ECLI:NL:RBZWB:2018:6515

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
02/351232 / HA RK 18-215
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. van Kralingen
  • K. Kool
  • A. Stassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot gebiedsverbod

Op 16 november 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoekers, die zich verzetten tegen de rechter mr. Broeders in een lopende bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 25 oktober 2018, gericht tegen mr. Broeders, die deel uitmaakt van de meervoudige kamer die het beroep van verzoekers tegen een besluit van de verweerder behandelt. Verzoekers voerden aan dat er sterke aanwijzingen waren voor de schijn van vooringenomenheid van de rechter, gebaseerd op eerdere uitspraken en de wijze waarop de rechter de procedure had behandeld. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster [verzoeker 3] geen partij is in de procedure en dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de feiten waarop het verzoek was gebaseerd al eerder bekend waren. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekers niet ontvankelijk waren in hun verzoek en dat er geen gegronde redenen waren voor de wraking. De rechtbank heeft bepaald dat de behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet en dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/351232 / HA RK 18-215
Beslissing van 16 november 2018 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:

1.[verzoeker 1] ,

kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,

2. [verzoeker 2] ,

wonende te [woonplaats] en

3. [verzoeker 3] ,

hierna ook te noemen verzoekers,
gemachtigde [verzoeker 1] .

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het op 25 oktober 2018 van verzoekers ingekomen wrakingsverzoek, gericht tegen mr. Broeders, als lid van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de hierna te noemen zaak;
  • de van mr. Broeders op 1 november 2018 ingekomen schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek;
  • de processtukken zoals opgenomen in het zaakdossier van de hierna te noemen zaak;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 13 november 2018, waarbij is verschenen [verzoeker 1] , voor zich zelf en namens verzoekers [verzoeker 2] en [verzoeker 3] . Mr. Broeders is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ofschoon daartoe in de gelegenheid gesteld, is evenmin namens de [verweerder] , verweerder in de hierna te noemen zaak, iemand verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Broeders, hierna te noemen de rechter, mede belast met de behandeling van het door verzoekers ingediende beroepschrift tegen het besluit van de [verweerder] van 13 november 2017, (procedurenummer BRE 17/8186 GEMWT LAN).
2.2.
Blijkens de van de rechter ingekomen schriftelijke reactie berust deze niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten en de gronden van wraking

