevoerde cocaïne, en/of
- het benaderen/werven van [Medeverdachte 2] voor het genoemde transport van de
cocaïne;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2015 tot en met 21 december 2015 te Middelburg en/of Rotterdam en/of Antwerpen,
in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland en/of België, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren
en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1015,46 kilogram, in elk
geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te
bevorderen,
-een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn
en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
-zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
-voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen hadden) te vermoeden, dat dat/die
bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft hij/hebben
verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, toen
en daar opzettelijk:
-één of meer (organisatie)telefoon(s) en/of geëncrypte blackberry’s en/of (een)
bill(s) of lading en/of (een) contain(er) voor het transport van voornoemde cocaïne
voorhanden gehad;
-een of meer telefoongesprek(ken) (in versluierd taalgebruik) gevoerd en/of een of
meer sms bericht(en) verstuurd met betrekking tot het verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
-met een of meer perso(o)n(en) contact opgenomen en/of ontmoeting(en) gehad
met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen
(cocaïne) en/of
-(het vervoer van) de container waar de partij cocaïne, althans een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, in verborgen was, geregeld, dan wel laten
regelen en/of
-een chauffeur en/of een of meer vervoersmiddel(en) en/of (een) ruimte(n) geregeld
voor de aflevering en/of opslag van (de) container(s) met daarin de cocaïne ten
behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen
(cocaïne);
-de container [nummer van de container] doorgegeven (gekregen), en/of
-een bericht met daarin vermeld het nummer van de container met cocaïne op een
telefoon voorhanden gehad.
feit 2
hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2015 tot en met 21 december 2015 te Middelburg en/of Rotterdam en/of
Raamsdonksveer en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of te Antwerpen, in
elk geval in België, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, te weten een
samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waartoe (onder andere)
behoorden [Medeverdachte 2] en/of [Medeverdachte 3] en/of [Medeverdachte 1] en/of een of meer
tot nog toe onbekend gebleven natuurlijke perso(o)n(en), welke Organisatie tot
oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, als bedoeld in artikel 10,
derde, vierde en vijfde lid, 10 a eerste lid van de Opiumwet, namelijk
-het meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied
van Nederland brengen en/of het verwerken en/of bewerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (een)
middel(en) als bedoeld op lijst 1 van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en/of
-het meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk verrichten van
voorbereidings- en/of of bevorderingshandelingen gericht op het bereiden en/of
bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken
en/of vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
(telkens) cocaïne, in elk geval (telkens) van (een) middel(en) als bedoeld op
lijst 1 van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid
van de Opiumwet, van welke voornoemde organisatie hij, verdachte, leider of
bestuurder dan wel deelnemer was.
2.2
De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
2.2.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft betoogd dat bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moet meewegen dat een ernstige schending heeft plaatsgevonden van de artikelen 2, 3 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Hiertoe is aangevoerd dat verdachte op 2 maart 2016 op basis van een Europees Arrestatie Bevel (hierna: EAB) in Marokko is opgepakt. Hij is vervolgens op 24 augustus 2016 door de Nederlandse politie opgehaald en naar Nederland overgebracht. Tot dat moment heeft hij al ongeveer zes maanden doorgebracht in uitleveringsdetentie in een cel onder extreem mensonterende omstandigheden, die zonder meer als in strijd met artikel 3 EVRM en het Folterverdrag moeten worden beschouwd. Vanwege die omstandigheden is verdachte in feite door Nederland, wetende van de erbarmelijke omstandigheden in detentie in Marokko, in een situatie gebracht waarin hij uitgeleverd werd zonder gebruik te hebben kunnen maken van zijn verdedigingsrechten in Marokko. Dit handelen van het Openbaar Ministerie is verwijtbaar en levert een ernstige schending van grond- en mensenrechten op en ontneemt aan het Openbaar Ministerie, als enig juist rechtsgevolg, het recht op vervolging, zodat niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moet volgen.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Ten eerste dient de vraag te worden beantwoord of sprake is geweest van onrechtmatig handelen aan de zijde van de Nederlandse overheid. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, is, ten tweede, de vraag aan de orde of deze onrechtmatigheid een aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan, zodat niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging in beeld zou komen.
De rechtbank gaat op grond van de stukken in het dossier uit van de volgende gang van zaken rondom de uitlevering naar Nederland van verdachte door Marokko. Op 19 februari 2016 is op bevel van officier van justitie mr. Suijkerbuijk een EAB uitgevaardigd voor verdachte. Hij is -naar achteraf is gebleken- via Duitsland en Turkije naar Marokko gereisd. Verdachte is vervolgens blijkens bericht van Interpol met het doel van uitlevering aan Nederland op 28 februari 2016 op de luchthaven van Casablanca aangehouden. Aangezien deze uitlevering vermoedelijk lange tijd zou duren, werd op 22 april 2016 door middel van een rechtshulpverzoek aan de justitiële autoriteiten in Marokko verzocht om verdachte in Marokko te mogen horen. Voordat hij zou worden gehoord, werd verdachte al door Marokko aan Nederland uitgeleverd. Verbalisanten hebben op 24 augustus 2016 in opdracht van de officier van justitie verdachte overgenomen van de autoriteiten te Marokko en hem naar Nederland overgebracht.
Op grond van artikel 3 EVRM, gelezen in combinatie met artikel 1 EVRM, mag een partij bij dit verdrag (hierna: een verdragsstaat) niemand die zich bevindt binnen haar rechtsmacht, onderwerpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Daarnaast verbiedt artikel 3 EVRM aan de verdragsstaten de uitlevering of uitzetting van een persoon die zich binnen hun rechtsmacht bevindt naar een staat waar, kort gezegd, de betrokkene een reëel risico loopt om te worden behandeld in strijd met artikel 3 EVRM. Artikel 3 EVRM verbiedt de verdragsstaten echter niet de uitlevering te verzoeken van een persoon die zich op het grondgebied en binnen de rechtsmacht bevindt van een staat die geen partij is bij het EVRM en waar de detentieomstandigheden niet in overeenstemming zijn met artikel 3 EVRM. De rechtbank overweegt hiertoe in de eerste plaats dat artikel 1 EVRM de verantwoordelijkheid van de verdragsstaten beperkt tot personen die zich binnen hun eigen rechtsmacht bevinden. Een uitleveringsverzoek kan niet als een uiting van rechtsmacht worden opgevat. Het moet worden beschouwd als een verzoek om de opgeëiste persoon vanuit de rechtsmacht van de aangezochte staat in de rechtsmacht van de verzoekende staat te brengen. In een dergelijk geval is, volgens de hoofdregel van artikel 1 EVRM, het verdrag dan ook niet van toepassing.
Het achterwege moeten laten van enige actie door de verdragsstaat zou impliceren dat een verdachte zich door de enkele vestiging in een land waarvan de detentieomstandigheden niet voldoen aan de eisen van artikel 3 EVRM, voor onbepaalde tijd van straffeloosheid zou kunnen verzekeren. Dit kan niet de bedoeling van het EVRM zijn.
De rechtbank ziet ten slotte in de concrete omstandigheden van verdachte geen aanleiding om in dit geval tot een ander oordeel te komen. De rechtbank acht hierbij van belang dat verdachte, die eerder woonplaats in Nederland had, zich kennelijk vrijwillig naar Marokko heeft begeven en zich aldus vrijwillig onder de rechtsmacht heeft geplaatst van een staat die de inachtneming van de in het verdrag voorziene rechten en vrijheden niet garandeert. Hij heeft hierdoor willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de Nederlandse autoriteiten om zijn uitlevering zouden verzoeken en dat hij in Marokko in uitleveringsdetentie zou worden geplaatst. De Nederlandse autoriteiten hebben een dergelijk verzoek gedaan met het oog op de vervolging van verdachte. Het uitleveringsverzoek strekte ertoe vervolging en berechting mogelijk te maken in Nederland, waar verdachte aanspraak zou kunnen maken op inachtneming van alle waarborgen van het EVRM. De rechtbank constateert verder dat hij ten overstaan van de Marokkaanse autoriteiten geen verklaringen heeft afgelegd die van invloed zijn geweest op zijn vervolging.
Gelet op al het bovenstaande verwerpt de rechtbank het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens vermeende schending van de artikelen 2, 3 en 6 EVRM. De officier van justitie kan derhalve in de vervolging van verdachte worden ontvangen.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 primair en feit 2 heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 ten laste gelegde (in al zijn varianten), omdat op grond van het dossier geen direct verband tussen verdachte en de uiteindelijk in beslag genomen partij cocaïne is vast te stellen. Verdachte was meer klankbord dan medepleger of medeplichtige.
Het dossier bevat voorts geen aanwijzingen die duiden op wetenschap en/of opzet op de aangetroffen hoeveelheid cocaïne.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde merkt de verdediging op dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van de in de tenlastelegging genoemde criminele organisatie, omdat te weinig vaststaand wettig en overtuigend redengevend bewijs aanwezig is voor het aannemen van de vereiste onvoorwaardelijk dubbel opzet en medeplegen in het kader van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband met het oogmerk op het plegen van misdrijven in het kader van de Opiumwet.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Op 13 juli 2015 werd onder leiding van de officier van justitie mr. Suijkerbuijk een opsporingsonderzoek gestart onder de naam ‘Nijlgans’ naar aanleiding van een op 23 april 2015 ontvangen TCI-melding, die als betrouwbaar werd aangemerkt. Deze informatie hield in dat [Medeverdachte 3] samen met onbekende anderen bezig was met het treffen van voorbereidingen om een partij cocaïne vanuit Zuid-Amerika via de haven van Vlissingen te importeren. Deze personen zouden hiervoor mensen die in de haven van Vlissingen werkten benaderen om te helpen. Binnen voornoemd opsporingsonderzoek werd vervolgens vastgesteld dat [Medeverdachte 3] (hierna: [Medeverdachte 3] ) frequent telefonisch contact onderhield met [Verdachte] (hierna: [Verdachte] ). Uit taps bleek dat beiden op zoek waren naar mensen die hen behulpzaam konden zijn bij het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een vermoedelijk aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen. Uit de taps en observaties rees vervolgens het vermoeden dat, naast de betrokkenheid van [Medeverdachte 3] en [Verdachte] , ook [Medeverdachte 1] (hierna: [Medeverdachte 1] ) en [Medeverdachte 2] (hierna: [Medeverdachte 2] ) hierbij betrokken waren.
Ook is in het onderzoek ‘Nijlgans’ de verdenking gerezen dat [Medeverdachte 3] , [Verdachte] , [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] in de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 in Raamsdonksveer, dan wel enige andere plaats in Nederland leiding hebben gegeven c.q. hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk de invoer van cocaïne in Nederland en het treffen van voorbereidingshandelingen hiertoe.
3.3.2
OVC- en tapgesprekken
Het bewijs zoals dat door de officier van justitie is gepresenteerd, is in deze zaak voor een groot deel gebaseerd op OVC- en tapgesprekken, waarbij ook sprake zou zijn van versluierd taalgebruik. Afgeluisterde gesprekken kunnen slechts dan als bewijs dienen wanneer de inhoud, het onderlinge verband daarvan en het verband met eventuele andere bewijs- middelen daarvoor voldoende basis bieden. Als gesprekken onduidelijk of voor meerdere uitleg vatbaar zijn, hoeft dat die gesprekken nog niet onbruikbaar te maken voor het bewijs, maar wel moet voorzichtigheid worden betracht bij het geven van een interpretatie. Daarbij kan van belang zijn wat er over de gespreksdeelnemers, of over anderen die in die gesprekken ter sprake komen, nog meer is gebleken. Als bijvoorbeeld is gebleken dat zij bij het strafbare feit of vergelijkbare feiten zijn betrokken, kan dat meewegen bij de interpretatie van de gesprekken. Verder kan het feit dat een verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht soms in zijn nadeel werken. Dat kan ook zo zijn als hij een verklaring over de gesprekken aflegt die ongeloofwaardig of niet te verifiëren is.
3.3.3
Telefoonnummers in gebruik bij verdachten e.a.
Omdat veel bewijs is gebaseerd op getapte telefoongesprekken, dient de rechtbank allereerst vast te stellen welke –
relevante- telefoonnummers in gebruik zijn geweest bij de verdachten.
[Verdachte]
Het telefoonnummer
[Telefoonnummer 1]is geraadpleegd in de politiesystemen.
Hieruit blijkt dat [Verdachte] op 9 augustus 2015 met dit telefoonnummer naar de politie heeft gebeld om een melding te maken. [1] [Verdachte] belt voorts met dit nummer op 5 november 2015 met de belastingdienst en geeft vervolgens zijn volledige personalia door. [2]
Op 14 oktober 2015 werd er tweemaal door het getapte nummer
[Telefoonnummer 2]gebeld naar verschillende nummers. In deze gesprekken herkent een verbalisant de stem van de gebruiker van voornoemd telefoonnummer aan de klanken en intonatie als [Verdachte] . [3]
Op 25 oktober 2015 werd [Medeverdachte 3] gebeld door [Verdachte] , welke gebruik maakt van het telefoonnummer
[Telefoonnummer 3] .De beëindigde tolk Turks herkent deze stem aan de klanken en intonatie als de stem van [Verdachte] welke hij dagelijks beluisterd op de tap. [4]
Op 14 november 2015 werd er tweemaal op een getapte lijn van [Medeverdachte 3] gebeld door een persoon met het mobiele nummer
[Telefoonnummer 4]. Uit stemvergelijking door verbalisanten, in samenwerking met een tolk Turks, kon worden vastgesteld dat de klanken en intonaties overeenkomen met de stem van [Verdachte] , welke zij dagelijks beluisterden op de tap. [5]
Op 23 november 2015 werd er tweemaal op een getapte lijn van [Medeverdachte 3] gebeld door een persoon met het mobiele nummer
[Telefoonnummer 5] .Uit stemvergelijking door verbalisanten, in samenwerking met een tolk Turks, kon worden vastgesteld dat de klanken en intonaties overeenkomen met de stem van [Verdachte] , welke zij dagelijks beluisterden op de tap. [6]
[Medeverdachte 3]
Binnen het onderzoek werd vanaf 2 oktober 2015 getapt op het mobiele nummer
[Telefoonnummer 1], in gebruik bij [Verdachte] . Op 6 oktober 2014 werd naar dit nummer gebeld door een persoon die gebruik maakte van het mobiele nummer
[Telefoonnummer 6]. Verbalisanten herkenden de stem van deze persoon aan de klanken en intonatie als de stem van [Medeverdachte 3] . Zij beluisteren hem dagelijks op de tap. [7]
Op 2 december 2015 bleek dat [Medeverdachte 3] sinds enkele dagen geen gebruik meer maakte van de onder hem getapte telefoonnummers
[Telefoonnummer 6], [Telefoonnummer 7] en [Telefoonnummer 8] . Om zicht te krijgen op de tot op die dag nog onbekende nummers in gebruik bij [Medeverdachte 3] werd onder meer het bij zijn vriendin [Naam 8] in gebruik zijnde nummer [Telefoonnummer 9] getapt. Op 15 december 2015 werd [Naam 8] gebeld door een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer
[Telefoonnummer 10]. Uit stemvergelijking door een verbalisant kon worden vastgesteld dat [Medeverdachte 3] de gebruiker is van bovenstaand telefoonnummer. [8] Voorts verwijst [Medeverdachte 2] in zijn verhoren naar de gebruiker van dit nummer met de bijnaam [Naam 9] . [9]
[Medeverdachte 2]
Het telefoonnummer
[Telefoonnummer 11]is in gebruik bij [Medeverdachte 2] . Hij heeft verklaard dat dit telefoonnummer aan hem toebehoort. [10] Daarnaast zijn enkele gesprekken die met dit nummer zijn gevoerd aan hem voorgehouden en heeft hij erkend deze te hebben gevoerd. [11]
[Medeverdachte 1]
In de vrachtauto met kenteken [Kenteken 1] werd op het dashboard aan de passagierszijde een Alcatel telefoon aangetroffen en in beslag genomen. Na onderzoek bleek dat in deze telefoon een simkaart zat met het telefoonnummer
[Telefoonnummer 12]. De gegevens op deze simkaart zijn uitgelezen. Het enige in deze telefoon opgeslagen telefoonnummer betreft het telefoonnummer [Telefoonnummer 10] van [Medeverdachte 3] . Op 21 december 2015 om 12.46 uur en 18.56 uur werd vanaf het telefoonnummer [Telefoonnummer 11] in gebruik bij [Medeverdachte 2] een tweetal berichten gestuurd. [12] Op grond van de verklaringen van [Medeverdachte 2] gaat de rechtbank ervan uit dat dit telefoonnummer destijds in gebruik was bij [Medeverdachte 1] , de bijrijder van de vrachtwagen.
[Naam 3]
Uit enkele tapgesprekken is gebleken dat [Verdachte] op 15 oktober 2015 een afspraak had in de [Naam 10] te Roosendaal met onder meer de gebruiker van het telefoonnummer
[Telefoonnummer 13]. Uit de combinatie van de tapgesprekken en camerabeelden van die datum van de [Naam 10] kan worden opgemaakt dat [Naam 5] aangeduid als NN1 de gebruiker is van voornoemd telefoonnummer. Dit betreft [Naam 3] . [13]
3.3.4
Invoer Cocaïne (feit 1 primair)
Aan [Verdachte] is ten laste gelegd dat hij samen met anderen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 opzettelijk 1.015,46 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank gaat op grond van de stukken in het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Zij zal deze in chronologische volgorde bespreken, inhoudende drie momenten, te weten de dagen voor de vondst van de cocaïne, de dag van de vondst van de cocaïne (21 december 2015) en de dagen na de vondst van de cocaïne.
3.3.4.1
Voor de vondst van de cocaïne
De rechtbank stelt vast dat uit de tapgesprekken blijkt dat [Medeverdachte 3] en [Verdachte] veelvuldig met elkaar spraken over activiteiten die in verband kunnen worden gebracht met de invoer van verdovende middelen. Zo wordt er onder meer gesproken over het benaderen van mensen werkzaam bij verschillende havenbedrijven, het regelen van ontmoetingen en deals met verschillende personen, het tonen en inleggen van € 50.000,- en het regelen van een Bill of Lading. De hieronder opgenomen uitgewerkte OVC- en tapgesprekken zijn naar het oordeel van de rechtbank een kleine representatieve selectie van de veel grotere hoeveelheid uitgewerkte OVC- en tapgesprekken in het dossier waarin, soms verhuld, wordt gesproken over voornoemde activiteiten en meer in het bijzonder over de invoer van de in Raamsdonksveer aangetroffen hoeveelheid cocaïne. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze interpretatie van de inhoud van de OVC-gesprekken en tapgesprekken gelet op de overige bewijsmiddelen.
