ECLI:NL:RBZWB:2018:659

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
6536285 VV EXPL 17-104
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning na ontdekking hennepkwekerij en beoordeling spoedeisend belang

In deze zaak vorderden eisers in kort geding de ontruiming van een woning, waarin een hennepkwekerij was aangetroffen. De verhuurder stelde dat er brandgevaar en ernstige schade aan het pand was, en dat er een spoedeisend belang bestond voor de ontruiming. De kantonrechter oordeelde echter dat de verhuurder niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen. De rechter overwoog dat het brandgevaar was geweken na de ruiming van de hennepkwekerij en dat er geen bewijs was van ernstige schade die onmiddellijke actie vereiste. Bovendien was het pand op last van de gemeente gesloten voor twee maanden, waardoor ontruiming of herstel niet mogelijk was. De rechter benadrukte dat bij een verzoek tot ontruiming in kort geding, er een hoge drempel is voor het aannemen van spoedeisend belang. De kantonrechter concludeerde dat de verhuurder niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een situatie die onmiddellijke actie vereiste, en verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn vorderingen. Tevens werd de verhuurder veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaaknummer 6536285 VV EXPL 17-104
vonnis in kort geding d.d. 5 februari 2018
inzake
1. [eiser sub 1] ,
2. [eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: mr. E.C.Y. Cheung,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg.
Partijen worden hierna door de kantonrechter aangeduid als [eisers] (mannelijk enkelvoud) en [gedaagde] .

1.Het verloop van het geding

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 29 december 2017, met producties;
b. de brief van 18 januari 2018 van mr. Cools, met producties;
c. de pleitnota van mr. Cools;
d. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 22 januari 2018.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 januari 2018. Eiser sub 1 is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [gedaagde] is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht en zijn over en weer in de gelegenheid gesteld op elkaars stellingen te reageren. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.

