Uitspraak
1.Het verloop van het geding
a. de dagvaarding van 29 december 2017, met producties;
b. de brief van 18 januari 2018 van mr. Cools, met producties;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak vorderden eisers in kort geding de ontruiming van een woning, waarin een hennepkwekerij was aangetroffen. De verhuurder stelde dat er brandgevaar en ernstige schade aan het pand was, en dat er een spoedeisend belang bestond voor de ontruiming. De kantonrechter oordeelde echter dat de verhuurder niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen. De rechter overwoog dat het brandgevaar was geweken na de ruiming van de hennepkwekerij en dat er geen bewijs was van ernstige schade die onmiddellijke actie vereiste. Bovendien was het pand op last van de gemeente gesloten voor twee maanden, waardoor ontruiming of herstel niet mogelijk was. De rechter benadrukte dat bij een verzoek tot ontruiming in kort geding, er een hoge drempel is voor het aannemen van spoedeisend belang. De kantonrechter concludeerde dat de verhuurder niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een situatie die onmiddellijke actie vereiste, en verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn vorderingen. Tevens werd de verhuurder veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.