4 oktober 2015: [Verdachte] belt [Medeverdachte 3] :
(..) [Verdachte] : (..)
er is nog een jongen daar waar die werkt.. en ik ken die jongen ook.. snap jij? Die ken ik van de basisschool.. ik ken die jongen dus heel goed.. maar die werkt dus bij dingess.. bij die plek die ik je vertelde.. snap jij? Hij is er dus.. en dinges is er ook nog.. die zal jij ook wel kennen.. die Ambonese jongen!(..) [Verdachte] :
Hij werkt bij de Douane.(..) [Verdachte] :
ja hij loopt daar gewoon zo rond.. begrijp je?.. hij ehm.. laat ik je zeggen.. laat ik met hem praten.. ik kan gem wel in de zak stoppen.. maar ik weet niet wat zijn functie is.. snap je? [14]
8 oktober 2015: [Verdachte] belt [Medeverdachte 3] :
(..)
[Medeverdachte 3] vraagt of die derde daarna dat bericht heeft gestuurd aan [Naam 1] . [Verdachte] zegt dat hij de auto als smoes heeft gebruikt en had gezegd dat hij (zwarte) een auto moest regelen voor november. [Verdachte] zegt dat hij expres over de auto begon en dat hij ging afwachten of [Naam 1] zelf zou beginnen over dat ander onderwerp. [Verdachte] denkt dat die twee (man met wie hij eerst heeft gepraat en [Naam 1] ) met elkaar een berichtwisseling hebben gehad. [Verdachte] zegt dat hij ( [Naam 1] ) had gezegd dat er goed nieuws was maar dat hij daar nog niets over wilde zeggen. [Medeverdachte 3] zegt dat zij een moesten afwachten. [Verdachte] zegt dat hij echt zijn best doet. [Medeverdachte 3] zegt, ‘zoals ik zei, er zijn twee opties.. [Naam 2] en [Naam 11] .. geen probleem’. [Verdachte] zegt dat dit wel gaat lukken en dat [Medeverdachte 3] zich geen zorgen moet maken. [Verdachte] zegt dat [Medeverdachte 3] met die man moet gaan praten.. (..) [Verdachte] zegt, ‘hahaha.. we gaan bananen sturen daarvandaan’. [15]
11 oktober 2015: [Medeverdachte 3] belt [Verdachte] :
(..)
[Verdachte] zegt dat zij nu een kans in hun handen hebben en zegt dat zij daar uiterst voorzichtig mee moeten omgaan om het niet te verpesten. [Medeverdachte 3] is hiermee eens. [Verdachte] zegt, ‘we moeten niet opgeven en doorgaan met de strijd’.. ‘mee eens’, zegt [Medeverdachte 3] : ‘gewoon door tot het bittere eind!’ [16]
14 oktober 2015: [Verdachte] belt [Medeverdachte 3] :
(..)
[Medeverdachte 3] zegt tegen [Verdachte] dat hij morgenavond niet moet vergeten en dat hij met smacht op de persoon zit te wachten. [Medeverdachte 3] en [Verdachte] lachen. [Verdachte] vertel dat hij zojuist met die man heeft gesproken en dat hij de hele dag met hem (de man) was. [Verdachte] zegt dat hij de man heeft gevraagd hoe het met deze kwestie staat. [Verdachte] zegt dat de man tegen hem heeft gezegd dat ze geduld moeten hebben en dat het wel goed gaat komen. [Medeverdachte 3] : was je met [Naam 1] ? [Verdachte] : ik was met zijn vriend. Ik zeg ‘hoe zit het met dat geld vriend van ons’. Hij zegt ‘ja, anders pak ik mijn geld ook terug, snap je’. [Verdachte] zegt dat die ander zou hebben gezegd dat die gasten morgen hierheen komen. [Medeverdachte 3] :
[Naam 1] ?[Verdachte] :
Nee, die dat geld hebben gepakt.[Medeverdachte 3] :
waar komen ze naar toe?[Verdachte] :
Naar hun, naar hem. [17]
Uit meerdere gesprekken blijkt dat [Verdachte] en [Medeverdachte 3] op 15 oktober 2015 omstreeks 21.00 uur een afspraak hadden in de [Naam 10] te Roosendaal. Zij zouden daar twee personen ontmoeten, maar hier is het niet van gekomen. Verbalisanten identificeren aan de hand van de camerabeelden van de [Naam 10] deze twee personen als [Naam 3] en [Naam 4] . [18]
20 oktober 2015: [Verdachte] belt [Medeverdachte 3] :
(..) [Verdachte] :
Ik heb [Naam 5] gebeld. Ik zei: ‘kom, ik geef je meteen 200 Euro’. Ik zei ‘bel ze’.[Medeverdachte 3]
: Wat zei hij?[Verdachte] : ‘
ja, nee dit dat, ik doe echt mijn best, bla bla.
Je moet mij niet verkeerd begrijpen’. Ik zeg ‘luister vriend, ik geef jou 200 nu, 200 wanneer die afspraak klaar is. Ik zeg en daarna krijg ik ook jou hulp. Ik wil dat je gewoon achteraan gaat (..) [19]
25 oktober 2015: [Verdachte] belt [Medeverdachte 3] :
[Medeverdachte 3]
: ja broer.[Verdachte] :
Wat zeggen die (mensen) joh? Zijn ze gek ofzo?[Medeverdachte 3] :
Hoezo?[Verdachte]
: Wat wil hij? Vraagt hij een borg?[Medeverdachte 3] :
Ja.[Verdachte] :
50?[Medeverdachte 3] :
ja.. moet dinsdag klaar zijn!(..) [Verdachte] :
wat? 50 duizend?[Medeverdachte 3] :
Ja.[Verdachte] :
En dat moeten we hun geven?[Medeverdachte 3]
: nee.. ik heb zo afgesproken ehh.. ergens afspreken.. bijvoorbeeld bij jouw thuis.. en dan komt diens contactpersoon.. iemand die die mensen kent.. die zal dan ‘50’ zien.. dan gaan we met de auto daarheen.. gewoon om die mannen te zien/spreken.. gelijk door naar die bedrijf..(..) [Verdachte] :
hij mag mij pijpen.. haha.. die is gek! 50 duizend lira – lees euro-! Wat een borg zeg voor een afspraak!(..) [Medeverdachte 3] :
ja.. maar goed.. de afspraak is dinsdagavond.. laten we dat goed aanpakken..(..) [Medeverdachte 3] : (..)
Ik ga hun geen geld of zo geven hoor.. ik zei het vandaag.. ik heb net afgesproken… ik ben nu onderweg naar Middelburg; ik ben er bijna.. ik zei van ‘luister.. geen probleem.. dinsdag gaan jullie geld zien.. maar ik geef niets af het! Weet dat! Ik ga niets afgeven!’ .. ‘nee, nee.. is te begrijpen! ‘zei [Naam 5] . Ik zei’ jullie moeten niet denken..’. [20]
29 oktober 2015: [Verdachte] belt [Medeverdachte 3] :
(..) [Verdachte] :
en die papieren? [Medeverdachte 3] : heb je die laten zien aan [Naam 5] ?[Verdachte] :
Nee! Wat moet ik hem laten zien! Ik heb het hem toch vorige keer laten zien.. ik had ze toch met de tas tevoorschijn gehaald en (neergelegd) voor zijn ogen toch, en had gezegd van, ‘kijk er is geld hier’.[Medeverdachte 3] :
hmm.. oke, goed dan! Ik weet het niet.. bel hem toch even anders en vraag het even aan hem voor alle zekerheid.[Verdachte] :
broer, laten we (eerst) daarheen gaan.. mocht hij (toch) om het geld vragen, dan kan ik het halen en voor zijn ogen neerzetten daar.. [21]
29 oktober 2015: [Medeverdachte 3] belt [Naam 3] :
[Medeverdachte 3] :
die papieren is geregeld met die ander of niet.[Naam 3] :
eh. Hij zou ze bewaren toch.. heeft ie gezegd.. maandag..[Medeverdachte 3] : ja
maar je heb ze gezien toch..[Naam 3]
: ik heb ze maandag gezien eh. [22]
Tijdens een observatie door de politie op 29 oktober 2015 is te zien dat [Medeverdachte 3] en [Verdachte] aankomen bij de [Naam 12] in Middelburg. Zij maken binnen contact met [Naam 3] en [Naam 4] . Ze rijden vervolgens samen om 18.48 uur weg in de auto van [Verdachte] . Om 20.10 uur arriveren ze weer bij de [Naam 12] te Middelburg en daar stappen [Naam 3] en [Naam 4] weer uit de auto. [23] Uit de mastgegevens blijkt dat de telefoon van [Medeverdachte 3] om 19.10 uur een mast aan de [Straatnaam 1] Nieuwdorp aanstraalt. [24]
1 november 2015: [Medeverdachte 3] belt [Verdachte] :
(..)
[Verdachte] : ja.. en? Is er al een bericht van [Naam 14] uit Rotterdam? [Medeverdachte 3] :
ehmm..
vorige keer dinges. Ehm… ik weet het niet. ‘deze week komt er een bericht’ zei hij.. (..) [Verdachte] :
en wanneer zien wij die [Naam 13] weer?[Medeverdachte 3] :
we kunnen de volgende week erheen gaan.(..) [Verdachte] :
laat hun ons 2500 lira – lees euro- (terug) geven hoor broer! Niets mee te maken![Medeverdachte 3] :
laat hun alles geven.. godverdomme! Die zaak heeft niets opgeleverd. [25]
3 november 2015: [Medeverdachte 3] belt [Naam 3] :
(..) [Medeverdachte 3] :
Anders maak ik het wel ff duidelijk bij hun snap je. Want ik niks dan heeft niemand niks snap je want ik weet genoeg al over hun want dit zijn echt gewoon kankerstreken sorry dat ik het zo zeg. Maar dit kan niet. Snap je. Eerst iets in werking laten stellen ik dag en nacht aan het rijden om iets te regelen en dan in een keer, ja weet je wat voor gesprek 50 rooie (dan stemverheffing van [Medeverdachte 3] ) Maat is er al wat onderweg of zo nee toch waarom moet ik 50 rooie kunnen ze het wel. Ik wil, wij willen toch papieren zien Ok jullie zeggen toch dit en dat. Nou laat maar zien…(..) [Medeverdachte 3] : (..)
snap je want ik heb die andere dat ook nog niet want hij is er nu niet snap je want anders he, dat gaat niet zo wij hebben ook dingen in werking gestel en die mensen zijn hier gewoon..(..) [Medeverdachte 3] : Die mensen wachten gewoon hele dagen nu snap je en eh wat gaat er gebeuren willen ze werken of willen ze niet werken. We hebben nu een plan opgesteld. [26]
3 november 2015: [Verdachte] belt [Medeverdachte 3] :
(..) [Medeverdachte 3] :
broer, ik heb weer ruzie met [Naam 5] ..[Verdachte] :
Hoezo? Wat is er gebeurd?[Medeverdachte 3] :
[Naam 14] stuurt mij berichten.. ik had hem toch gevraagd over de papieren.. waarom het nodig was..[Verdachte] :
ja. [Medeverdachte 3] :
Weet je wat hij tegen mij zegt.. ‘maak 50 duizend euro klaar en breng het.. en dan vervolggesprek.(..) [Medeverdachte 3] :
weet je wat hij tegen mij zegt, ‘geef die 50, dan heb jij rechtstreeks contact’, zegt hij..(..) [Verdachte] :
nee nee nee.. ik ga hem zo bellen.. ik ga zeggen van, ‘weet je wat we gaan doen maatje? Ik weet die man rechtstreeks te vinden.. dan ga ik even vertellen of hij 50 duizend wil’.. ik ga zeggen van, ‘ga rechtstreeks aan hem vragen of dat echt zo is’..(..) [Medeverdachte 3] :
broer, dit is geen grap.. die mensen zijn echt ehh.. die man heeft zijn plan naar mij doorgestuurd.[Verdachte]
: ja ja ja.. die van Dubai?[Medeverdachte 3] : ja
.. die ehh.. die in het Spaans (fon.) schreef.. samen met [Naam 2] .[Verdachte] : ja oke.. [Medeverdachte 3] :
hij zei, ‘ik ben zo goed als rond.. laat beetje bewijs zien.. BL (fon.) en al .. die plan ligt bijna klaar.. dit is echt goed’ zegt hij.. [27]
14 november 2015: [Verdachte] belt [Medeverdachte 3] :
(..)
volgens [Medeverdachte 3] heeft [Naam 11] gezegd: ‘wij zijn zo goed als klaar.. er is voor 100% feest tijdens de kerst.. ik geef je garantie..’. [28]
14 november 2015: [Verdachte] belt [Medeverdachte 3] :
(..)
Op een gegeven moment zegt [Medeverdachte 3] dat [Verdachte] eventjes moet wachten, wat er is een antwoord van dinges gekomen. [Medeverdachte 3] zegt dat zij nu 3 geven, waarop [Verdachte] zegt dat dat toch al het geval was. Nee, zegt [Medeverdachte 3] , en hij voegt eraan toe dat 10 nu akkoord is. [29]
Tijdens een observatie door de politie in Rotterdam op 24 november 2015 is [Naam 7] geobserveerd. Hij heeft op die datum een ontmoeting in restaurant [Naam 15] met onder meer [Medeverdachte 3] en [Medeverdachte 1] . Hij is op een motor naar de ontmoeting gekomen. [30]
25 november 2015: [Verdachte] belt [Medeverdachte 3] :
(..) [Medeverdachte 3] :
.. ze geven/bieden 300.[Verdachte] :
Hij zou dat moeten verdubbelen broer![Medeverdachte 3] :
nee.. nee hoor. Hij doet het niet! Eerst zei hij, ‘200’ en ik zei van, ‘daaag! Laat maar doen!.. ‘je mag het zelf weten!.. wat je wil’, zegt hij.. [31]
Tijdens een observatie in Rotterdam op 1 december 2015 is gezien dat een groepje mannen aan een tafel zit in restaurant [Naam 15] . Er kwam een groep van zes mannen naar buiten lopen, waarvan er drie werden herkend als [Naam 7] , [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 3] . [32]
Op basis van de hiervoor aangehaalde tapgesprekken en observaties gaat de rechtbank ervan uit dat [Medeverdachte 3] en [Verdachte] in de maanden oktober en november 2015 op zoek waren c.q. bezig waren met een klus om geld te verdienen. Op 8 oktober 2015 vertelt [Verdachte] tegen [Medeverdachte 3] dat hij [Naam 1] heeft gesproken en dat zij nu twee opties hebben: [Naam 11] of [Naam 1] . Op 15 oktober 2015 volgt dan een misgelopen ontmoeting met [Naam 3] en [Naam 4] . Een dag eerder heeft een vriend van [Naam 1] al tegen [Verdachte] gezegd dat ‘die gasten morgen hierheen komen’. Uit de gesprekken volgt ook dat [Naam 3] een borg vraagt van € 50.000,- en dat [Medeverdachte 3] dat geld wel wil laten zien, maar niet wil afgeven. Uit een tapgesprek van 29 oktober 2015 blijkt dan dat [Verdachte] de
€ 50.000,- toch heeft laten zien. Diezelfde dag vindt er in de [Naam 12] in Middelburg een ontmoeting plaats tussen [Medeverdachte 3] , [Verdachte] , [Naam 3] en [Naam 4] . De rest van de maand blijft er gesproken worden over de borg van € 50.000,-. Op 24 november 2015 heeft [Medeverdachte 3] vervolgens in Rotterdam een ontmoeting met [Naam 7] en [Medeverdachte 1] , waarna hij de volgende dag tegen [Verdachte] vertelt dat hij gisteren met [Naam 11] heeft gesproken en dat deze hem eerst € 200.000,- maar later € 300.000,- bood. Op 1 december 2015 volgt er vervolgens nog een ontmoeting in Rotterdam tussen [Medeverdachte 3] , [Medeverdachte 1] , [Naam 7] .
[Medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij ongeveer anderhalf jaar geleden (de rechtbank begrijpt: medio 2014) werd aangesproken door een man bij de parkeerplaats van de Jumbo waar hij altijd zijn truck en trailer parkeerde. Deze man had een plan en vroeg [Medeverdachte 2] of hij daaraan mee wilde werken. Er zou namelijk een container op een schip worden geplaatst met daarin drugs. De container zou aankomen in Antwerpen en was bestemd voor het bedrijf waar [Medeverdachte 2] werkte. De eerste keer dat hij de man, die hij [Naam 9] noemde, sprak vroeg hij of hij interesse had. Later werd er steeds meer duidelijk. [Medeverdachte 2] heeft steeds contact met deze man gehouden. Twee maanden geleden (de rechtbank begrijpt: eind oktober 2015) ontving hij het bericht: ‘het zit er op’. Hiermee werd bedoeld dat de container op het schip stond. [33]
[Medeverdachte 2] heeft ook verklaard dat [Naam 9] hem ongeveer twee weken voordat de container aankwam in Antwerpen vertelde dat het doorging. Op 18 december 2015 is [Naam 16] bij hem langsgekomen met een BlackBerry. Via die telefoon moest [Medeverdachte 2] contacten onderhouden met [Naam 9] en [Naam 16] . Die dag werd de afspraak gemaakt dat ze elkaar zondag zouden ontmoeten (de rechtbank begrijpt: 20 december 2015). [34] Aan [Medeverdachte 2] is tijdens zijn verhoor een foto getoond van [Medeverdachte 1] . Hij herkent hem als de persoon die hij [Naam 16] noemt. [35]
In het dossier bevinden zich een aantal sms-berichten en tapgesprekken die in de aanloop van deze ontmoeting door [Medeverdachte 3] en [Medeverdachte 2] zijn gevoerd. Opvallend is dat [Medeverdachte 2] op 18 december 2015 tegen [Medeverdachte 3] zegt dat de loodswezen aan het staken zijn. Hij weet niet of ze al gestopt zijn, maar zo niet, dan komen er geen boten naar Antwerpen. [36] Op 20 december 2015 worden onder meer de volgende sms-berichten verzonden:
15.21
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] :
Gooi die planning ff optijd. [37]
16.05
uur: [Medeverdachte 3] aan [Medeverdachte 2] :
Hoelaat bij [Naam 17] , ik ben klaar. [38]
16.05
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] :
Ik vertrek over een uurtje dan. [39]
17.31
uur: [Medeverdachte 3] aan [Medeverdachte 2] :
Ben met 15min. Op afgesproken plek. [40]
[Medeverdachte 2] heeft verklaard dat naast [Medeverdachte 3] , ook [Medeverdachte 1] die zondag bij [Naam 17] te Rilland aanwezig was. Daar werd het plan besproken. Hij hoorde toen ook om welke container het ging. Dit was voor hem belangrijk omdat hij zo de juiste container in Antwerpen kon halen. Dit containernummer heeft [Naam 9] hem laten zien op zijn BlackBerry. [41]
Op 20 december 2015 werd door de politie een observatie uitgevoerd op een vrachtwagen met het opschrift [Naam 18] , voorzien van het kenteken [Kenteken 1] , met daaraan gekoppeld een leeg containerchassis, voorzien van het kenteken [Kenteken 2] . Gezien werd dat – naar later blijkt – [Naam 19] als bestuurder instapt in de vrachtwagen en wegrijdt. [42]
3.3.4.2
De dag van de vondst van de cocaïne
[Medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 21 december 2015 rond 07.30 uur bij zijn werk, [Naam 20] te Kruiningen, aankwam. Op zijn werk heeft hij in de stapel papieren gezocht naar het juiste containernummer. Dit containernummer had hij de dag ervoor al als notitie in zijn telefoon opgeslagen. Rond 08.00 uur is hij in de richting van Antwerpen gaan rijden met een lege container. Op de parkeerplaats voor de afslag naar Antwerpen op de A58 is hij gestopt. Daar stapte er iemand bij hem in de vrachtwagen, waarna zij samen doorreden naar [Straatnaam 2] te Antwerpen, naar het bedrijf [Naam 21] [43] . Diezelfde ochtend werden tussen [Medeverdachte 3] en [Medeverdachte 2] de volgende sms-berichten verzonden:
8.05
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] :
Ik ga zo rijden.
