ECLI:NL:RBZWB:2018:652

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
AWB 17_6530
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit korpschef inzake salarisvaststelling op grond van de Ambtenarenwet

Op 5 februari 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de korpschef van politie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 17 augustus 2017, waarin zijn verzoek om een hogere inschaling van zijn salaris op grond van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) werd afgewezen. Eiser stelde dat hij bij zijn aanstelling op 29 januari 2011 direct in een hogere trede had moeten worden ingeschaald, en deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat andere agenten in vergelijkbare situaties wel een hogere inschaling hadden gekregen.

Tijdens de zitting op 24 januari 2018 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de korpschef werd vertegenwoordigd door twee advocaten. De rechtbank overwoog dat de korpschef op goede gronden het verzoek van eiser had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende had onderbouwd dat de gevallen die hij aanhaalde daadwerkelijk gelijk waren aan zijn situatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door rechter R.P. Broeders, in aanwezigheid van griffier A.J.M. Roestenberg, en is openbaar uitgesproken op 5 februari 2018. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/6530 AW

uitspraak van 5 februari 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.H. Welter,
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 augustus 2017 (bestreden besluit) van de korpschef inzake de vaststelling van zijn salaris op grond van het Besluit bezoldiging politie (Bbp).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Hoof en mr. S. Heersink.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 12 januari 2011 is eiser met ingang van 29 januari 2011 aangesteld in vaste dienst in de functie van medewerker BPF A (TH), rang agent bij het team [naam team] . De inschaling van zijn salaris heeft per die datum plaatsgevonden in salarisschaal 6, trede 2 met een bijbehorend schaalbedrag van € 1.911,- bruto per maand.
Op 18 januari 2017 heeft eiser een verzoekschrift ingediend bij de korpschef om hem met terugwerkende kracht tot 29 januari 2011 en voor de toekomst in te schalen op schaal 6, trede 3. Op 16 maart 2017 heeft eiser de korpschef een herinnering aan zijn verzoek gestuurd.
Bij ongedateerd besluit, door eiser ontvangen op 31 mei 2017 (primair besluit) heeft de korpschef het verzoek van eiser afgewezen.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn aanstelling als agent plaatsvond in zijn periodiekmaand, zodat hij direct ook een extra trede hoger ingeschaald had moeten worden. Dit betekent een plaatsing in schaal 6, trede 3 met ingang van 29 januari 2011. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat er meerdere gevallen zijn waarin de gevraagde hogere inschaling wel is toegekend. De door eiser nagestreefde correctie werd welbewust frequent toegepast. Er was geen sprake van een (al dan niet eenmalige) fout. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser wijzigingsbesluiten van de aanstellingen van enkele andere agenten overgelegd.
3. Artikel 3, zevende lid, van het Bbp bepaalt, voor zover van belang, dat na het succesvol afronden van de opleiding aanstelling plaatsvindt in een functie waaraan salarisschaal 6 is verbonden van de aspirant die een opleiding heeft afgerond op niveau 3, waarbij het salaris wordt vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan of hoger is dan het bij het desbetreffende opleidingsniveau behorende garantiebedrag zoals genoemd in bijlage III van dit besluit.
Bijlage III bij artikel 3, zevende lid, bepaalt dat het garantiebedrag per maand voor opleidingsniveau 3 per 1 januari 2010 € 1.836,- en per 11 juni 2011, met terugwerkende kracht tot 1 maart 2010, € 1.911,- bedraagt.