2.Het geschil

2.1
[eisers] vordert bij wijze van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] te veroordelen om de woonruimte aan de [adres] , te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eisers] te stellen;
b. [gedaagde] te veroordelen om aan [eisers] te betalen het bedrag van € 6.000,00 voor iedere maand vanaf december 2017, dat [gedaagde] met de ontruiming van het gehuurde in gebreke blijft, een ingegane maand te rekenen voor een gehele;
c. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vordering.
2.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, nog nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
[eisers] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij aan [gedaagde] de woning aan het adres [adres] (hierna: het gehuurde) verhuurt tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van laatstelijk € 6.000,00 per maand. Op 23 november 2017 heeft de politie in het gehuurde een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In totaal zijn er 576 hennepplanten in het gehuurde aangetroffen. Door het houden van een hennepkwekerij in het gehuurde is sprake van een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. [eisers] stelt dat er sprake is van brandgevaar alsmede gevaar voor de omgeving. Voorts is er sprake van ernstige schade aan het pand, dat spoedig hersteld dient te worden. De toestand van het gehuurde zal verder achteruit gaan indien [eisers] de schade niet direct kan (laten) herstellen. Gelet op het voorgaande, stelt [eisers] een spoedeisend belang te hebben bij de door hem gevraagde voorzieningen.
3.2
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. [gedaagde] heeft dienaangaande het volgende aangevoerd.
3.3
Wanneer in kort geding ontruiming van een woning wordt gevraagd, dan is het vaste jurisprudentie dat de kantonrechter – zelfs bij een reguliere huurovereenkomst waarvan in het onderhavige geval overigens geen sprake is omdat tussen partijen een huurkoopovereenkomst tot stand is gekomen – zeer terughoudend is met de toewijzing daarvan. Er dient sprake te zijn van een dusdanige noodzaak dat niet alleen een vordering tot ontbinding in een bodemzaak naar alle waarschijnlijkheid zou worden toegewezen, maar tevens dat de uitspraak in de bodemprocedure absoluut niet kan worden afgewacht. [gedaagde] verwijst in dit verband naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 november 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:8262).
3.4
[gedaagde] stelt dat [eisers] geen enkel argument heeft aangevoerd om tot het oordeel te komen dat aan voornoemde criteria is voldaan. [eisers] stelt weliswaar dat er sprake zou zijn van brandgevaar, maar daar is volgens [gedaagde] absoluut geen sprake van. De hennepkwekerij is immers terstond verwijderd en bovendien is alle elektra afgesloten. Voorts betwist [gedaagde] bij gebrek aan bewijs de door [eisers] gestelde ernstige schade aan het pand. Als er al sprake is van enige schade aan het pand, wat betwist wordt door [gedaagde] , dan is het onjuist dat thans herstelwerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd die niet kunnen worden uitgesteld. Ook op dit punt ontbreekt iedere onderbouwing.
3.5
Verder heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat de gemeente [naam] inmiddels heeft besloten dat het pand met ingang van 22 januari 2018 (vanaf 15.30 uur) voor de duur van twee maanden wordt gesloten en wordt verzegeld. Als er al sprake zou zijn van acuut noodzakelijke herstelwerkzaamheden, kan hiermee vanwege de sluiting van het gehuurde niet worden aangevangen.
3.6
In het licht van het voorgaande stelt [gedaagde] aldus – nog los van de omstandigheid dat hij gedurende twee maanden feitelijk niet eens in staat is om over te gaan tot ontruiming van het gehuurde – dat [eisers] geen enkel spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
3.7
Het verweer van [gedaagde] slaagt. De kantonrechter overweegt daarbij dat bij de vraag of er sprake is van spoedeisend belang een afweging dient plaats te vinden van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Dit betekent onder andere dat het enkele feit dat in het gehuurde een hennepkwekerij is aangetroffen niet zonder meer, met voorbijgaan aan mogelijke specifieke omstandigheden van het geval en zonder acht te slaan op relevante belangen aan de zijde van [gedaagde] , met zich brengt dat [eisers] thans spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming.
3.8
[eisers] heeft als grondslag voor het aannemen van spoedeisend belang, zo bleek ook tijdens de mondelinge behandeling, slechts aangevoerd dat er sprake is van brandgevaar, gevaar voor de omgeving en ernstige schade aan het pand dat spoedig hersteld dient te worden. Nog daargelaten dat ter zitting is vast komen te staan dat de hennepkwekerij terstond – na het ontdekken ervan – is verwijderd waarbij alle elektra is afgesloten zodat van brandgevaar thans absoluut geen sprake (meer) is, heeft [eisers] zijn stellingen dat er sprake is van ernstige schade aan het pand vooralsnog op geen enkel wijze onderbouwd of aannemelijk weten te maken met bewijsstukken. Daarbij heeft [gedaagde] nog aangevoerd, dat als er al herstelwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd, de eventuele schade aan het pand niet dusdanig ernstig is dat de werkzaamheden niet langer kunnen worden uitgesteld.
3.9
Aangezien de gevorderde ontruiming van woonruimte een vergaande maatregel is, die diep ingrijpt in het woonrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder en die bovendien in de praktijk vaak tot praktisch onomkeerbare gevolgen zal leiden, brengt het voorgaande de kantonrechter - bij afweging van alle belangen - tot het oordeel dat op dit moment geen sprake is van een situatie die zodanig acuut of ernstig is, dat [eisers] het oordeel van een bodemrechter niet zou kunnen afwachten. Bij gebreke van een (voldoende onderbouwd) spoedeisend belang dient [eisers] aldus niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vorderingen.
3.1
Daargelaten dat aldus geen sprake is van een voldoende spoedeisend belang, betrekt de kantonrechter bij zijn oordeel bovendien nog de omstandigheid dat gebleken is dat het gehuurde op last van de gemeente met ingang van 22 januari 2018 (vanaf 15.30 uur) voor de duur van twee maanden is gesloten en verzegeld. Dit gegeven brengt met zich dat in beginsel niemand het gehuurde nog mag betreden gedurende deze termijn; dus ook niet voor het eventueel (laten) uitvoeren van herstelwerkzaamheden en ook niet voor de uitvoering van een ontruiming. Dat de gemeente desalniettemin bereid zou zijn om medewerking te verlenen aan het laten uitvoeren van herstelwerkzaamheden of aan de ontruiming, zoals [eisers] ter zitting nog naar voren heeft gebracht, heeft hij op geen enkele wijze met bewijsstukken onderbouwd, zodat die medewerking niet zondermeer vast is komen te staan.
3.11
De overige verweren kunnen gelet op het voorgaande onbesproken blijven.
3.12
Gelet op de uitkomst van deze procedure zal [eisers] worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Deze kosten worden vastgesteld op € 600,00 aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter, recht doende in kort geding:
- verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
- veroordeelt [eisers] in de proceskosten van [gedaagde] , vastgesteld op € 600,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Rouwen, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.