8.08
uur: [Medeverdachte 3] aan [Medeverdachte 2] :
Zijn ze ok.
8.1
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] :
Weten we nog nie hij smst ke.
8.11
uur: [Medeverdachte 3] aan [Medeverdachte 2] :
Ik kom nu.
8.11
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] :
Ik ben nu ook aan het rijden.
8.12
uur: [Medeverdachte 3] aan [Medeverdachte 2] :
Wacht bij die plek.
8.12
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] :
Zijn jullie daar nog nie.
8.12
uur: [Medeverdachte 3] aan [Medeverdachte 2] :
5 min.
8.23
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] :
Waar ben je.
Het telefoonnummer van [Medeverdachte 3] heeft om 08.23 uur een zendmast bij de A58, parkeerplaats [Naam 22] te Rilland aangestraald. [44] Gelet op deze sms-berichten en de verklaring van [Medeverdachte 2] hierover gaat de rechtbank ervan uit dat [Medeverdachte 3] , [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] die ochtend elkaar bij deze parkeerplaats hebben ontmoet. Daar is [Medeverdachte 1] als bijrijder ingestapt en zijn ze doorgereden naar [Straatnaam 2] te Antwerpen.
[Medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat hij zich bij aankomst bij [Naam 21] te Antwerpen heeft gemeld en dat hij vervolgens alleen naar binnen is gegaan. Hij heeft zijn naam, het kenteken van de truck, het containernummer en de pincode van de container op een formulier geschreven. Deze pincode, die hij eerder via [Naam 20] heeft gekregen, moest matchen met het containernummer. Nadat [Medeverdachte 2] zich heeft gemeld, is hij terug in de vrachtwagen gestapt en is hij, samen met zijn bijrijder, doorgereden naar het hek waar hij de pincode heeft ingetoetst. Binnen heeft hij gewacht totdat de container op de oplegger werd geplaatst, waarna hij is weggereden naar een parkeerplaats recht tegenover [Straatnaam 2] te Antwerpen. [45]
Op 21 december 2015 omstreeks 09.30 uur werd door het observatieteam van de politie gezien dat –naar later blijkt- [Naam 19] zijn vrachtwagencombinatie rijdt naar een terrein in de haven van Antwerpen waar een andere vrachtwagen en oplegger gereed staan. Deze oplegger is voorzien van het kenteken [Kenteken 3] en hierop staat een container voorzien van het nummer ‘ [Nummer 1] ’. De opleggers van de vrachtwagens worden ter plekke omgewisseld. [Naam 19] rijdt vervolgens, samen met zijn nieuwe bijrijder -naar later blijkt- [Medeverdachte 1] , met zijn nieuwe vrachtwagencombinatie ( [Kenteken 1] , daaraan gekoppeld de oplegger [Kenteken 3] met daarop de container ‘ [Nummer 1] ’) het haventerrein af. Uit de observatiewaarnemingen is daarnaast gebleken dat deze vrachtwagencombinatie zonder te stoppen van Antwerpen, via de Nederlands-Belgische grens, uiteindelijk naar een loods aan de [Straatnaam 3] te Raamsdonksveer rijdt en daar parkeert om 10.43 uur. [46]
[Medeverdachte 2] heeft hierover verklaard dat hij zijn zwarte trailer op de parkeerplaats heeft afgekoppeld. Vervolgens kwam er een witte MAN (de rechtbank begrijpt: vrachtwagen) aangereden met een lege trailer. [Medeverdachte 2] heeft samen met de bestuurder van die vrachtwagen omgekoppeld en is toen zelf met de andere trailer weggereden. Zijn bijrijder is in de andere vrachtwagen gestapt. [Medeverdachte 2] heeft verder verklaard nog een soort van ‘ruzie’ gehad te hebben met [Naam 9] , omdat ze met een rode trailer aankwamen en hij zelf een zwarte had. [47] In het dossier bevinden zich hierover onder meer de volgende sms-berichten:
9.43
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] :
Ik ga je egt weer kk dood maken jonge gvd. [48]
9.44
uur: [Medeverdachte 3] aan [Medeverdachte 2]
: Jo die kankerbolle heeft jou de verkeerde gebr8, wil je nu om een zwarte. [49]
9.49
uur: [Medeverdachte 3] aan [Medeverdachte 2] :
Ja hij heeft al klappen gehad, van die baas daar. Kan je die achter lossen of ga [Naam 1] halen. [50]
9.5
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] :
Hoe dan kk ctr staat er al op. [51]
9.59
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] :
ja zou wel moet kk homo zirg iig dat ik 1 uur die ding terug heb. [52]
Gelet op deze sms-berichten tussen [Medeverdachte 3] en [Medeverdachte 2] en voornoemde verklaringen van [Medeverdachte 2] gaat de rechtbank ervan uit dat [Medeverdachte 2] met de bijnaam [Naam 9] [Medeverdachte 3] bedoelt. Zij neemt hierbij ook in aanmerking dat [Medeverdachte 2] , zoals reeds eerder overwogen, heeft verklaard de gebruiker van het telefoonnummer [Telefoonnummer 10] [Naam 9] te noemen.
[Naam 19] heeft verder verklaard dat hij samen met een onbekende man in zijn vrachtwagen naar de omkoppelplaats is gereden. Deze onbekende man had hem eerder al verteld dat [Naam 19] daar zijn eigen oplegger moest afkoppelen en een andere oplegger moest ophalen. Toen ze bij de omkoppelplaats aankwamen, stond de andere vrachtwagen al te wachten. In die vrachtwagen zaten twee manspersonen. Na het omkoppelen is de bijrijder van de andere vrachtwagen bij [Naam 19] ingestapt. Hij kreeg nog te horen dat zijn oplegger een verkeerde kleur had en dat hij de volgende keer een witte oplegger moest meenemen. [53] Aan [Naam 19] is een foto getoond van [Medeverdachte 1] . Hij herkent hem als de bijrijder die, vanuit de andere vrachtwagen, bij hem is ingestapt bij het omkoppelpunt. [54]
Op het moment dat de aanwezigen in de loods aan de [Straatnaam 3] te Raamsdonksveer betrokken zijn bij het lossen van de lading uit de container betreedt de politie om 11.15 uur de betreffende loods. [Naam 19] , [Medeverdachte 1] , [Naam 23] en [Naam 24] werden aangehouden. [55] In de fouillering van [Medeverdachte 1] werd het afhaalbewijs, op naam van [Medeverdachte 2] , van de desbetreffende container aangetroffen. [56] In de loods wordt op een vorkheftruck een ongeopende doos uit de container aangetroffen. Deze doos wordt door de politie teruggeplaatst in de container en de gehele container wordt in beslag genomen. Later die dag werden in de in beslag genomen container met nummer ‘ [Nummer 1] ’ 25 pallets aangetroffen met daarop cilindervormige dozen waarin volgens het etiket ananassap zat. [57] Twee van deze pallets waren afwijkend in die zin dat in een tweetal cilindervormige dozen een hoeveelheid van 972 pakketten met in totaal een bruto inhoud van 1.143,95 kilogram [58] -met blijkens de bemonstering van het NFI een inhoud van netto 1.105,46 kilogram cocaïne [59] - werd aangetroffen en inbeslaggenomen. [60]
3.3.4.3
Na de vondst van de cocaïne
[Medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij zijn eigen trailer en container na enige uren weer terug zou krijgen. Ze hadden afgesproken bij het tankstation in de buurt van Stabroek. Hij heeft ze nooit meer gesproken. [61] De volgende sms-berichten zijn hierna door [Medeverdachte 2] verstuurd:
12.26
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] :
Ho ver ben je heb em zo nodig. [62]
12.46
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 1] :
Waar zijn jullie. [63]
19.23
uur: [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] :
ik ga jullie vinden vriend let op mijn woorden !!!! [64]
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, en in het bijzonder de verklaringen van [Medeverdachte 2] en de tussen hem en [Medeverdachte 3] gevoerde tapgesprekken, is de rechtbank van oordeel dat [Medeverdachte 3] [Medeverdachte 2] heeft geregeld voor het ophalen van de container met cocaïne in de haven van Antwerpen. [Medeverdachte 3] heeft op de desbetreffende dag [Medeverdachte 1] naar een afgesproken plek toegebracht, waarna [Medeverdachte 1] als bijrijder bij [Medeverdachte 2] is ingestapt. [Medeverdachte 2] heeft vervolgens ook daadwerkelijk de cocaïne opgehaald, waarna hij zijn oplegger met container omgewisseld heeft met de oplegger van [Naam 19] . [Medeverdachte 1] is op dat moment overgestapt naar de vrachtwagen van [Naam 19] . Ze zijn vervolgens naar de loods in Raamsdonksveer gereden, waarna ze daar door de politie zijn aangehouden.
Uit de OVC in de Citroën C3 met kenteken [Kenteken 4] volgt vervolgens dat [Medeverdachte 3] en [Verdachte] in ieder geval op 21 december 2015 vanaf 16.35 uur samen in deze auto zitten. [65] Uit een analyse van de bakengegevens blijkt dat de Citroën C3 op 21 december 2015 de hele dag in Roosendaal is en omstreeks 19.00 uur vanuit Roosendaal vertrekt naar de directe omgeving van het Mathenesserplein in Rotterdam waar de auto omstreeks 19.30 uur aankomt. Omstreeks 21.15 uur vertrekt de Citroën C3 vanuit Rotterdam en rijdt via Utrecht naar Arnhem, waarna hij omstreeks 22.15 uur bij Zevenaar de grens met Duitsland oversteekt. [66]
[Verdachte] en [Medeverdachte 3] voeren die dag in de auto diverse gesprekken die naar het oordeel van de rechtbank wijzen op betrokkenheid bij de invoer van de in Raamsdonksveer aangetroffen hoeveelheid cocaïne. Zo wordt onder meer om 17.34 uur het volgende gesprek gevoerd: [Verdachte] :
Weet je wat jij nou moet doen?... Wij moeten weten.. die chauffeur.. De chauffeur die moet niet zeggen dat hij de vracht reed. Nu het nog kan. Jullie moeten niet zeggen dat het gekoppeld is.[Medeverdachte 3] :
Euhh.. de dinges weet je ook niet. In de haven, in de haven komt zijn/haar naam niet voor.[Verdachte] :
Je bent gek man.[Medeverdachte 3] :
Hij moet zich toch legitimeren?(..) [Verdachte] :
Wat moeten we nu doen?(..) [Verdachte] :
Hoeveel mensen zijn nu gepakt denk je?[Medeverdachte 3] :
Drie, vier. Minimaal vier denk ik.[Verdachte] :
Broer, luister ‘s, wij moeten met hen praten. Ik wil weten wat zij gedaan hebben nadat wijzelf weggingen/vertrokken? Hebben zij daar staan wachten? (Stilte) Bel die [Naam 25] (fon.) nou’s even op, broer.(..) [Verdachte] :
Zullen we naar Duitsland gaan? (stilte)[Medeverdachte 3] : N
u? Ja.[Verdachte] :
Maar dan moeten we naar Eindhoven, moet ik met m’n vrouw gaan praten.[Medeverdachte 3] :
En dan?[Verdachte] :
Dan ga ik zeggen we hebben problemen, wij moeten weg, maar ja, (NTV) kan ook, hier met die problemen dus. (NTV). [67] Om 18.01 uur wordt het volgende gezegd: [Verdachte] :
Nee man, het is precies als een film gegaan, potverdorie. Precies voor onze ogen. (NTV) de politie, maar het heeft niet aangehouden, dat is toch raar? Raar of niet maat?[Medeverdachte 3] :
Hè?[Verdachte] :
Wij zijn ook uit hun handen gered, wat is er nou gebeurd?[Medeverdachte 3] :
Ja.[Verdachte] :
Wat is er met zijn/haar omdraaien gebeurd? Zij stopten achter elkaar, ze kunnen niet meer terugdraaien natuurlijk allemaal achter elkaar hè? Het is voor hen verwarrend geworden, ja toch? Zij gingen allemaal via dezelfde weg, weet je broer? Als wij daar niet naar binnen waren gegaan, dan zouden we die klus hebben moeten opgeven, weet je? [68] Ook wordt in de gesprekken gesproken over dat ze naar Rotterdam gaan [69] , dat er met [Naam 1] is gepraat [70] en dat [Naam 1] nou zou kunnen denken van: ‘hé vriend, waarom hebben jullie ervoor gezorgd dat dit in het dossier terechtkwam? [71] en dat ze blij zijn dat er geen wapens (..) [72] . Om 23.07 uur wordt voorts het volgende gezegd: [Medeverdachte 3] :
(NTV) Hij zei van, ‘vriend hoe laat morgen?’(fluit van verbazing).[Verdachte] :
Als het geld was gekomen, morgen.[Medeverdachte 3] :
Hij vroeg mij van, ‘wat wil jij? Groot geld of klein geld?’ echt waar joh, dat zei hij tegen mij toen we buiten waren.[Verdachte] :
Was fijn geweest als (NTV) euro was gekomen![Medeverdachte 3] :
(NTV) Maat, is goed, rond vier vijf. (NTV).[Verdachte] :
Het was wel mooi geweest als € 300.000,- was gekomen?[Medeverdachte 3] :
Natuurlijk mattie (fon.) is goeie (NTV).[Verdachte] :
Weet je wat voor gedachte ik had? Echt waar joh, ik zweer het, van die € 300.000,- wilde ik 60% voor jou dingesssen. Dat wilde ik zelf aan jou voorstellen. 40% - 60%. Begrijp je? Snap je wat ik bedoel?[Medeverdachte 3] :
Ja. [73] en om 23.12 uur wordt er gesproken over dat ‘ze’ een grote klap hebben gekregen en dat de politie dit niet met rust zal laten want 1000 stuks van € 49.000,-. en 1000 keer 10.000 is tien miljoen. [74]
In de hierop volgende dagen worden er nog meer gesprekken gevoerd in de Citroën C3 tussen [Medeverdachte 3] en [Verdachte] , waarin onder meer door [Verdachte] wordt gezegd:
Hoe hebben deze lui nou potverdorie die 1000 kilo laten inladen [75] en door [Medeverdachte 3] dat er 25 pallets waren en dat er 2 pallets anders waren. [76]
Opvallend is ook dat [Verdachte] op 22 november 2015 om 19.22 uur het volgende tegen [Medeverdachte 3] zegt: [Verdachte] :
misschien een werker van hem of zo die hebt hun gewoon genaaid. Hij is toch aan het coördineren, coördineren? Jij zegt bijvoorbeeld tegen mij dat ik iets moet coördineren en wat doe ik dan? Ik coördineer het wel, maar op de achtergrond druk ik wel op de telefoon! (..) [Verdachte] :
Begrijp je het of niet? Dus [Naam 26] gaat werken, krijgt zijn geld, en gaat naar huis. Maar zij pakken zijn 1000 lira (lees: euro) af en gaan hem vervolgens de volgende dag tippen! Snap je wat ik bedoel? Deze is precies zo een persoon. Hij is uit op zijn ondergang. Hij is uit op zijn ondergang, maar hierdoor worden zowel hij als wijzelf benadeeld. Snap je? Dus één enkel mannetje van hem heeft ons allemaal genaaid/belazerd omdat hij verantwoordelijk komt. [77]
Op 25 december 2015 omstreeks 15.40 uur komt de Citroën C3 dan vervolgens vanuit Duitsland bij Roermond Nederland weer binnen waarna hij via Eindhoven en Antwerpen door Zeeuws-Vlaanderen naar Middelburg rijdt. [78]
Gelet op de hiervoor aangehaalde door [Medeverdachte 3] en [Verdachte] gevoerde OVC-gesprekken en het peilbaken onder de Citroën C3 gaat de rechtbank ervan uit dat [Medeverdachte 3] en [Verdachte] nadat zij op de hoogte raakten van de inval door de politie in de loods in Raamsdonksveer samen via Rotterdam naar Duitsland zijn gevlucht. In Rotterdam is er kennelijk met [Naam 1] gepraat. Ook waren zij bang dat de chauffeur (de rechtbank begrijpt: [Medeverdachte 2] ) hun betrokkenheid bij het transport zou blootgeven. Er moet niet gezegd worden dat er gekoppeld is. Uit het feit dat [Verdachte] tegen [Medeverdachte 3] zegt dat het precies voor hun ogen is gebeurd blijkt volgens de rechtbank voorts dat zij zich op het moment van de inval in de nabijheid van de loods bevonden. Ook de wetenschap van het aantal van 25 pallets, waarvan er twee anders waren duidt op betrokkenheid. In Raamsdonkveer zijn tussen de 25 pallets met ananassap immers twee pallets met cocaïne aangetroffen. De rechtbank stelt ook vast dat [Medeverdachte 3] en [Verdachte] kennelijk hadden verwacht dat zij € 300.000 zouden verdienen aan de invoer van de cocaïne en dat zij dit in de verhouding van 60-40% zouden verdelen. Uit verschillende onder 4.3.4.1 aangehaalde tapgesprekken blijkt volgens de rechtbank voorts dat [Medeverdachte 3] en [Verdachte] voorafgaand aan 21 december 2015 al afspraken hebben gemaakt over dit transport en al wisten dat zij hiervoor € 300.000 zouden ontvangen.