Artikel 9, zevende lid, van het Bbp bepaalt dat voor de ambtenaar die na het succesvol afronden van de opleiding is aangesteld met toepassing van artikel 3, zevende lid, de eerstvolgende salarisverhoging in afwijking van het vierde lid plaatsvindt een jaar na de laatste salarisverhoging, bedoeld in artikel 3, vijfde of zesde lid. Artikel 9, zevende lid is in werking getreden op 9 maart 2011.
4. In geschil is of de korpschef eisers verzoek om hem vanaf 29 januari 2011 alsnog één trede hoger in te schalen op goede gronden heeft afgewezen.
5. Alvorens op de beroepsgronden in te gaan, merkt de rechtbank ten aanzien van de tijdigheid van het bezwaarschrift het volgende op. Het primair besluit is niet voorzien van een datum. Ter zitting heeft eiser verklaard dit besluit op 31 mei 2017 ontvangen te hebben. De korpschef heeft dit niet betwist. De rechtbank zal daarom ook van deze datum uitgaan. Nu het bezwaarschrift op 10 juli 2017 is ingediend, is het bezwaar tijdig ingediend.
6. Ten aanzien van eisers stelling dat hij direct een trede in de op hem van toepassing zijnde salarisschaal omhoog had dienen te gaan omdat hij is aangesteld in zijn periodiekmaand, overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals ter zitting namens de korpschef is toegelicht bedroeg het garantiebedrag behorende bij salarisschaal 6 per 29 januari 2011 € 1.836,- bruto per maand. Op dát moment had dat salaris in het aanstellingsbesluit aan eiser toegekend moeten worden. Blijkens de toelichting van de korpschef ter zitting is in het aanstellingsbesluit geanticipeerd op de wijziging van het garantiebedrag die op 11 juni 2011 werd doorgevoerd en die terugwerkende kracht kreeg tot 1 maart 2010. Dat dat hogere bedrag al in het aanstellingsbesluit is toegekend, houdt volgens de korpschef niet in dat er in het aanstellingsbesluit een extra trede is toegekend.
Zoals de korpschef heeft toegelicht kende het Bbp op het moment dat eiser werd aangesteld geen regel die behelst dat bij een aanstelling – bovenop het garantiebedrag – een extra trede moet worden toegekend. De korpschef heeft toegelicht dat een aspirant van de politie tijdens zijn opleiding na het voltooien van een opleidingsjaar wel een jaarlijkse verhoging van zijn beloning ontvangt, maar dat er tijdens de opleiding nog geen sprake is van een periodiekmaand. In het aanstellingsbesluit wordt de periodiekmaand vastgesteld en een eerstvolgende salarisverhoging vindt pas plaats een jaar na deze aanstelling in vaste dienst.
De rechtbank acht deze uitleg van de korpschef van het systeem in overeenstemming met de regels in het Bbp. Dat betekent dat de wijziging van de garantiebedragen en de salarissen per 11 juni 2011 niet met zich meebrachten dat een herberekening nodig was van het salaris van eiser. Hij had immers al het juiste, hogere garantiebedrag ontvangen. Voor zover eiser zijn aanspraak op een aanstelling in een hogere trede van salarisschaal 6 (dan de trede die behoort bij het garantiebedrag) meent te ontlenen aan artikel 9, lid 7, van het Bbp, geldt dat dat artikellid in werking is getreden na zijn aanstelling en dat aan de inwerkingtreding geen terugwerkende kracht is gegeven, zodat het artikellid voor eisers aanstelling geen effect heeft. De beroepsgrond ten aanzien hiervan faalt dan ook.
7. Ten aanzien van eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat eiser nog onvoldoende heeft onderbouwd dat die gevallen die eiser aanhaalt, ook daadwerkelijk gelijk zijn. Zo is het ook mogelijk dat de toekenning van een hogere trede aan de genoemde agenten een andere oorzaak heeft, zoals een hoger salaris in hun vorige functie. De korpschef heeft in zijn verweer wel erkend dat in de drie door eiser genoemde en – in beroep – gedocumenteerde gevallen een fout is gemaakt bij de wijziging van de inschaling van deze agenten , maar een eventueel beroep op het gelijkheidsbeginsel kan er volgens vaste rechtspraak niet toe leiden dat de korpschef daardoor wordt verplicht gemaakte fouten ook in andere gevallen te – blijven – herhalen. Ook deze beroepsgrond faalt derhalve.
8. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. Roestenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.