3.3.4.4
Conclusie
Over de betrokkenheid van [Medeverdachte 3] , [Verdachte] en [Medeverdachte 2] bij het ten laste gelegde feit en hun rollen hierin overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de steeds hiervoor opgenomen bewijsoverwegingen, nog het volgende. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat [Medeverdachte 3] en [Verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1.015,46 kilogram cocaïne. De rechtbank overweegt dat de hiervoor als bewijsmiddelen opgenomen OVC- en tapgesprekken niet anders kunnen zien dan op de cocaïne die op 21 december 2015 in Raamsdonksveer in Nederland is aangetroffen. [Medeverdachte 3] en [Verdachte] hebben voorafgaand aan de vondst, vlak na de vondst en in de dagen na de vondst van de cocaïne veel en langdurig met elkaar gesproken over zaken aangaande dit transport. Op 25 november 2015 hebben zij bovendien al gesprekken gevoerd over de € 300.000,- die zij samen aan het transport zouden verdienen. Dat dit bedrag ziet op onderhavig transport blijkt uit de gesprekken die zij, nadat zij naar Duitsland zijn gevlucht, voeren. Hierin wordt onder meer opnieuw over deze € 300.000,- gesproken. [Verdachte] heeft aan [Medeverdachte 3] voorgesteld om dit bedrag in de verhouding van 60%-40% te verdelen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de bijdrage van [Verdachte] in de invoer van de cocaïne substantieel was.
[Medeverdachte 3] heeft daarnaast [Medeverdachte 1] op de dag van het transport naar een parkeerplaats gebracht waar hij in de vrachtwagen van [Medeverdachte 2] is gestapt. Dat [Medeverdachte 3] voorts op de hoogte was van het omkoppelen van de opleggers blijkt uit de sms-berichten die hierna door [Medeverdachte 2] aan [Medeverdachte 3] zijn gestuurd. Gelet op de substantiële bijdragen van zowel [Medeverdachte 3] als [Verdachte] aan het realiseren van de invoer van de cocaïne zoals hierboven omschreven gaat de rechtbank ervanuit dat zij beiden betrokken waren bij de organisatie van de invoer van de ruim 1.000 kilogram cocaïne. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat [Medeverdachte 3] en [Verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied brengen van deze cocaïne.
Hiervoor is al overwogen dat [Medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij anderhalf jaar eerder al wist dat er in de container die hij voor [Medeverdachte 3] op 21 december 2015 moest ophalen drugs zou zitten. In de anderhalf jaar tussen het eerste contact en de daadwerkelijke uitvoering van het plan is er blijvend contact geweest tussen [Medeverdachte 3] en [Medeverdachte 2] . In eerste instantie heeft [Medeverdachte 2] ingestemd met het voorstel van [Medeverdachte 3] omdat hij flinke schulden had. Ondanks het feit dat deze schulden op het moment van het ophalen van de container met cocaïne voor een groot deel waren afgelost, heeft [Medeverdachte 2] er toch voor gekozen om het plan doorgang te laten vinden. [79] Vanwege zijn werk als (enige) vrachtwagenchauffeur voor het bedrijf [Naam 20] te Kruiningen was [Medeverdachte 2] in staat om op 21 december 2015 de pincode te verkrijgen en de juiste container in de haven van Antwerpen op te halen en over te dragen aan de andere chauffeur, [Naam 19] . Deze chauffeur heeft de container met cocaïne verder van Antwerpen naar Raamsdonksveer in Nederland vervoerd. Op voornoemde manier heeft [Medeverdachte 2] het mogelijk gemaakt dat [Medeverdachte 3] de beschikking kreeg over de container met daarin 1.015,46 kilogram cocaïne. [Medeverdachte 2] wist daarnaast welke container hij als eerste moest ophalen in Antwerpen, omdat hij een dag eerder tijdens een ontmoeting met [Medeverdachte 3] en [Medeverdachte 1] het desbetreffende containernummer van [Medeverdachte 3] had doorgekregen. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid bij de organisatie van de invoer van de ruim 1.000 kilogram cocaïne.
3.3.5
Criminele organisatie (feit 2)
Aan [Medeverdachte 3] , [Verdachte] en [Medeverdachte 2] is ten laste gelegd dat zij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 hebben deelgenomen aan een criminele organisatie. Tot die organisatie zou onder meer ook [Medeverdachte 1] behoord hebben. De organisatie zou gericht zijn op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet.
3.3.5.1
Toetsingskader
Onder het bestanddeel ‘organisatie’ moet worden verstaan: een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Voor bewijs van het bestanddeel ‘oogmerk’ kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd, aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van deelneming aan een criminele organisatie kan slechts sprake zijn indien:
de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband, en,
de verdachte een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk, dan wel dergelijke gedragingen ondersteunt.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. In het bestanddeel ‘deelneming’ aan een criminele organisatie ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Voor ‘deelneming’ is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
3.3.5.2
Organisatie
Uit de bewijsmiddelen, zoals hiervoor uitgewerkt ten aanzien van de invoer van de cocaïne in Nederland, volgt dat er door [Medeverdachte 3] , [Verdachte] , [Medeverdachte 2] (en [Medeverdachte 1] en onbekend gebleven anderen) structureel en langdurig – één jaar of zelfs nog langer - is samengewerkt bij de voorbereidingen voor de invoer van een aanzienlijke partij cocaïne vanuit Zuid-Amerika. Hiertoe was er onderling contact (voornamelijk tussen [Medeverdachte 3] en [Verdachte] ), vonden er ontmoetingen plaats op openbare plaatsen (onder meer in de [Naam 12] te Middelburg, een parkeerplaats in Rilland en bij restaurant [Naam 15] in Rotterdam) met verschillende mensen en moesten er grote geldbedragen worden geregeld. Niet iedere verdachte was bij elke ontmoeting of gesprek aanwezig, er werd in wisselende samenstellingen gewerkt. Zo hadden [Medeverdachte 3] en [Verdachte] duidelijk een grotere rol bij het leggen van de benodigde contacten en volgt uit de bewijsmiddelen een grotere betrokkenheid van [Medeverdachte 2] , [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 3] bij het daadwerkelijk ophalen van de container met cocaïne in Antwerpen. In de gesprekken werd veel gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik en er werd gezegd dat niet via de telefoon gesproken moest worden.
Binnen de organisatie bestond een duidelijke structuur. [Medeverdachte 3] en [Verdachte] hadden een leidinggevende en coördinerende rol. Zij bespraken met wie wanneer ze moesten afspreken, hoeveel geld ze zouden moeten krijgen c.q. betalen en wat de rollen van de andere partijen (zoals bijvoorbeeld [Medeverdachte 2] en [Naam 3] in het geheel waren. [Medeverdachte 1] was betrokken bij het daadwerkelijk ophalen van de container in Antwerpen. Zo is hij als bijrijder meegereden met zowel [Medeverdachte 2] als [Naam 19] op de momenten dat de container met cocaïne in hun vrachtwagens zat en heeft hij de Bill of Lading van [Medeverdachte 2] verkregen. Vermoedelijk reed [Medeverdachte 1] mee om het transport in de gaten te houden. [Medeverdachte 2] kreeg met name opdrachten van [Medeverdachte 3] , waaronder het ophalen van de container.
De rechtbank merkt ten aanzien van [Verdachte] nog op dat hij heeft ontkend [Medeverdachte 1] te kennen. Op 18 december 2015 belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 1] en vraagt hem waar zijn maat is. [80] [Medeverdachte 1] stuurt vervolgens het volgende bericht naar [Naam 8] , de vriendin van [Medeverdachte 3] :
‘hallo weet maar hij naar toe is gegaan? [81] [Naam 8] belt hierna [Medeverdachte 3] en zegt dat hij een bericht heeft gekregen van een onbekend nummer waarin gevraagd wordt of zij weet waar hij naar toe is gegaan. [82] Daarnaast blijkt uit een observatie van de politie op 18 november 2015 bij de [Naam 27] te Middelburg dat aldaar [Medeverdachte 3] , [Verdachte] en een derde aan het overleggen waren.
Deze derde vertoonde overeenkomsten met [Medeverdachte 1] en daarnaast stond de bij hem in gebruik zijnde auto geparkeerd in de buurt van de [Naam 27] . [83] De rechtbank gaat er gelet hierop vanuit dat [Verdachte] en [Medeverdachte 1] elkaar wel degelijk kennen en contact hebben gehad.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat sprake was van een samenwerkingsverband tussen alle verdachten, [Medeverdachte 1] en onbekende anderen, met een zekere duurzaamheid en structuur.
3.3.5.3
Oogmerk misdrijven Opiumwet
Bij de beantwoording van deze vraag slaat de rechtbank acht op hetgeen hiervoor onder 4.3.4. is overwogen. [Medeverdachte 3] , [Verdachte] en [Medeverdachte 2] zijn verantwoordelijk voor respectievelijk het medeplegen van dan wel de medeplichtigheid bij het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. De rechtbank merkt daarbij nog op dat in artikel 11b, eerste lid, van de Opiumwet, in tegenstelling tot artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, is bepaald dat het oogmerk van de organisatie gericht moet zijn op een misdrijf en niet op misdrijven. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het oogmerk van de organisatie gericht was op het plegen van
een misdrijfals bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld op lijst I van de Opiumwet.
3.3.5.4
Deelneming en rolverdeling
Zoals hiervoor overwogen hebben [Medeverdachte 3] en [Verdachte] een leidinggevende en coördinerende rol gehad in deze organisatie. Zij voerden de regie, regelden ontmoetingen, de betalingen en stuurden anderen aan. [Medeverdachte 2] had een meer uitvoerende en ondersteunende rol ten opzichte van de anderen binnen de organisatie. Hoewel hij feitelijk alleen betrokken is geweest bij het ophalen en doorzetten van de container met cocaïne aan de tweede chauffeur, was zijn betrokkenheid wel essentieel, omdat zonder hem het transport geen doorgang kon vinden. Immers, hij was de enige chauffeur die over het formulier kon beschikken waarop de pincode stond behorende bij het juiste containernummer.
3.3.5.5
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank bewezen dat zowel [Medeverdachte 3] , [Verdachte] als [Medeverdachte 2] , samen met [Medeverdachte 1] en onbekend gebleven personen hebben deelgenomen aan een organisatie die als oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven. Voor [Medeverdachte 3] en [Verdachte] geldt bovendien dat zij – in meer of mindere mate- leiding hebben gegeven aan deze organisatie.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair
hij, verdachte,
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 januari
2015 tot en met 21 december 2015 te
Middelburg en/
ofRaamsdonksveer en/of
Antwerpen,
in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
als bedoeld in artikel 1 lid 4
van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,(ongeveer) 1015,46
kilogram,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
1,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
feit 2
hij, verdachte, op
een of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 januari
2015 tot en met 21 december 2015 te
Middelburg en/ofRotterdam en
/of
Raamsdonksveer en
/of Antwerpen,
in elk geval in Nederland en/of te Antwerpen, in
elk geval in België,heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, te weten een
samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waartoe (onder andere)
behoorden [Medeverdachte 2] en
/of[Medeverdachte 3] en
/of [Medeverdachte 1]en/
ofeen of meer tot nog toe onbekend gebleven natuurlijke perso
(o)n
(en
), welke
organisatie tot
oogmerk had het plegen van een
of meermisdrijfven, als bedoeld in artikel 10,
derde, vierde envijfde lid,
10a eerste lidvan de Opiumwet, namelijk
-het
meermalen, althans eenmaal (telkens)opzettelijk binnen het grondgebied
van Nederland brengen
en/of het verwerken en/of bewerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebbenvan
(een
)
middel
(en)als bedoeld op lijst 1 van de Opiumwet,
dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en/of
-het meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk verrichten van
voorbereidings- en/of of bevorderingshandelingen gericht op het bereiden en/of
bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken
en/of vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
(telkens) cocaïne, in elk geval (telkens) van (een) middel(en) als bedoeld op
lijst 1 van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid
van de Opiumwet,van welke voornoemde organisatie hij, verdachte, leider
of
bestuurder dan wel deelnemerwas.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.Onderzoek ‘LUTON’ (parketnr. 02/820093-16)

4.1
De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat:
feit 1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot
en met 25 februari 2016 te Vlissingen en/of Roosendaal en/of Rotterdam en/of
Roermond, in elk geval in Nederland en/of Marcinelles en/of Charleroi en/of
Mettet en/of Gent en/of Oudenaerde, in elk geval in België tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van
beroep of bedrijf telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad (in
verschillende panden waaronder de [Straatnaam 4] te Vlissingen) een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 25 februari 2016
in Nederland en/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een
samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten o.a. [medeverdachte 4] en/of [Medeverdachte 5]
en/of [Naam 28] en één of meer onbekende perso(o)n(en), welke organisatie tot
oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het in de uitoefening van bedrijf of beroep opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl hij, verdachte, leider of bestuurder, dan wel deelnemer aan deze organisatie was;
feit 3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli 2015 tot
en met 28 februari 2016, te Roosendaal en/of Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens van een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten die geldbedragen, was, en/of
heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten die geldbedragen,
voorhanden heeft gehad en/of één of meer geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden
heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of omgezet en of van die
geldbedragen gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en),
althans redelijkerwijs kon(den) vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, te weten van de kweek en handel van hennep, door (telkens) contante geldbedragen op de rekeningen t.n.v. [Naam 29] en/of [Naam 30] , te (laten) storten en/of goederen aan te schaffen met voornoemde geldbedragen en/of facturen/rekeningen te betalen.
4.2
De voorvragen
4.2.1
De geldigheid van de dagvaarding
Door de verdediging is ten aanzien van feit 3 betoogd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard. Zij is van mening dat de term ‘geldbedragen’ in de tenlastelegging niet is geconcretiseerd en daarmee onvoldoende specifiek is aangegeven wat verdachte wordt verweten, zodat niet duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen.
De rechtbank overweegt dat voor de tenlastelegging van een bepaald feit is vereist dat het om een bepaalde geconcretiseerde gedraging gaat. Een tenlastelegging die in de beschrijving van het gebeuren te weinig specifiek, fysiek onleesbaar is, onduidelijk, innerlijk tegenstrijdig of onbegrijpelijk is, kan niet dienen als grondslag voor een terechtzitting en leidt daarom tot nietigheid van de dagvaarding. Naar het oordeel van de rechtbank is het tenlastegelegde onvoldoende feitelijk omschreven, nu deze slechts spreekt van ‘geldbedragen’ en onvoldoende duidelijk is tot welke specifieke stukken uit het dossier deze term moet worden herleid en in welk verband deze moet worden gelezen.
Dit afwegende is de rechtbank van oordeel dat nu de dagvaarding voor wat betreft feit 3 onvoldoende feitelijk is omschreven, de tenlastelegging derhalve niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Gelet hierop zal de rechtbank de dagvaarding nietig verklaren voor zover deze betrekking heeft op feit 3.
De rechtbank is bevoegd.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 2.2.1 is overwogen.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4.3
De beoordeling van het bewijs (feiten 1 en 2)
4.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 (in de impliciet primaire variant) en feit 2 heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Volgens de officier van justitie is de pleegplaats Roosendaal per abuis in de tenlastelegging opgenomen en hij verzoekt derhalve vrijspraak van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de onder feit 1 opgenomen Nederlandse kwekerijen ontbreekt direct redengevend overtuigend en betrouwbaar bewijs.
Het enkel informeren naar de voortgang of staat van de hennepplanten is volgens haar onvoldoende om verwijtbare betrokkenheid van verdachte aan te nemen. Voorts is van een kwekerij in Roosendaal geen sprake, nu daarover in het dossier niets is terug te vinden. Ten aanzien van de onder feit 1 opgenomen Belgische kwekerijen ontbreekt wettig en overtuigend redengevend bewijs. Bovendien wordt met de kwekerijen te Marcinelle en Charleroi dezelfde kwekerij bedoeld. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van feit 1. Voorts dient vrijspraak te volgen voor feit 2, nu daartoe wettig en direct redengevend overtuigend bewijs ontbreekt. Volgens de verdediging is er geen sprake van een duurzaam en gestructureerd verband met de medeverdachten, zeker niet in onvoorwaardelijk opzettelijke zin, en moeten de contacten worden gezien als min of meer losse verbanden. Mocht de rechtbank wel van oordeel zijn dat er sprake is van een criminele organisatie, kan dus niet worden vastgesteld dat verdachte leiding gaf aan deze organisatie.
4.3.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.3.1
Inleiding
Op 21 januari 2016 werd onder leiding van de officier van justitie mr. Suijkerbuijk een opsporingsonderzoek gestart onder de naam ‘Luton’. Dit onderzoek werd gestart naar aanleiding van zogenaamde restinformatie uit het toen al lopende onderzoek ‘Nijlgans’.
Tijdens het onderzoek ‘Luton’ is de verdenking gerezen dat [Verdachte] zich samen met anderen, onder andere [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [Medeverdachte 5]
(hierna: [Medeverdachte 5] ) en [Naam 28] (hierna: [Naam 28] ), bezighield met het opzetten en installeren van hennepkwekerijen alsmede het telen, transporteren, oogsten en verhandelen van hennep afkomstig van hennepkwekerijen in zowel Nederland als België.
Voorts is tijdens dit onderzoek de verdenking gerezen dat er sprake was van een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met voornoemde feiten, waarbij [Verdachte] als leidinggevende aan dit samenwerkingsverband kon worden aangemerkt.
Volgens dit onderzoek namen deel aan voornoemd samenwerkingsverband onder andere [medeverdachte 4] , [Medeverdachte 5] en [Naam 28] .
De vervolging van [Naam 28] heeft plaatsgevonden te België, binnen het onderzoek ‘Planta’, wegens zijn aanhouding aldaar en de verdenking dat hij te België werkzaamheden heeft verricht in opdracht van [Verdachte] .
4.3.3.2
Tapgesprekken
Het bewijs zoals dat door de officier van justitie is gepresenteerd, is in deze zaak voor een groot deel gebaseerd op tapgesprekken, waarbij ook sprake zou zijn van versluierd taalgebruik. Afgeluisterde gesprekken kunnen slechts dan als bewijs dienen wanneer de inhoud, het onderlinge verband daarvan en het verband met eventuele andere bewijsmiddelen daarvoor voldoende basis bieden. Als gesprekken onduidelijk of voor meerdere uitleg vatbaar zijn, hoeft dat die gesprekken nog niet onbruikbaar te maken voor het bewijs, maar wel moet voorzichtigheid worden betracht bij het geven van een interpretatie. Daarbij kan van belang zijn wat er over de gespreksdeelnemers, of over anderen die in die gesprekken ter sprake komen, nog meer is gebleken.
Als bijvoorbeeld is gebleken dat zij bij het strafbare feit of vergelijkbare feiten zijn betrokken, kan het meewegen bij de interpretatie van de gesprekken. Verder kan het feit dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht soms in zijn nadeel werken. Dat kan ook zo zijn als hij een verklaring over de gesprekken aflegt die ongeloofwaardig of niet te verifiëren is.
4.3.3.3
Verweren verdediging
Alvorens in te gaan op de bewijsmiddelen zal de rechtbank eerst nog ingaan op de door de verdediging gevoerde verweren betreffende de toegankelijkheid van het dossier in het onderzoek ‘Luton’ en betreffende het onderzoek ‘Planta’.
Door de verdediging is aangevoerd dat het dossier zodanig ontoegankelijk is dat dit onbruikbaar is voor het bewijs en strijd met het recht tot betwisting van het beschuldigend materiaal ex artikel 6 EVRM oplevert. Daarnaast dient hetgeen in het onderzoek ‘Planta’ is gerelateerd van het bewijs te worden uitgesloten. De verdediging is geconfronteerd met een niet voldoende toetsbaar, ontoegankelijk dossier, en dat leidt ertoe dat zij haar verdedigingsrechten onvoldoende kan effectueren. Indien de rechtbank van oordeel is dat het onderzoek ‘Planta’ wel voor het bewijs kan worden gebruikt, dan verzoekt de verdediging opdracht te geven het gehele ‘Planta’ dossier alsnog te laten vertalen, opdat de verdediging kan beoordelen of daarin voor de vragen ex artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering relevant materiaal zit, dat zij daarvan kennis kan nemen en kan betrekken bij de te voeren verdediging.
Voorts wordt verzocht de officier van justitie opdracht te geven tot verstrekking van de strafvonnissen van alle personen die binnen het onderzoek ‘Planta’ zijn veroordeeld, zodat de verdediging kan toetsen in welke hoedanigheden en in welke rol die personen ten aanzien van de kwekerijen binnen dat onderzoek zijn veroordeeld.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de onoverzichtelijkheid van het dossier niet maakt dat het dusdanig ontoegankelijk is dat dit strijd oplevert met artikel 6 EVRM. Gelet hierop verwerpt de rechtbank dit verweer.
Ten aanzien van het onderzoek ‘Planta’ merkt de rechtbank voorts het volgende op. Door de verdediging zijn eerder gedane onderzoekswensen herhaald, evenwel zonder daartoe nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren. De rechtbank heeft hieromtrent vastgesteld dat voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling aan de verdediging voldoende gelegenheid is geboden om stukken in te zien. Nu de verdediging hiervan geen gebruik heeft gemaakt, komen de verzoeken met betrekking tot het onderzoek ‘Planta’ niet voor toewijzing in aanmerking.
4.3.3.4
Telefoonnummers in gebruik bij verdachten e.a.
Omdat veel bewijs is gebaseerd op getapte telefoongesprekken, dient de rechtbank allereerst vast te stellen welke –
relevante– telefoonnummers in gebruik zijn geweest bij de verdachten in de onderzoeken Luton en Planta.
[Verdachte]
Het telefoonnummer
[Telefoonnummer 1]is geraadpleegd in de politiesystemen. Hieruit blijkt dat [Verdachte] op 9 augustus 2015 met dit telefoonnummer naar de politie heeft gebeld om een melding te maken. [Verdachte] belt voorts met dit nummer op 5 november 2015 met de Belastingdienst en geeft vervolgens zijn volledige personalia door. [84]
Op 14 oktober 2015 werd er tweemaal door het getapte telefoonnummer
[Telefoonnummer 2]gebeld naar verschillende nummers. In deze gesprekken herkent een verbalisant de stem van de gebruiker van voornoemd telefoonnummer aan de klanken en intonatie als die van [Verdachte] . [85]
Op 23 november 2015 werd er tweemaal op een getapte lijn van [Medeverdachte 3] gebeld door een persoon met het telefoonnummer
[Telefoonnummer 5] .
Uit stemvergelijking door verbalisanten, in samenwerking met een tolk Turks, kon worden vastgesteld dat de klanken en intonaties overeenkomen met de stem van [Verdachte] , welke zij dagelijks beluisterden op de tap. [86]
Op 30 december 2015 werd er op een getapte lijn, met het telefoonnummer
[Telefoonnummer 14]in gebruik bij [Verdachte] gebeld naar een ander telefoonnummer. In dit gesprek herkent een verbalisant aan de klanken en intonatie, de stem van [Verdachte] , welke hij dagelijks beluistert op de tap. [87]
Op 28 januari 2016 belde [Medeverdachte 5] naar een man die gebruik maakte van het telefoonnummer
[Telefoonnummer 15]. In dit gesprek herkennen verbalisanten aan de klanken en intonatie, de stem van de gebruiker van voornoemd telefoonnummer als die van [Verdachte] . [88]
Voorts is in het onderzoek ‘Nijlgans’ gebleken dat [Verdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer
[Telefoonnummer 16]. [89]
[medeverdachte 4]
Binnen het onderzoek werd getapt op het telefoonnummer [Telefoonnummer 14] , in gebruik bij [Verdachte] , en op het telefoonnummer
[Telefoonnummer 17]. Op 13 januari 2016 wordt meerdere malen door [Verdachte] gebeld naar het telefoonnummer [Telefoonnummer 18] . In deze tapgesprekken herkennen verbalisanten aan de klanken en intonatie de stem van de gebruiker van het telefoonnummer [Telefoonnummer 18] , als de stem van de persoon die binnen het onderzoek werd getapt op het telefoonnummer
[Telefoonnummer 17]. De stem van de persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer [Telefoonnummer 18] is geïdentificeerd als [medeverdachte 4] . [90]
Voorts heeft [medeverdachte 4] verklaard dat het nummer van zijn telefoon die hij bij zijn aanhouding had laten vallen,
[Telefoonnummer 18] is. [91]
[Medeverdachte 5]
is ter zitting van 6 november 2018 meermalen geconfronteerd met door de gebruiker van het telefoonnummer
[Telefoonnummer 19]gevoerde telefoongesprekken met [Verdachte] . Aan hem zijn onder meer de tapgesprekken met sessienummer 42, 186 en 401 voorgehouden. [Medeverdachte 5] heeft op het voorhouden van deze gesprekken gereageerd als de gebruiker van het telefoonnummer. [92] De rechtbank gaat er gelet hierop van uit dat dit telefoonnummer bij hem in gebruik was.
[Naam 28]
Op 29 januari 2016 is er proces-verbaal stemherkenning opgemaakt waarin de stem van de gebruikers van de telefoonnummers
[Telefoonnummer 20]en
[Telefoonnummer 21]als dezelfde wordt herkend. [93]
Door middel van een rechtshulpverzoek aan België is vervolgens de gebruiker van het telefoonnummer [Telefoonnummer 20] vastgesteld als [Naam 28] . [94]
De rechtbank gaat er gelet hierop vanuit dat zowel het telefoonnummer [Telefoonnummer 20] als het telefoonnummer [Telefoonnummer 21] aan [Naam 28] toebehoort.
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer
[Telefoonnummer 22]behoorde bij IMEI-nummer [Nummer 2] . Dit IMEI-nummer was ook gekoppeld aan telefoonnummer
[Telefoonnummer 23] , welk nummer door een identificatie van de telefoonprovider werd gekoppeld aan [Naam 28] . [95] De rechtbank gaat er gelet hierop vanuit dat [Naam 28] ook van dit nummer de gebruiker is.
4.3.3.5
Bijnamen hennepkwekerijen en bijnamen verdachte [Verdachte]
In verschillende tapgesprekken, die hierna als bewijsmiddelen zijn aangehaald, wordt gesproken over ‘ [Naam 31] ’, ‘ [Naam 32] ’, ‘ [Naam 33] ’, ‘ [Naam 34] ’ en [Naam 35] ’.
In zijn verhoor heeft [Naam 28] bevestigd dat dit gecodeerde woorden zijn die werden gebruikt om te praten over de kwekerijen. Voorts heeft hij verklaard dat ‘ [Naam 31] ’ staat voor Roermond, met ‘ [Naam 32] ’ de kwekerij te Marcinelle wordt bedoeld, ‘ [Naam 33] ’ de kwekerij te Mettet is, met ‘ [Naam 34] ’ de kwekerij te Gent, [Naam 36] wordt bedoeld en ‘ [Naam 35] ’ de kwekerij te Eine is. [96] Uit openbare bronnen blijkt dat Eine een deelgemeente van Oudenaarde (België) is. Uit het onderzoek ‘Planta’ is voorts gebleken dat met ‘ [Naam 37] ’ de kwekerij te Mettet wordt bedoeld. [97]
De rechtbank gaat er gelet op voorgaande, en aan de hand van de hierna opgesomde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang gezien, van uit dat, waar in de tapgesprekken wordt gesproken over ‘ [Naam 33] ’ en ‘ [Naam 33] ’, wordt bedoeld ‘ [Naam 33] ’ en waar wordt gesproken over ‘ [Naam 35] wordt bedoeld ‘ [Naam 35]
Uit verschillende in het dossier opgenomen tapgesprekken is gebleken dat [Verdachte] ook wel ‘ [Naam 38] ’, ‘ [Naam 38] ’ of ‘ [Naam 38] ’ werd genoemd. Dit blijkt onder meer uit de volgende tapgesprekken.
Op 16 februari 2016 werd er binnen het onderzoek ‘Luton’ vanaf het getapte telefoonnummer [Telefoonnummer 21] , in gebruik bij [Naam 28] , gebeld naar het getapte telefoonnummer [Telefoonnummer 19] , in gebruik bij [Medeverdachte 5] . In dit gesprek vraagt [Naam 28] of ‘ [Naam 38] ’ daar nog is, hetgeen [Medeverdachte 5] bevestigt en daarop de telefoon aan ‘ [Naam 38] ’ geeft.
Op 17 februari 2016 werd er binnen hetzelfde onderzoek vanaf het telefoonnummer
[Telefoonnummer: 24] gebeld naar het getapte telefoonnummer [Telefoonnummer 21] , in gebruik bij [Naam 28] .
In dit gesprek werd door de gebruiker van dat telefoonnummer, aangeduid als [Telefoonnummer: 24] , gevraagd naar het telefoonnummer van ‘ [Naam 38] ’, waarop [Naam 28] antwoordt het te zullen sturen.
Dezelfde dag werd er vanaf het getapte telefoonnummer [Telefoonnummer 21] , in gebruik bij [Naam 28] , een sms-bericht verstuurd naar het telefoonnummer [Telefoonnummer: 24] met de volgende inhoud: “ [Naam 38] : [Telefoonnummer 15] .”
Door verbalisanten is aan de klanken en intonatie de stem van de persoon die in de gesprekken ‘ [Naam 38] ’ dan wel ‘ [Naam 38] ’ wordt genoemd herkend als die van [Verdachte] .
Tevens is vastgesteld dat het telefoonnummer [Telefoonnummer 15] in gebruik is bij [Verdachte] . [98]
Dat [Verdachte] weleens anders wordt genoemd of andere namen gebruikt, wordt nog eens bevestigd door een tapgesprek, hierna onder de bewijsmiddelen uitgewerkt, waarin hij zichzelf ‘ [Naam 38] ’ noemt.
4.3.3.6
Hennepteelt (feit 1)
Hennepkwekerij Rotterdam
Op 14 oktober 2015 om 12:00 uur werd in het pand, een woning aan de [Straatnaam 5] te Rotterdam, binnengetreden en werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen en ontruimd. Er werden twee kweekruimten aangetroffen, met in totaal 304 hennepplanten, te weten 117 planten in ruimte I en 187 planten in ruimte II. De hennepplanten stonden in potten van 14 liter en er was tuinaarde aanwezig. In totaal hingen er in de kweekruimten 52 lampen en 2 schakelborden.
Bewatering werd handmatig gedaan door middel van een gieter. Ook was er een dompelvat en een dompelpomp aanwezig. De kweekruimten waren geïsoleerd met plastic/zilverfolie.
In totaal waren er 5 motoren en 10 koolstoffilters aanwezig. Ook was voorzien in afzuiging in de woning. Er was 1 ventilator, 1 tijdklok en 1 temperatuurmeter aanwezig.
Door de in het pand aanwezige verbalisant werd geconstateerd dat de aangetroffen planten de geur, het uiterlijk en de structuur van hennep hadden. [99]
Aan de hand van de tapgesprekken werd met betrekking tot de rol van verdachte bij deze hennepkwekerij het volgende geconstateerd.
Op 3 oktober 2015 om 17:08 uur belt [Verdachte] , onder de naam [Naam 38] , met [Naam 39] , omdat zijn sleutel binnen ligt en de reservesleutel het niet doet. Als de slotenmaker vraagt naar het adres, antwoordt [Verdachte] : “ [Straatnaam 5] Rotterdam.” [100]
Om 19:43 uur belt [Verdachte] naar [Naam 40] . [Verdachte] zegt dat het inmiddels is geregeld en dat de derde de deur met een pasje heeft opengemaakt. [Verdachte] en [Naam 40] hebben het erover of die derde iets zou hebben gezien bij het openen van de deur. Volgens [Verdachte] heeft die derde niets gezien. Er was volgens [Verdachte] geen wiet te zien. [101]
Om 19:46 uur wordt [Verdachte] gebeld door [Naam 40] . [Verdachte] zegt tegen [Naam 40] dat nadat de derde de deur met een pasje had opengemaakt, [Verdachte] met een vriend naar binnen is gegaan. Hij is samen met die vriend naar boven gegaan. Boven is het al klaar en is het aan het draaien. Beneden moet er nog werk worden verricht. [Verdachte] heeft met die vriend gesproken over filters en gezegd dat er boven 8 filters aanwezig waren en hun werk daarom lang heeft geduurd. [Verdachte] zegt tegen [Naam 40] dat hij tegen die vriend had gezegd dat het niet om iets kleins gaat. Er liggen 50 lampen en 50 stekkers of snoeren. Ook had [Verdachte] tegen die vriend gezegd dat er daar niet veel mensen binnen komen.
De eerste paar weken heeft [Naam 11] er gewerkt, daarna die [Naam 2] , [Naam 46] komt soms ook helpen en een jongen, genaamd [Naam 41] . Zij komen alleen bij zware dingen langs en als zij komen, dan komen ze helpen. Verder werkt daar een man alleen, zodat de aandacht van de buren niet wordt getrokken.
Vervolgens zegt [Verdachte] nogmaals dat het werk boven al af is en dat de bekabeling beneden al is gedaan. Beneden moet er alleen nog een bak worden gemaakt en de pot, verder niets. Dat kunnen ze volgens [Verdachte] morgen doen. [Verdachte] zegt dat er op zolder 3 motors zijn van 5250.
Vervolgens zegt [Verdachte] dat zij boven 6 filters hebben opgehangen. [Verdachte] zegt dat hij ging pushen om het sneller af te krijgen en gisteren ook ‘hier’ was en haast maakte, omdat hij het voor maandag wilde af krijgen. [Verdachte] zegt dat hij metalen filterhouders heeft gekocht. [Verdachte] zegt vervolgens dat hij gaat proberen om het voor maandag klaar te krijgen en zegt dat hij daar net de stekjes heeft afgezet. Boven heeft hij 185 stekjes geplaatst en beneden 115 stekjes, in totaal 300 stuks. Het gaat om 8 liter potten. Volgens [Verdachte] zijn er 52 lampen en zal er zeker 14 of 15 kilo uit komen. “Hoeveel gram pot maak je dan?” vraagt [Naam 40] , waarop [Verdachte] antwoordt: “50 of 60.. 70 of zo… ja toch?” [Verdachte] zegt dat hij denkt dat 50 gram makkelijk eruit komt. [Verdachte] zegt dat het gaat lukken en dat [Naam 40] zich geen zorgen moet maken. Misschien wordt er nog meer uit gehaald. “Zo is jullie systeem, daar bemoei ik mij niet mee” zegt [Naam 40] . [Verdachte] zegt dat ze de vorige keer van 200 stuks 10 kilo eruit hadden gehaald. [102]
Op 7 oktober 2015 om 19:31 uur belt [Verdachte] naar [Naam 40] . “Kijk eens, ik heb een klant he. Die geeft 1350 nat” zegt [Verdachte] . “Nou laten we het dan geven mattie” zegt [Naam 40] . “Is beter dan droge toch” zegt [Verdachte] . “Uiteraard” zegt [Naam 40] . “Laten we het direct knippen broer en meteen weg geven” zegt [Verdachte] . “Ik ga borg pakken van hem” zegt [Verdachte] . [Naam 40] zegt dat [Verdachte] over 1350 geen minuut moet nadenken, waarop [Verdachte] zegt dat hij met hem gaat praten. [Verdachte] vraagt vervolgens wanneer het de negende week is. Volgens [Naam 40] is dat maandag en hij stelt voor om het dan meteen aan te pakken en af te handelen.
[Verdachte] kijkt vervolgens in zijn agenda en telt vanaf 14 augustus. Volgens [Verdachte] zijn ze nu acht weken en zijn ze pas de zestiende negen weken. “Volgende week dus” zegt [Naam 40] . “Ja! In bloei he!” zegt [Verdachte] . [Verdachte] denkt dat het te vroeg is, waarop [Naam 40] zegt dat hij dat aan [Verdachte] overlaat.
[Verdachte] en [Naam 40] overleggen wanneer ze gaan laten ‘knallen’, dinsdag of woensdag, waarna [Verdachte] zegt dat hij het gaat regelen. [Naam 40] gaat akkoord met 1350. [103]
Op 13 oktober 2015 om 0:21 uur belt [Verdachte] wederom naar [Naam 40] . [Verdachte] meldt dat ze woensdagavond naar binnen zullen gaan en dat ze donderdagochtend klaar zijn. [Verdachte] geeft aan dat ze vol gas zullen geven en dat ze dat moeten halen. Het zijn er namelijk 500. [Verdachte] doet verslag van het gesprek dat hij heeft gevoerd met de man en dat hij duidelijke afspraken heeft gemaakt met betrekking tot de tijd en hoeveelheid mensen die aan de slag gaan. [Verdachte] geeft aan dat hij een busje gaat regelen. [Naam 40] zegt desgevraagd dat hij [Naam 42] gaat meebrengen en dat hij het hem ook gunt. [Verdachte] geeft aan dat ze in totaal met 10 man daar aanwezig zullen zijn en dat dat echt moet gaan lukken. [Verdachte] zal morgen te horen krijgen hoe laat ze precies naar binnen gaan. [Verdachte] wil alles goed geregeld hebben en hij wil geen verlies lijden met die shit. [104]
Op 14 oktober 2015 om 16:45 uur wordt [Verdachte] gebeld door [Naam 40] . [Verdachte] vraagt of men ‘daar’ heeft ontruimd en hoe dat mogelijk is. [Naam 40] snapt er ook niets van en zegt dat hun humeur is verpest. [Verdachte] zegt dat die man ook wist wat de risico’s waren toen hij die plek heeft gegeven. [Verdachte] zegt dat zij daar verder geen fouten hebben begaan en alleen een keer de sleutel zijn kwijtgeraakt. [105]
Om 16:48 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] . [Verdachte] vraagt aan hem of hij in Rotterdam iets verkeerd heeft gedaan. [Verdachte] zegt dat het daar is opgerold en vraagt of hij het licht heeft aan gelaten of dat de buren iets hebben gezien. [Naam 28] zegt dat de buurman hem gisteren heeft gezien terwijl hij twee tassen in zijn handen had. [106]
Om 16:50 uur belt [Verdachte] naar [Naam 40] [Verdachte] zegt dat hij met die derde heeft gebeld en heeft gevraagd of hij iets verdachts had gezien. [Verdachte] zegt dat die derde had gezegd dat hij gisteren ‘daar’ was en dat hij afval en zo had opgeruimd. Die derde had twee à drie zakken vuilnis naar buiten gebracht, verder niets. [Naam 40] denkt dat misschien een van de buren het verdacht vond. Volgens [Verdachte] is dat mogelijk en hij zegt dat er niets aan te doen is. Vervolgens gaat het gesprek over welke straf de huiseigenaar zal krijgen. [Verdachte] verwacht dat die man hooguit drie dagen wordt vastgehouden, omdat het om een plek gaat die nog nieuw is. [107]
Om 17:49 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] en vraagt hoe hij het naar binnen heeft gesjouwd. Volgens [Naam 28] net als zand in een tas. Hij denkt dat hij is gespot. Volgens [Verdachte] had de politie dan al lang moeten komen. [Naam 28] zegt dat hij doet alsof hij aan het verhuizen is. [108] Om 18:34 belt [Verdachte] nogmaals naar [Naam 28] en vraagt of hij het water in Rotterdam toch niet heeft laten aanstaan. Volgens [Naam 28] niet.
Hij heeft alleen wat voor de ramen gedaan en heeft het licht niet aan gelaten. Hij heeft alleen ledlampjes tussen de ramen en het zeil aan gelaten. [Naam 28] heeft ’s avonds toen het donker was 3 vuilniszakken naar buiten gebracht en toen hij buiten was, zag het er goed uit. [109]
De tapgesprekken vóór de ontmanteling moeten worden bezien in het licht van de tapgesprekken die na de ontmanteling zijn gevoerd.
Op basis van voorgaande kan worden vastgesteld dat [Verdachte] enkele uren na de ontmanteling per telefoon gesprekken heeft gevoerd met [Naam 40] en [Naam 28] . Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat al deze gesprekken betrekking hebben op de hennepkwekerij aan de [Straatnaam 5] te Rotterdam.
Uit die tapgesprekken blijkt ook dat er sprake was van gezamenlijke werkzaamheden van [Verdachte] met meerdere (deels onbekende) personen ten behoeve van die kwekerij. Voorts blijkt dat [Verdachte] aanwezig is geweest in de kwekerij en daar zelf ook werkzaamheden ten behoeve van de hennepteelt heeft verricht. Ten aanzien van zijn rol kan tevens uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat hij een coördinerende en sturende rol had, doordat hij de touwtjes in handen nam.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval tussen [Verdachte] en [Naam 40] en tussen [Verdachte] en [Naam 28] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de exploitatie van deze hennepkwekerij, zodat kan worden gesproken van medeplegen van het telen van hennep.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier voorts om een professioneel opgezette hennepkwekerij. De professionaliteit van de hennepkwekerij bleek niet alleen uit de aangetroffen goederen en de grote hoeveelheid hennepplanten. Het bleek tevens uit de wijze waarop de kwekerij was ingericht. Op basis van deze indicatoren kan worden gesteld dat er sprake was van een beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
Hennepkwekerij Roermond
Op 4 maart 2016 werd in het pand aan de [Straatnaam 6] te Roermond een hennepkwekerij ontruimd. [110] Gebleken is dat [Medeverdachte 5] contact had met [Naam 43] , de verhuurder van voornoemd pand, waarin [Medeverdachte 5] heeft gevraagd naar de verzekering van het glas en een rolluik die in het pand kapot was. [111]
Aan de hand van de tapgesprekken werd met betrekking tot de rol van verdachte bij deze hennepkwekerij het volgende geconstateerd.
Op 15 oktober 2015 om 23:53 uur belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 5] en vraagt of hij niet naar Roermond is gegaan. [112]
Op 16 december 2015 om 10:22 uur wordt [Verdachte] gebeld door [Medeverdachte 5] . [Verdachte] vraagt wanneer hij teruggaat naar [Naam 31] . “Morgen” zegt [Medeverdachte 5] . [113]
Op 2 januari 2016 om 14:04 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] en vraagt of hij naar de garagebox kan rijden en spintmiddel kan pakken en daarmee naar [Naam 31] kan rijden, want daar hebben ze ook spint. [114]
Om 19:21 uur wordt [Verdachte] gebeld door [Naam 28] . [Naam 28] en [Naam 41] komen morgen langs bij [Verdachte] . [Naam 28] zegt dat er af en toe wat spint zit. [115]
Op 6 januari 2016 om 13:06 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] en vraagt of hij alle spullen heeft gepakt. [Naam 28] bevestigt dit en zegt dat het weinig supermix is, minstens een vijfde zak. Volgens [Verdachte] is het maar voor 2 kamertjes en is een beetje genoeg.
[Naam 28] heeft eventueel nog van die korrels. Volgens [Verdachte] is het genoeg. [Verdachte] zegt dat [Naam 28] maar gelijk door moet rijden naar [Naam 31] . [116]
Op 8 januari 2016 om 13:07 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] en vraagt of hij even die kleintjes wil ophalen voor [Naam 41] en bij hem wil afgeven. [Naam 28] vraagt of hij daar al is in [Naam 31] . [Verdachte] bevestigt dit. [117]
Om 13:09 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] en zegt dat het er 150 stuks zijn. [118]
Om 18:49 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] en zegt dat NN morgen vroeg naar ‘dingen’ moet gaan om die kleintjes op te halen. Het zijn 250 stuks. [Verdachte] gaat regelen dat [Naam 28] geld krijgt. [119]
Op 29 januari 2016 om 15:02 uur belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 5] en vraagt of er nog voeding is bij [Naam 31] . Volgens [Medeverdachte 5] is er nog een jerrycan. [Verdachte] zegt dat [Medeverdachte 5] voortaan alles in een moet gaan gebruiken. [Verdachte] gaat boost halen. Volgens [Medeverdachte 5] staat er nog een jerrycan boost, waarop [Verdachte] zegt dat [Medeverdachte 5] eerst deze boost moet opmaken en dat hij dan alles regelt. [120]
Op 31 januari 2016 om 15:11 uur belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 5] . [Verdachte] vraagt hoeveel cm ze zijn. “12 of 13” zegt [Medeverdachte 5] . “Oke morgen voeding geven” zegt [Verdachte] . Het telefoontoestel in gebruik bij [Medeverdachte 5] maakte op dit tijdstip gebruik van de zendmast gelegen aan de [Straatnaam 7] te Roermond. [121]
Op 1 februari 2016 om 16:44 uur belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 5] . [Medeverdachte 5] zegt dat hij in de kamer bezig is en de klok op 12 uur heeft gezet.
[Verdachte] zegt dat de klok van vier tot vier moet staan. Het telefoontoestel in gebruik bij [Medeverdachte 5] maakte op dit tijdstip gebruik van de zendmast gelegen aan [Straatnaam 8] te Roermond. [122]
Op 3 februari 2016 om 18:33 uur belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 5] en vraagt hoe het eruitziet. [Medeverdachte 5] zegt dat er dinsdag een paar gele blaadjes aan zaten. [123]
Op 5 februari 2016 om 12:53 uur wordt [Verdachte] gebeld door [Medeverdachte 5] . [Medeverdachte 5] heeft A en B nodig. [Verdachte] zegt dat hij die niet nodig heeft en dat [Medeverdachte 5] daar voeding heeft. [Medeverdachte 5] zegt dat die voeding bijna op is en dat hij alleen gewone heeft. [Verdachte] zegt dat [Medeverdachte 5] maandag voeding krijgt. “Bel me maar op als het opgerold is” zegt [Verdachte] . [124]
Om 15:04 uur belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 5] . [Verdachte] vraagt hoe laat hij denkt te komen en zegt dat hij het zelf wilde zien, omdat hij telkens verschillende verhalen hoort. “Dan weer gele blaadjes en dan weer niet” zegt [Verdachte] . Dat had [Verdachte] van [Naam 44] gehoord. Volgens [Medeverdachte 5] zit er een geel blaadje in de top, maar niet zoals de vorige keer. Verder praten ze over verschillende temperaturen en 39 graden zou te veel zijn. [Medeverdachte 5] had tegen [Naam 44] gezegd dat hij de afzuig moest aanzetten en dat hij over een week zou terugkomen. Vervolgens vraagt [Medeverdachte 5] om geld, waarop [Verdachte] reageert dat [Medeverdachte 5] bij iemand anders moet wezen en hij geen bank is. [125]
Op 6 februari 2016 om 14:11 uur belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 5] en vraagt hoe groot ze zijn. “30 cm of zo” zegt [Medeverdachte 5] . [Verdachte] vindt dat goed. [Medeverdachte 5] zegt dat er maar 1 blaadje geel is en het niet aan de grond ligt. In de andere twee kamers zijn ze volgens hem ook goed. [Verdachte] zegt dat er niet te veel stikstof meegegeven mag worden. [Verdachte] zegt dat [Medeverdachte 5] maandag of dinsdag nieuwe voeding heeft.
Het telefoontoestel in gebruik bij [Medeverdachte 5] maakte op dit tijdstip gebruik van de zendmast gelegen aan de [Straatnaam 7] te Roermond. [126]
Op 13 februari 2016 om 0:33 uur stuurt [Medeverdachte 5] een sms-bericht naar [Verdachte] : “Ey we zijn morgen later moet die andere kamer morgen doen ok.” Het telefoontoestel in gebruik bij [Medeverdachte 5] maakte op dit tijdstip gebruik van de zendmast gelegen aan de [Straatnaam 7] te Roermond. [127]
Op 16 februari 2016 om 11:57 uur belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 5] en vraagt hoe ze er bij hem uitzien. “55 cm” zegt [Medeverdachte 5] . [Verdachte] zegt dat hij er maar water door moet jagen, ze moeten langer worden. [Medeverdachte 5] zegt dat hij al voeding heeft gegeven. Het telefoontoestel in gebruik bij [Medeverdachte 5] maakte op dit tijdstip gebruik van de zendmast gelegen aan de [Straatnaam 7] te Roermond. [128]
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat tussen [Verdachte] , [Medeverdachte 5] en [Naam 28] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de exploitatie van de hennepkwekerij in Roermond, zodat kan worden gesproken van medeplegen van het telen van hennep. Ten aanzien van de rol van [Verdachte] kan voorts uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat hij een coördinerende en sturende rol had, onder meer door het geven van opdrachten en aanwijzingen ten behoeve van de kwekerij aan [Medeverdachte 5] en [Naam 28] , waarbij zij [Verdachte] op de hoogte hielden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden gesproken van een professioneel opgezette hennepkwekerij. Dit leidt de rechtbank af uit voornoemde tapgesprekken, waarin onder meer wordt gesproken over 150 en 250 ‘kleintjes’, de temperatuur, de hoogte van de planten, het geven van voeding en het aanwezig zijn van jerrycans. Gelet op het voorgaande kan worden gesteld dat er sprake was van een beroeps-of bedrijfsmatige hennepteelt.
Hennepkwekerij Marcinelle
Op 18 februari 2016 werd een doorzoeking verricht in een pand te Marcinelle (Charleroi). In dit pand werd een hennepkwekerij aangetroffen en werden 300 hennepplanten geruimd. Van de aangetroffen situatie en inrichting in het pand zijn foto’s in het dossier opgenomen. [129]
Aan de hand van de tapgesprekken werd met betrekking tot de rol van verdachte bij deze hennepkwekerij het volgende geconstateerd.
Op 29 januari 2016 om 12:29 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] . “Je zou toch naar [Naam 32] gaan” vraagt [Verdachte] . [Naam 28] zegt dat ze daar nu staan. [Verdachte] krijgt vervolgens een onbekende man aan de lijn en vraagt hoe het eruitziet en of de temperatuur in orde is. [Verdachte] zegt dat hij die voeding goed moet geven. [130]
Om 14:28 uur wordt [Verdachte] gebeld door [Naam 28] . [Naam 28] zegt klaar te zijn bij [Naam 32] en wil morgen vrij zijn. Hij vraagt vervolgens wat de plannen zijn. [131]
Op 1 februari 2016 om 9:09 uur stuurt [Verdachte] een sms-bericht naar [medeverdachte 4] : “Hoi ga je naar [Naam 32] vandaag aub.” [132]
Om 10:54 uur stuurt [Verdachte] een sms-bericht naar [medeverdachte 4] : “Heb je nummer van die ouwe.” [133]
Om 11:16 uur stuurt [medeverdachte 4] een sms-bericht naar [Verdachte] : “0621447488”. [134]
Om 12:32 uur belt [Verdachte] naar [medeverdachte 4] en vraagt of hij nog naar [Naam 32] gaat. [medeverdachte 4] denkt morgenochtend te gaan. “We zijn vrijdag toch voor het laatst geweest” zegt [Verdachte] . [medeverdachte 4] zegt dat hij 1000 liter heeft gegeven. [Verdachte] wil niet dat ze verbranden. [medeverdachte 4] zegt dat hij er 1000 doorheen heeft gedaan op 300 stuks. [135]
Om 21:10 uur belt [Verdachte] naar [medeverdachte 4] en vraagt of het bij [Naam 32] goed gaat. Volgens [medeverdachte 4] groeien ze nog steeds, waarop [Verdachte] vraagt hoe groot ze zijn. Volgens [medeverdachte 4] zijn ze echt groot, waarna [Verdachte] zegt dat ze niet te hoog moeten worden. [medeverdachte 4] zegt dat ze niet meer getopt konden worden, want ze stonden op 24 uur. [Verdachte] vraagt of er al bloemetjes op staan. Volgens [medeverdachte 4] zit dat wel goed. [136]
Op 4 februari 2016 om 9:31 uur belt [Verdachte] naar [medeverdachte 4] en vraagt wanneer hij naar [Naam 32] gaat. [medeverdachte 4] gaat morgen naar [Naam 32] . [Verdachte] vraagt aan [medeverdachte 4] of ze water genoeg hebben en of er al bloemetjes op zitten. Volgens [medeverdachte 4] zijn ze echt lang, bijna 1.50. [Verdachte] zegt 1.10 max 1.20. [137]
Om 19:51 uur belt [Verdachte] naar [medeverdachte 4] . [Verdachte] vraagt aan hem hoe lang en groot ze zijn bij [Naam 32] . [medeverdachte 4] vraagt of [Verdachte] spullen heeft om te remmen. [Verdachte] bevestigt dit. [medeverdachte 4] zegt dat hij morgenochtend weer gaat en dat ze in die ene kamer 40/50 lang zijn en de kappen al omhoog staan. [Verdachte] vraagt hoe hoog, waarop [medeverdachte 4] antwoordt: “1.30 - 1.40 met bloemetjes.” Hij zegt dat ze nu in de vierde week zitten. Volgens [Verdachte] moeten ze vijf weken. [138]
Om 19:59 uur belt [Verdachte] naar [medeverdachte 4] en vraagt of ze nog langer zijn geworden. Volgens [Verdachte] komt er niet veel af als ze te lang zijn. [Verdachte] zegt dat die ouwe had gezegd: “1.60”. [medeverdachte 4] denkt dat ze nu 1.30 zijn. Hij zegt dat ze al netten hebben gespannen en heeft het over veel knoppen. [139]
Op 5 februari 2016 om 10:14 uur belt [Naam 28] naar [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] zegt dat hij naar ‘ [Naam 32] ’ wilde gaan. [Naam 28] zegt dat hij de sleutels van [Naam 32] kwijt was en kent een gozer die sleutels heeft van [Naam 32] . [Naam 28] moet dit via [Naam 38] regelen. [140]
Op 13 februari 2016 om 11:59 uur stuurt [Verdachte] een sms-bericht naar [medeverdachte 4] : “Goedendag hoelang zijn ze in [Naam 32] die ouwe zegt dat ze nog langer zijn.” [141]
Om 12:53 uur belt [Verdachte] naar [medeverdachte 4] en vraagt of die dingen nog langer zijn geworden. Volgens [medeverdachte 4] valt het wel mee, maar zijn ze gestopt. Ze zijn volgens hem allemaal 140 en zitten vol bloemetjes. “5 van de inblaas stonden stil en nu zuigt ie pas af” zegt [medeverdachte 4] . Volgens [Verdachte] komt het door het vele water dat ze omhoog zijn gevlogen. [medeverdachte 4] zegt daarop dat ze niet zoveel hebben gehad, omdat hij ze maar 2 keer per week heeft gegeven. Volgens [Verdachte] staan de kachels uit. [Verdachte] zegt dat hij nog een dag wacht en dan de stekkers eruit haalt. Ze breken dan af en plaatsen het wel bij [Naam 35]
[Verdachte] denkt dat het sowieso klaar is daar, omdat het te koud is geworden. Volgens [medeverdachte 4] valt het wel mee en kunnen ze wel wat hebben. [Verdachte] vraagt of ze er per plant wel 250 gram op zouden pakken. [medeverdachte 4] vraagt aan [Verdachte] of hij er morgenavond even naartoe moet rijden. [Verdachte] zegt dat hij maandag geld aan [medeverdachte 4] geeft. [142]
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat tussen [Verdachte] , [medeverdachte 4] en [Naam 28] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de exploitatie van de hennepkwekerij in Marcinelle, zodat kan worden gesproken van medeplegen van het telen van hennep.
Ten aanzien van de rol van [Verdachte] kan voorts uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat hij een coördinerende en sturende rol had, onder meer door het geven van opdrachten en aanwijzingen ten behoeve van de kwekerij. Bovendien is gebleken dat [Verdachte] ook zelf bij de kwekerij aanwezig is geweest. Ook werd [Verdachte] op de hoogte gehouden door [medeverdachte 4] en [Naam 28] .
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier bovendien om een professioneel opgezette hennepkwekerij, gelet op onder meer de grote hoeveelheid hennepplanten en de professionele inrichting van de kwekerij, zodat er sprake was van een beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat met de kwekerijen in Marcinelle en Charleroi dezelfde kwekerij wordt bedoeld.
Hennepkwekerij Mettet
Op 18 februari 2016 werd een doorzoeking verricht in een pand in Mettet. In dit pand werd een hennepkwekerij aangetroffen en werden 1600 hennepplanten geruimd. Van de aangetroffen situatie en inrichting in het pand zijn foto’s in het dossier opgenomen. [143]
Aan de hand van de tapgesprekken werd met betrekking tot de rol van verdachte bij deze hennepkwekerij het volgende geconstateerd.
Op 31 december 2015 om 0:29 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] en vraagt of hij morgen naar [Naam 33] kan gaan. [Naam 28] zegt dat hij daar net vandaan komt. Die jongen, [Naam 25] heeft de stekken erin gestopt, maar [Verdachte] wil dat [Naam 28] langs gaat om te controleren of het goed is gebeurd. [Verdachte] gaat het zelf regelen. [144]
Om 11:19 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] en vraagt of [Naam 28] even op en neer kan rijden vanaf Aalst om te controleren en te kijken of de stekken er echt in zitten. Vorige week hebben ze geknipt en dinsdag zijn ze ook niet gedaan. [Naam 28] moet naar [Naam 33] . [145]
Om 12:25 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] . Het gesprek gaat over stekken. De stekken staan er nog maar een dag. [146]
Om 17:04 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] . [Naam 28] heeft voorgedaan hoe de dingen moeten worden gezet. [Verdachte] wil dat [Naam 28] samen doet met die man welke aanwezig is.
[Verdachte] zegt dat [Naam 28] 200 euro krijgt als hij teruggaat en [Naam 25] helpt met het inzetten van de stekken. [Naam 28] gaat terug. [147]
Om 18:42 uur belt [Naam 28] naar [Verdachte] en zegt dat het gedaan is. [148]
Op 2 januari 2016 om 21:45 uur belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 5] . Het gesprek gaat over roestplekken in een kamer. Volgens [Medeverdachte 5] is het hetzelfde als bij [Naam 33] . [149]
Op 15 februari 2016 om 14:42 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] . [Naam 28] moet van [Verdachte] om half 8 terug zijn, omdat ze nog samen naar de Hornbach moeten.
[Naam 28] zegt dat hij het geld voor de huur bij [Naam 37] , 1000 euro, kwijt is. [Verdachte] zegt dat hij hem door heeft en het uit zijn pot haalt. [Verdachte] zegt te weten waar [Naam 28] mee bezig is. [150]
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval tussen [Verdachte] en [Naam 28] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de exploitatie van de hennepkwekerij in Mettet, zodat kan worden gesproken van medeplegen van het telen van hennep. Ten aanzien van de rol van [Verdachte] kan voorts uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat hij een coördinerende en sturende rol had, onder meer door het geven van opdrachten aan [Naam 28] . Ook werd [Verdachte] door [Naam 28] op de hoogte gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier bovendien om een professioneel opgezette hennepkwekerij, gelet op onder meer de grote hoeveelheid hennepplanten en de professionele inrichting van de kwekerij, zodat er sprake was van een beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
Hennepkwekerij Gent
Op 16 januari 2016 is er ten gevolge van overbelasting van het elektriciteitsnet brand geweest in een pand, een woning, gelegen aan de [Naam 36] te Gent. In dit pand werden op 17 januari 2016 897 jonge weed-plantjes in potten, verspreid over twee verdiepingen, aangetroffen. Voorts werden aangetroffen 82 vuilniszakken met afval van eerdere oogsten, 100 lampen voor de teelt, 23 filters, waarvan er 15 in gebruik waren, bussen voeding, 2 regentonnen van 400 liter, 72 lege potten en 50 lege zakken “Canna”, aarde voor groeien en telen van planten. [151]
Aan de hand van de tapgesprekken werd met betrekking tot de rol van verdachte bij deze hennepkwekerij het volgende geconstateerd.
Op 3 oktober 2015 om 19:46 uur wordt [Verdachte] gebeld door [Naam 40] . [Naam 40] vraagt of zij maandag naar [Naam 34] gaan. Zij hebben hier overleg over en spreken af dat zij elkaar maandagochtend treffen en samen daar naartoe gaan. [152]
Op 13 december 2015 om 16:23 uur wordt [Verdachte] gebeld door [Medeverdachte 5] . [Verdachte] zegt dat hij zelf ook de [Naam 34] kan onderhouden en overal de sleutels heeft. Een derde persoon zou nog tien koppen moeten krijgen en zal er volgens [Verdachte] niet zo maar vandoor gaan. [153]
Op 2 januari 2016 om 19:21 uur wordt [Verdachte] gebeld door [Naam 28] . Volgens [Naam 28] is er bij [Naam 34] ook gespoten. [154]
Op 5 januari 2016 om 14:24 uur wordt [Verdachte] gebeld door [Naam 28] . [Verdachte] wil weten wanneer [Naam 28] water heeft gegeven bij de [Naam 34] . [155]
Op 6 januari 2016 om 0:27 uur stuurt [Verdachte] een sms-bericht naar [Naam 28] : “Hoi vanochtent neem 25 papiere zaken mee liggen alsgoed is bij [Naam 34] en weegschaal en supermix bij [Naam 34] en bij de garagebox ligen strijk zakken 1.” Vervolgens stuurt [Verdachte] nog een sms-bericht: 4 stuks kom om 12 uur bij mij ok.” [156]
Op 11 januari 2016 om 10:09 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] . [Verdachte] vraagt waar ze nu zijn, waarop [Naam 28] antwoordt: “bij [Naam 34] .”
[Verdachte] vraagt hoe dat eruitziet, waarop [Naam 28] antwoordt: “goed.” [Verdachte] vraagt of [Naam 28] een paar topjes kan meenemen. Dan gaan ze het er morgen afhalen. [157]
Om 13:00 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] en vraagt een paar topjes mee te nemen. [Naam 28] heeft kennelijk met iemand gekeken en die heeft gezegd dat er weinig vanaf zal komen. [Verdachte] vraagt of [Naam 28] er eentje kan knippen. [Naam 28] is al weg, maar heeft 3 toppen, van iedere kamer één. [158]
Op 12 januari 2016 om 12:23 uur stuurt [Verdachte] een sms-bericht naar [Naam 28] : “Hoi bij [Naam 34] papieren zakken en strijk zakken en weegschaal en stirijk ijzer regel alles bijelkaar.” [159]
Op 16 januari 2016 om 17:40 uur belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 5] . [Naam 45] krijgt nog geld van [Verdachte] , maar hij heeft het zooitje van [Naam 41] verneukt. Hij krijgt zijn geld wel, maar [Verdachte] gaat hem laten voelen. Het gesprek gaat verder over het niet goed inspuiten tegen spint. [Naam 45] heeft niet goed ingespoten. “ [Naam 45] heeft de kankerzooi van jullie bij [Naam 34] verpest” zegt [Verdachte] . [Verdachte] heeft iemand anders ingeschakeld om de boel over te nemen van [Naam 45] . [160]
Op 3 februari 2016 om 19:43 uur belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 5] . Volgens [Verdachte] had [Medeverdachte 5] het met [Naam 44] over de [Naam 34] gehad. [Naam 44] had het volgens [Medeverdachte 5] wel verwacht van de brand. Volgens [Medeverdachte 5] was het bord niet goed. Vervolgens zegt [Verdachte] dat hij niet over de telefoon over zulke dingen moet praten. [161]
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval tussen [Verdachte] en [Naam 28] en [Verdachte] en [Medeverdachte 5] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de exploitatie van de hennepkwekerij in Gent, zodat kan worden gesproken van medeplegen van het telen van hennep.
Ten aanzien van de rol van [Verdachte] kan voorts uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat hij een coördinerende en sturende rol had, onder meer door het geven van opdrachten ten behoeve van de kwekerij aan [Naam 28] . Bovendien is gebleken dat [Verdachte] ook zelf bij de kwekerij aanwezig is geweest. Ook werd [Verdachte] op de hoogte gehouden door [Naam 28] .
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier bovendien om een professioneel opgezette hennepkwekerij, gelet op onder meer de grote hoeveelheid hennepplanten en de professionele inrichting van de kwekerij, zodat er sprake was van een beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
Hennepkwekerij Oudenaarde
Op 18 februari 2016 werd een sporenonderzoek verricht in het pand, een woning, aan [Straatnaam 9] , te Eine, Oudenaarde. Op de zolderverdieping van deze woning waren resten van een cannabisplantage te zien. Deze plantage was volledig ontmanteld en opgeruimd. Van de aangetroffen situatie en inrichting in het pand zijn foto’s in het dossier opgenomen. [162]
Aan de hand van de tapgesprekken werd met betrekking tot de rol van verdachte bij deze hennepkwekerij het volgende geconstateerd.
Op 5 januari 2016 om 14:24 uur wordt [Verdachte] gebeld door [Naam 28] . “Anders moet je bij [Naam 35] even gaan kijken” zegt [Verdachte] . [163]
Op 16 januari 2016 om 17:40 uur belt [Verdachte] naar [Medeverdachte 5] . [Medeverdachte 5] vraagt of [Verdachte] zelf bij [Naam 35] is wezen kijken. [Verdachte] is daar tien dagen geleden geweest en toen zat er een klein beetje spint op. “Spuit ze maar in” had [Verdachte] gezegd. [164]
Op 1 februari 2016 om 8:08 uur belt [Verdachte] naar [medeverdachte 4] . Ze moeten de koepel bij [Naam 35] veranderen. [Verdachte] zegt dat die man daar even moet blijven. [165]
Om 12:32 uur belt [Verdachte] naar [medeverdachte 4] en vraagt of [medeverdachte 4] morgen kan helpen bij [Naam 35] af te breken. Alles moet naar beneden, in de hal worden gezet, als alles beneden is gebracht en ingepakt, regelen ze een bus en trekken ze daar alles leeg. [Verdachte] zegt dat ze 2 weken later het weer gaan opzetten. [166]
Om 21:10 uur belt [Verdachte] naar [medeverdachte 4] en zegt dat [medeverdachte 4] het plastic aan de muur en die zeilen gewoon kan laten hangen. [Verdachte] zegt dat de apparatuur zonder kapot te maken in de gang gezet moet worden. [medeverdachte 4] gaat gelijk alles nummeren. [167]
Op 5 februari 2016 om 10:22 uur belt [Verdachte] naar [Naam 28] en vraagt waar hij is. [Naam 28] zegt dat hij nog in Oudenaarde is. [168]
Op 13 februari 2016 om 12:53 uur belt [Verdachte] naar [medeverdachte 4] . [Verdachte] zegt dat hij nog een dag wacht en dan de stekkers eruit haalt. Ze breken dan af en plaatsen het wel bij [Naam 35] . [Verdachte] zegt dat ze de eerste of tweede week van maart weer bij [Naam 35] kunnen beginnen. [169]
Op 17 februari 2016 om 11:54 uur belt [Medeverdachte 5] naar [Naam 28] en vraagt waar hij is. [Naam 28] zegt dat hij in [Naam 35] is. De locatiebepaling van [Naam 28] betreft Oudenaarde. [170]
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval tussen [Verdachte] en [Naam 28] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de exploitatie van de hennepkwekerij in Oudenaarde, zodat kan worden gesproken van medeplegen van het telen van hennep. Ten aanzien van de rol van [Verdachte] kan voorts uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat hij een coördinerende en sturende rol had, onder meer door het geven van opdrachten aan [Naam 28] . Bovendien is gebleken dat [Verdachte] ook zelf bij de kwekerij aanwezig is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank ging het hier bovendien om een professioneel opgezette hennepkwekerij, gelet op onder meer de situatie en inrichting in het pand, zodat er sprake was van een beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
Hennepkwekerij Roosendaal
Uit het dossier is niet gebleken van een hennepkwekerij te Roosendaal. De rechtbank spreekt verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
4.3.3.7
Criminele organisatie (feit 2)
Aan [Verdachte] , [medeverdachte 4] en [Medeverdachte 5] is ten laste gelegd dat zij hebben deelgenomen aan een criminele organisatie. De ten laste gelegde periode voor [Verdachte] behelst 1 juli 2015 tot en met 25 februari 2016 en die voor [medeverdachte 4] en [Medeverdachte 5] 1 januari 2016 tot en met 25 februari 2016. Tot die organisatie zouden ook [Naam 28] en andere onbekende personen hebben behoord en [Verdachte] zou leiding aan deze organisatie hebben gegeven. De organisatie zou zijn gericht op het telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennep, alsmede het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep.
4.3.3.7.1
Toetsingskader
Voor het toetsingskader wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 3.3.5.1 is opgenomen.
4.3.3.7.2
Organisatie
Uit de bewijsmiddelen, zoals hiervoor uitgewerkt, volgt dat er door [Verdachte] , [medeverdachte 4] , [Medeverdachte 5] , [Naam 28] en onbekende anderen structureel en langdurig is samengewerkt bij het beroeps- of bedrijfsmatig opzetten van hennepkwekerijen en het daaruit voortvloeiende oogsten, verkopen en leveren van hennep aan (een) derde(n).
Niet iedere verdachte was bij elke kwekerij en hennephandel (even sterk) betrokken, en er werd in wisselende samenstelling samengewerkt. Zo had [Verdachte] een leidinggevende en coördinerende rol bij het opzetten van de kwekerijen en bij de handel en de verkoop van hennep en volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 4] , [Medeverdachte 5] , [Naam 28] en andere onbekende personen betrokken waren bij het onderhouden en oogsten van de kwekerijen.
Uit de tapgesprekken is gebleken dat [Verdachte] , [Medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [Naam 28] , en dan met name eerstgenoemde, ook met andere (onbekende) personen, zeer veel onderling contact hadden, niet alleen per telefoon, maar ook in persoon.
In de gesprekken werd gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik. Zo werden er onder meer gecodeerde woorden gebruikt om verschillende kwekerijen mee aan te duiden. Ook werd er gezegd dat dingen niet via de telefoon moesten worden gezegd.
Binnen de organisatie bestond ook een duidelijke structuur. [Verdachte] had telkens een leidinggevende en coördinerende rol. Hij gaf opdrachten en aanwijzingen over onder meer het onderhoud van de in de kwekerijen aanwezige hennepplanten, bijvoorbeeld met betrekking tot de hoogte van de planten, de temperatuur, het water, voeding en stikstof geven en het behandelen van spint. Hij bepaalde naar welke plaats stekken moesten worden gebracht en naar welke kwekerijen [medeverdachte 4] , [Medeverdachte 5] en [Naam 28] moesten gaan om werkzaamheden te verrichten. Ook onderhield hij contacten, onder meer met een klant, met betrekking tot de oogst en bepaalde hij wanneer er moest worden geoogst en wat daarvoor werd geregeld. Hij bepaalde vervolgens wanneer er weer moest worden opgebouwd. Bovendien wilde [Verdachte] van alle werkzaamheden en de ‘status’ van de hennepplanten op de hoogte worden gehouden.
[medeverdachte 4] , [Medeverdachte 5] , [Naam 28] kregen met name de hiervoor vermelde opdrachten en aanwijzingen, stemden steeds met [Verdachte] af en hielden [Verdachte] op de hoogte. Ook is gebleken dat zij geld kregen van [Verdachte] .
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat sprake was van een samenwerkingsverband tussen de [Verdachte] , [Medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [Naam 28] en onbekende anderen, met een zekere duurzaamheid en structuur.
4.3.3.7.3
Oogmerk misdrijven Opiumwet
De rechtbank merkt op dat in artikel 11b, eerste lid, van de Opiumwet, in tegenstelling tot artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, is bepaald dat het oogmerk van de organisatie gericht moet zijn op een misdrijf en niet op misdrijven. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het oogmerk van de organisatie was gericht op het plegen van
een misdrijfals bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet, namelijk het in de uitoefening van bedrijf of beroep opzettelijk telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennep, alsmede het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep.
Hennepteelt
Het oogmerk van de organisatie op hennepteelt blijkt uit het feit dat gedurende een lange periode, grotendeels via eenzelfde professionele werkwijze hennepkwekerijen werden opgezet. In het onderzoek Luton/Planta zijn er 6 hennepkwekerijen ontdekt waarbij de criminele organisatie betrokken is geweest. Uit de betrokkenheid van verdachten bij het opzetten en onderhouden van de kwekerijen blijkt dat zij zich beroeps- of bedrijfsmatig bezighielden met hennepteelt.
Verkoop en levering van hennep
[Verdachte] heeft zich ook schuldig gemaakt aan handel in hennep. Over een langere periode is [Verdachte] betrokken geweest bij het verkopen en leveren van hennep aan een of meerdere afnemers. [Verdachte] had onder meer overleg met [medeverdachte 4] over het aantal gram per plant. Voorts sprak hij met [Naam 40] over de opbrengst van de oogst en het bedrag dat een klant wilde geven, waarna [Verdachte] bepaalde wanneer er zou worden geoogst en hij regelde een busje. [Verdachte] onderhield contact met deze klant.
4.3.3.7.4
Deelnemers en rolverdeling
Zoals hiervoor al overwogen heeft [Verdachte] leiding gegeven aan deze organisatie. Hij had een coördinerende rol, voerde de regie en stuurde anderen aan. Dat was het geval vanaf het opbouwen van de kwekerijen tot aan de verkoop en levering van hennep.
[medeverdachte 4] , [Medeverdachte 5] , [Naam 28] en onbekende anderen hadden een meer uitvoerende en ondersteunende rol binnen de organisatie.
4.3.3.7.5
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat [Verdachte] , [medeverdachte 4] en [Medeverdachte 5] , samen met [Naam 28] en andere onbekende personen hebben deelgenomen aan een organisatie die als oogmerk had het in het kader van een beroep of bedrijf plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet, zoals hierna onder 4.3.4 wordt weergegeven. Voor [Verdachte] geldt bovendien dat hij leiding heeft gegeven aan deze organisatie.
4.3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
hij op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 juli 2015 tot
en met 25 februari 2016 te
Vlissingen en/of Roosendaal en/ofRotterdam en
/of
Roermond
, in elk geval in Nederlanden
/ofMarcinelle en
/of Charleroi en/of
Mettet en
/ofGent en
/ofOudena
arde
, in elk geval in Belgiëtezamen en in
vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,in de uitoefening van
beroep of bedrijf telkens opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad (in
verschillende panden waaronder de [Straatnaam 4] te Vlissingen)een
groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hijin
of omstreeksde periode van 1 juli 2015 tot en met 25 februari 2016
in Nederland en
/ofBelgië, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een
samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten o.a.
[medeverdachte 4]en
/of[Medeverdachte 5]
en
/of[Naam 28] en één of meer onbekende perso(o)n(en), welke organisatie tot
oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde
, vierde en vijfdelid van
de Opiumwet, namelijk het in de uitoefening van bedrijf of beroep opzettelijk telen
en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerkenen
/ofverkopen en
/ofafleveren en
/ofverstrekken
en
/ofvervoeren van grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet,terwijl hij, verdachte, leider
of bestuurder, dan wel deelnemervandeze
organisatie was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van voorarrest. Ook heeft de officier van justitie verzocht om opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf dan wel aan hem geen straf op te leggen hoger dan hetgeen al is uitgezeten in voorlopige hechtenis. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat in zwaarwegende mate compensatie moet volgen voor het folteren van verdachte, hetgeen is verergerd door de rol van het Openbaar Ministerie in deze. Daarbij is ook verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de straffen die in gelijksoortige zaken door rechtbanken worden opgelegd en met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Strafoverwegingen
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van meer dan 1.000 kilogram cocaïne. De cocaïne is per schip vanuit Costa Rica naar Antwerpen vervoerd, waarna deze verder met vrachtwagens naar Nederland is gebracht.
De rol van verdachte in dit geheel was onder meer dat hij betrokken was bij de voorbesprekingen en de planning en dat hij verdere contacten heeft onderhouden. Hij was betrokken bij de organisatie van de invoer van de ruim 1.000 kilogram cocaïne. Daarbij heeft hij ook deelgenomen aan een criminele drugsorganisatie met het oog op de invoer van cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat het invoeren van harddrugs een ernstig feit is. Cocaïne is immers een stof die sterk verslavend is en die schadelijk is voor de gezondheid. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Daarbij komt dat dit soort feiten veel geld oplevert voor alle personen in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker. Daarmee ontstaat een zwart-geld circuit met alle gevolgen van dien. Dat zijn redenen waarom op de handel in harddrugs zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Voorts heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep in kwekerijen in Nederland en België. Daarnaast heeft hij deelgenomen aan een criminele organisatie die zich beroeps- of bedrijfsmatig bezighield met hennepteelt en hennephandel, waarbij verdachte als leider van deze organisatie een sturende en coördinerende rol heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat dit ernstige feiten zijn. Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie heeft verdachte geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in softdrugs meebrengt. De werkzame stof THC is immers bij (langdurig) gebruik schadelijk voor de gezondheid. Door het in de samenleving brengen van grote partijen hennep wordt bijgedragen aan dit schadelijke gevolg.
Hennepteelt en hennephandel zijn daarnaast direct en indirect oorzaak van vele vormen van overlast en criminaliteit. Deelnemers aan en zeker leidinggevenden van dit type criminele organisaties verkeren in een omgeving waarin veel geld omgaat, en waar andere vormen van criminaliteit niet worden geschuwd, zoals het gebruik van geweld. De liquidaties die de afgelopen jaren in Nederland hebben plaatsgevonden tegen de achtergrond van de grootschalige (soft) drugshandel zijn hiervan een schrijnend voorbeeld. Hoewel niet is gebleken dat deze criminele organisatie geweld heeft gebruikt, blijkt hieruit wel de noodzaak om dergelijke criminele organisaties te bestrijden, onder meer vanwege het ontwrichtende effect dat deze organisaties op de rechtsorde kunnen hebben.
Hennepkwekerijen in woningen leiden regelmatig tot gevaarlijke situaties voor de bewoners én omwonenden, omdat er een gerede kans is dat er brand uitbreekt, zoals ook in deze zaak bij één van de kwekerijen het geval was. Ook wordt daarbij vaak misbruik gemaakt van ‘katvangers’ die hun woning ter beschikking stellen voor een hennepkwekerij. Daarmee kunnen ook zij in de problemen komen wanneer de kwekerij in hun woning wordt ontmanteld.
Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank niet alleen rekening met de grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs, de hoeveelheid aan door verdachte gerunde hennepkwekerijen, maar ook met de rollen van verdachte in het geheel en de periode waarin hij heeft deelgenomen aan niet één, maar twee criminele drugsorganisaties.
Uit het strafblad van verdachte van 19 oktober 2018 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Redelijke termijn
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Immers, als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van de aanhouding van verdachte in Marokko, te weten 28 februari 2016, is het aanvangstijdstip van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De datum van de uitspraak in deze zaak is 3 december 2018, hetgeen twee jaar en negen maanden is na 28 februari 2016. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hiermee echter geen overschrijding van de redelijke termijn plaatsgevonden. Zij overweegt daartoe dat, gelet op alle feiten en omstandigheden betreffende de loop van de procedure zoals die uit het dossier zijn gebleken, hier sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden dat een langere duur van de procedure gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat de zaak op enig moment stil heeft gelegen of vertraging heeft opgelopen anders dan door het uitvoeren van de noodzakelijke en/of verzochte onderzoeken. De rechtbank wijst hierbij meer in het bijzonder op het feit dat alleen al tussen het moment waarop de verdediging over de OVC- en tapgesprekken kon beschikken (9 augustus 2017) en het moment dat de verdediging aangaf dat deze bestanden niet te raadplegen waren (8 november 2017) drie maanden zat, geen verzoeken zijn binnengekomen voor vertaling en dat geen gebruik is gemaakt van het toegewezen verzoek tot inzage in het onderzoek Gadolinium.
Concluderend
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst en de hoeveelheid feiten (onder meer twee criminele drugsorganisaties) en de rol van verdachte in het geheel ten opzichte van zijn mededaders. Mede gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd, is een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar passend en geboden is met aftrek van voorarrest. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De rechtbank ziet geen redenen om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen en zal de vordering van de officier van justitie tot opheffing van deze schorsing afwijzen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11, 11b, 13 en 14 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op feit 3 in het onderzoek ‘Luton’;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Onderzoekswensen
- wijst af de door de verdediging ter terechtzitting geformuleerde onderzoekswensen;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 en 4.3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- onderzoek ‘Nijlgans’ (02/821302-15):
feit 1 primair:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet;
-onderzoek ‘Luton’ (02/820093-16):
feit 1 primair impliciet primair:medeplegen van in de uitoefening van een beroep/bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 (negen) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. de Jager, voorzitter, mr. J.A. van Voorthuizen en
mr. I.M. Josten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse en
mr. S.A. Huwae, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 december 2018.
Mr. Van Voorthuizen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met onderzoeksnummer ZBRAA15003 uit een van de ordners in het onderzoek ‘Nijlgans’ van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Recherche, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Persoonsdossier [Verdachte] , p. 42, proces-verbaal van bevindingen identificatie [Verdachte]
3.Persoonsdossier [Verdachte] , p. 50-51, proces-verbaal stemherkenning.
4.BOB-dossier, p. 1004, proces-verbaal aanvraag verlenging bevel opnemen (tele)communicatie.
5.Persoonsdossier [Verdachte] , p. 18-19, proces-verbaal stemherkenning.
6.Persoonsdossier [Verdachte] , p. 20-21, proces-verbaal stemherkenning.
7.Persoonsdossier [Medeverdachte 3] , p. 93, proces-verbaal stemherkenning.
8.BOB-dossier, p. 434-436, proces-verbaal stemherkenning.
9.Persoonsdossier [Medeverdachte 2] , p. 48, proces-verbaal van verhoor verdachte.
10.Persoonsdossier [Medeverdachte 2] , p. 28, proces-verbaal van verhoor verdachte.
11.Persoonsdossier [Medeverdachte 2] , p. 48, proces-verbaal van verhoor verdachte.
12.Zaaksdossier cocaïne, p. 384-397, proces-verbaal bevindingen.
13.Zaaksdossier cocaïne, p. 123-125, proces-verbaal van bevindingen.
14.Zaaksdossier cocaïne, p. 75-80, tapgesprek sessie 88.
15.Zaaksdossier cocaïne, p. 95, tapgesprek sessie 194.
16.Zaaksdossier cocaïne, p. 103, tapgesprek sessie 723.
17.Zaaksdossier cocaïne, p. 105, tapgesprek sessie 1093.
18.Zaaksdossier cocaïne, p. 123-129, proces-verbaal van bevindingen.
19.Zaaksdossier cocaïne, p. 129, tapgesprek sessie 1967.
20.Zaaksdossier cocaïne, p. 165, tapgesprek sessie 2734.
21.Zaaksdossier cocaïne, p. 175, tapgesprek sessie 3227.
22.Zaaksdossier cocaïne, p. 176, tapgesprek sessie 3254.
23.Zaaksdossier cocaïne, p. 180, proces-verbaal observatie.
24.Zaaksdossier cocaïne, p. 181, tapgesprek sessie 3276.
25.Zaaksdossier cocaïne, p. 185, tapgesprek sessie 3646.
26.Zaaksdossier cocaïne, p. 191-192, tapgesprek sessie 3898.
27.Zaaksdossier cocaïne, p. 193-195, tapgesprek sessie 3904.
28.Zaaksdossier cocaïne, p. 248, tapgesprek sessie 5332.
29.Zaaksdossier cocaïne, p. 249, tapgesprek sessie 5377.
30.Zaaksdossier cocaïne, p. 257-266, proces-verbaal observeren.
31.Zaaksdossier cocaïne, p. 266-269, tapgesprek sessie 6844.
32.Zaaksdossier cocaïne, p. 277-279, proces-verbaal observatie.
33.Persoonsdossier [Medeverdachte 2] , p. 38, proces-verbaal van verhoor verdachte.
34.Persoonsdossier [Medeverdachte 2] , p. 46-47, proces-verbaal van verhoor verdachte.
35.Persoonsdossier [Medeverdachte 2] , p. 46 en p. 39, proces-verbaal van verhoor verdachte.
36.Zaaksdossier cocaïne, p. 31, tapgesprek sessie 479.
37.Zaaksdossier cocaïne, p. 327, tapgesprek sessie 497.
38.Zaaksdossier cocaïne, p. 332, tapgesprek sessie 513.
39.Zaaksdossier cocaïne, p. 334, tapgesprek sessie 515.
40.Zaaksdossier cocaïne, p. 342, tapgesprek sessie 535.
41.Persoonsdossier [Medeverdachte 2] , p. 48-49, 61, proces-verbaal van verhoor verdachte.
42.Zaaksdossier Delight, p. 3, proces-verbaal van observatie.
43.Persoonsdossier [Medeverdachte 2] , p.61-62, proces-verbaal van verhoor verdachte.
44.Zaaksdossier cocaïne, p.353-354, proces-verbaal van bevindingen.
45.Persoonsdossier [Medeverdachte 2] , p. 62-63, proces-verbaal van verhoor verdachte.
46.Zaaksdossier Delight, p. 20-22, proces-verbaal observeren.
47.Persoonsdossier [Medeverdachte 2] , p. 38, proces-verbaal van verhoor verdachte.
48.Zaaksdossier cocaïne, p. 414, tapgesprek sessie 607.
49.BOB-dossier, p. 513, tapgesprek sessie 608.
50.Zaaksdossier cocaïne, p. 418, tapgesprek sessie 612.
51.Zaaksdossier cocaïne, p.419, tapgesprek sessie 613.
52.Zaaksdossier cocaïne, p. 423, tapgesprek sessie 617.
53.Persoonsdossier [Naam 19] , p. 26, proces-verbaal van verhoor verdachte.
54.Persoonsdossier [Naam 19] , p. 29 en 32, proces-verbaal van verhoor verdachte.
55.Zaaksdossier Delight, p. 30-31, proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming.
56.Persoonsdossier [Medeverdachte 1] , p. 30, proces-verbaal van verhoor verdachte.
57.Zaaksdossier Delight, p. 52, proces-verbaal bevindingen.
58.Zaaksdossier cocaïne, p. 453, proces-verbaal sporenonderzoek.
59.Zaaksdossier Delight, p.187, proces-verbaal en Zaaksdossier cocaïne, p. 553-555, rapport NFI identificatie van drugs precusoren.
60.Zaaksdossier Delight, p. 52-53, proces-verbaal van bevindingen.
61.Persoonsdossier Delight, p.63, proces-verbaal van verhoor verdachte.
62.Zaaksdossier cocaïne, p. 425, tapgesprek sessie 620.
63.Zaaksdossier cocaïne, p. 430, tapgesprek sessie 3.
64.Zaaksdossier cocaïne, p. 439, tapgesprek sessie 239.
65.Zaaksdossier cocaïne, p.476, OVC 131.
66.Aanvullend dossier Nijlgans, p. 35, proces-verbaal van bevindingen.
67.Zaaksdossier cocaïne, p. 477, OVC 133.
68.Zaaksdossier cocaïne, p. 478, OVC 135.
69.Zaaksdossier cocaïne, p. 480, OVC 136.
70.Zaaksdossier cocaïne, p. 481, OVC 141.
71.Zaaksdossier cocaïne, p. 484, OVC 169.
72.Zaaksdossier cocaïne, p. 484, OVC 169.
73.Zaaksdossier cocaïne, p. 486-487, OVC 170.
74.Zaaksdossier cocaïne, p. 488, OVC 171.
75.Zaaksdossier cocaïne, p. 504, OVC 197.
76.Zaaksdossier cocaïne, p. 515, OVC 205.
77.Zaaksdossier cocaïne, p. 519, OVC 208.
78.Aanvullend dossier Nijlgans, p. 35, proces-verbaal van bevindingen.
79.Persoonsdossier [Medeverdachte 2] , p. 39, proces-verbaal van verhoor verdachte.
80.Zaaksdossier cocaïne, p. 306, tapgesprek sessie 926.
81.Zaaksdossier cocaïne, p. 307, tapgesprek sessie 6.
82.Zaaksdossier cocaïne, pagina 308, tapgesprek sessie 469.
83.Zaaksdossier cocaïne, p. 251-252, proces-verbaal observatie.
84.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met onderzoeksnummer ZBRAA16002 uit een van de ordners in het onderzoek ‘Luton’ van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Recherche, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren of een pagina uit een van de ordners in het onderzoek ‘Planta’.
85.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 297-298, proces-verbaal stemherkenning [Verdachte] [Telefoonnummer 2] .
86.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 310-311, proces-verbaal stemherkenning [Verdachte]
87.Luton, algemeen dossier, p. 199, proces-verbaal stemherkenning [Verdachte]
88.Luton, algemeen dossier, p. 216-217, proces-verbaal stemherkenning.
89.Luton, BOB-dossier, p. 81-82, proces-verbaal van stemherkenning.
90.Luton, algemeen dossier, p. 209-212, proces-verbaal identificatie [Telefoonnummer 17] .
91.Luton, persoonsdossier [medeverdachte 4] , p. 44, proces-verbaal van verhoor verdachte.
92.Het proces-verbaal ter terechtzitting van het onderzoek ‘Luton’ van 6 november 2018, pagina 7 en 8.
93.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 463-464, proces-verbaal stemherkenning [Telefoonnummer 8] ( [Telefoonnummer 20] ).
94.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 471-473, proces-verbaal identificatie [Naam 28] 08-12-1965.
95.Aanvullend dossier, bijlage 4, Planta, p. 462, samenvattend proces-verbaal en voorstel voor onderzoek.
96.Aanvullend dossier, bijlage 4, Planta, p. 1869-1893, proces-verbaal NA.60.F1.004024/2015.
97.Aanvullend dossier, bijlage 4, Planta, p. 460-469, proces-verbaal NA.60.F1.004024/2015.
98.Luton, persoonsdossier [Verdachte] , p. 26-28, proces-verbaal van bevindingen identificatie [Naam 38] .
99.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 89-102, proces-verbaal bevindingen van onderzoek hennepkwekerij.
100.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 139, tapgesprek sessie 47.
101.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 143, tapgesprek sessie 67.
102.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 144-147, tapgesprek sessie 70.
103.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 153-155, tapgesprek sessie 352.
104.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 156, tapgesprek sessie 641.
105.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 157, tapgesprek sessie 1152.
106.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 158, tapgesprek sessie 28.
107.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 159, tapgesprek sessie 1154.
108.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 160, tapgesprek sessie 32.
109.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 161, tapgesprek sessie 34.
110.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 32, proces-verbaal zaakdossier hennepteelt Nederland/België.
111.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 408, tapgesprek sessie 427 en p. 420-426, proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 43] .
112.Luton, persoonsdossier [Medeverdachte 5] , p. 100, tapgesprek sessie 188.
113.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 369, tapgesprek sessie 605.
114.Luton, algemeen dossier, p. 91, tapgesprek sessie 184.
115.Luton, algemeen dossier, p. 92, tapgesprek sessie 206.
116.Luton, algemeen dossier, p. 113, tapgesprek sessie 720.
117.Luton, algemeen dossier, p. 119, tapgesprek sessie 827.
118.Luton, algemeen dossier, p. 120, tapgesprek sessie 828.
119.Luton, algemeen dossier, p. 121, tapgesprek sessie 858.
120.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 236, tapgesprek sessie 19.
121.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 238, tapgesprek sessie 42.
122.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 240, tapgesprek sessie 59.
123.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 241, tapgesprek sessie 68.
124.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 244, tapgesprek sessie 113.
125.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 245, tapgesprek sessie 139.
126.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 246, tapgesprek sessie 186.
127.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 247, tapgesprek sessie 351
128.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 249, tapgesprek sessie 401.
129.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 44, proces-verbaal zaakdossier hennepteelt Nederland/België en aanvullend dossier, bijlage 4, Planta, p. 683-714, proces-verbal subsequent.
130.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 470, tapgesprek sessie 8.
131.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 469, tapgesprek sessie 15.
132.Luton, algemeen dossier, p. 238, tapgesprek sessie 105.
133.Luton, algemeen dossier, p. 240, tapgesprek sessie 121.
134.Luton, algemeen dossier, p. 241, tapgesprek sessie 122.
135.Luton, algemeen dossier, p. 242, tapgesprek sessie 128.
136.Luton, algemeen dossier, p. 243, tapgesprek sessie 146.
137.Luton, algemeen dossier, p. 245, tapgesprek sessie 211.
138.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 427, tapgesprek sessie 2.
139.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 428, tapgesprek sessie 3.
140.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 429, tapgesprek sessie 21.
141.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 436, tapgesprek sessie 59.
142.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 438, tapgesprek sessie 62
143.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 44, proces-verbaal zaakdossier hennepteelt Nederland/België en aanvullend dossier, bijlage 4, Planta, p. 756-772, proces-verbal subsequent.
144.Luton, algemeen dossier, p. 86, tapgesprek sessie 56.
145.Luton, algemeen dossier, p. 87, tapgesprek sessie 66.
146.Luton, algemeen dossier, p. 88, tapgesprek sessie 68.
147.Luton, algemeen dossier, p. 89, tapgesprek sessie 87.
148.Luton, algemeen dossier, p. 90, tapgesprek sessie 104.
149.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 258, tapgesprek sessie 214.
150.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 477, tapgesprek sessie 20.
151.Aanvullend dossier, bijlage 4, Planta, p. 2009-2014, proces-verbaal GE.60.LA.004169/2016 en
152.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 144-147, tapgesprek sessie 70.
153.Luton, persoonsdossier [Medeverdachte 5] , p. 123, tapgesprek sessie 433.
154.Luton, algemeen dossier, p. 92, tapgesprek sessie 206.
155.Luton, algemeen dossier, p. 110, tapgesprek sessie 432.
156.Luton, algemeen dossier, p. 111-112, tapgesprek sessies 546 en 547.
157.Luton, algemeen dossier, p. 123, tapgesprek sessie 897.
158.Luton, algemeen dossier, p. 127, tapgesprek sessie 915.
159.Luton, algemeen dossier, p. 129, tapgesprek sessie 964.
160.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 404, tapgesprek sessie 1411.
161.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 242, tapgesprek sessie 69.
162.Aanvullend dossier, bijlage 4, Planta, p. 888-930, proces-verbaal nr. 500281/2016.
163.Luton, algemeen dossier, p. 110, tapgesprek sessie 432.
164.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 404, tapgesprek sessie 1411.
165.Luton, algemeen dossier, p. 237 , tapgesprek sessie 104.
166.Luton, algemeen dossier, p. 242, tapgesprek sessie 128.
167.Luton, algemeen dossier, p. 243, tapgesprek sessie 146.
168.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 474, tapgesprek sessie 255.
169.Luton, zaaksdossier hennepteelt, p. 438, tapgesprek sessie 62.
170.Aanvullend dossier, bijlage 4, Planta, p. 4813.