3.1.
In de hiervoor genoemde zaak hebben verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] beroep in gesteld tegen het besluit van de [verweerder] , waarbij het door hen ingediende bezwaar tegen het besluit van die voorzitter van 23 juni 2017 ongegrond is verklaard. Bij laatstgenoemd besluit is aan verzoekers een in dat besluit aangeduid gebiedsverbod opgelegd.
3.2.
De behandeling ter zitting van het beroep door de meervoudige kamer was voorzien voor 25 oktober 2018, tegen welk tijdstip verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] bij (aangetekende) brief van 11 september 2018 zijn opgeroepen. In deze brief is tevens melding gemaakt van de samenstelling van de meervoudige kamer, waarvan de rechter deel uitmaakt.
3.3.
Bij op 25 oktober 2018 ingekomen faxbrief hebben verzoekers de rechter gewraakt. Zij hebben daartoe aangevoerd, dat zij bij eerdere uitspraken van de rechter hebben vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn voor de schijn van afbreuk aan de onafhankelijkheid van de rechter. Verzoekers menen dat de rechter een sleutelrol heeft vervuld bij het voltooien van de onrechtmatige ontmanteling van [naam] en het voortduren van de onrechtmatige inbreuk op de eigendomsrechten van [naam] .
3.4.
Zo heeft de rechter, aldus verzoekers, op 11 september 2017 de Taskforce en de gemeente [gemeente] gefaciliteerd door het verzoek om een voorlopige voorziening, zonder dat daarvoor rechtens te respecteren aanknopingspunten bestonden, doorgezonden naar de Raad van State, een en ander overeenkomstig de wensen van de advocaat van die gemeente.
3.5.
Vervolgens heeft de rechter volgens verzoekers een voorlopige voorziening betrekking hebbend op de kostenbeschikkingen van de gemeente [gemeente] ter hoogte van ruim vijf miljoen euro, afgewezen. Door deze uitspraak is het onrechtmatige bezit van de gronden van [naam] door de gemeente niet beëindigd. De door verzoekers ingebrachte bewijsmiddelen waren zelfs bij een marginale toetsing voldoende om vast te stellen dat het handelen van de gemeente de rechtmatigheidstoets niet kan doorstaan. Ook heeft de rechter in die voorlopige voorzieningenprocedure geweigerd de gemeente [gemeente] tot transparantie te dwingen over de motieven voor het in rekening brengen van deze absurde kosten. Verzoekers hebben namelijk een onrechtmatig en in het geheim genomen “ontnemingsbesluit” in handen gekregen en deze aan de rechter voorgelegd. Hiermee kan volgens verzoeker als vaststaand worden aangenomen dat de gemeente [gemeente] beoogt het vermogen van [naam] en [verzoeker 2] te ontnemen. Zij hebben dan ook de rechter verzocht om de gemeente te bevelen projectplannen met de namen “ [projectnaam] ” en “ [projectnaam] ”, volgens verzoekers plannen die tot ontneming van het vermogen moet leiden, te overleggen. De rechter heeft dit verzoek zonder afdoende motivering afgewezen.
3.6.
Tot slot voeren verzoekers aan dat de rechter ter zitting van 18 juli 2018 heeft laten vallen dat de bodemprocedure tegen het sluitingsbesluit van 23 juni 2017 van de gemeente [gemeente] was doorverwezen naar de Raad van State. Dit terwijl de beslissing tot doorverwijzing eerst op 1 augustus 2018 door de rechter is genomen en merkwaardig genoeg pas op 14 augustus 2018 bekend werd gemaakt. Deze doorverwijzing vormt in de opvatting van verzoekers eveneens een sterke indicatie van vooringenomenheid. Dit temeer nu de rechter zonder enige steekhoudende argumenten zonder mondelinge behandeling heeft doorverwezen, waarmee de rechter de beroepsgronden van verzoekers volledig heeft genegeerd.
3.7.
Ter gelegenheid van de behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek heeft [verzoeker 1] dit toegelicht en daarbij aangevoerd, dat het zeker niet de intentie is om met het wrakingsverzoek op te komen tegen de inhoud van de hiervoor genoemde door de rechter gegeven uitspraken, maar tegen de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen. Daarin zijn volgens verzoekers onmiskenbaar aanwijzingen te vinden voor vooringenomenheid. Dit geldt vooral voor de verwijzing door de rechter van de bodemprocedure tegen het sluitingsbesluit naar de Raad van State. De in die procedure naar voren gebrachte argumenten zijn door de rechter totaal genegeerd. Zelfs de omstandigheid dat een onderdeel van de zaak, betrekking hebbend op de Wet Milieubeheer, werd ingetrokken om daarmee die verwijzing te vermijden, heeft de rechter er niet van kunnen weerhouden om toch tot verwijzing over te gaan. Al tijdens de behandeling ter zitting van 18 juli 2018 heeft de rechter te kennen gegeven de zaak te zullen gaan verwijzen, wat eerst bij uitspraak van 1 augustus 2018 feitelijk heeft plaatsgevonden. Deze uitspraak is eerst op 14 augustus 2018 ontvangen. Verzoekers menen dat een en ander zeer bedenkelijk en schadelijk is voor de rechtspraak.
3.8.
[verzoeker 1] voert verder aan dat het grootste probleem van verzoekers ligt bij de rechtspraak van deze rechtbank. De door hen in de inmiddels vele gevoerde procedures aangevoerde argumenten worden immers door het merendeel van de betrokken rechters in het geheel niet gewogen of beoordeeld. Met hun beslissingen wordt het evidente onrechtmatig overheidshandelen gelegitimeerd. Typerend is in de opvatting van [verzoeker 1] ook dat tot nu toe geen enkel daartegen gericht wrakingsverzoek tot resultaat heeft geleid. Al diverse malen is verzocht om de zaken van [naam] c.s. door een andere rechtbank te laten behandelen, nu verzoekers geen vertrouwen meer hebben in deze rechtbank. Volgens [verzoeker 1] is het tijd voor herbezinning.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter voert op de eerste plaats aan dat hem niet bekend is dat verzoekster [verzoeker 3] tevens partij (eiseres) is in de onderhavige beroepsprocedure. Voor zover hem bekend is, is het beroepschrift uitsluitend ingediend door verzoeker [verzoeker 1] voor zichzelf en namens [verzoeker 2] . Mocht er al sprake zijn van een beroep door verzoekster [verzoeker 3] dan stond dit volgens de rechter niet ter behandeling op de zitting van de meervoudige kamer van 25 oktober 2018, van welke kamer hij deel uitmaakt.
4.2.
Daarnaast voert de rechter aan dat verzoekers voor de gronden van hun wrakingsverzoek verwijzen naar uitspraken die hij eerder heeft gedaan. Allereerst naar de uitspraak van 11 september 2017 inzake verzoeken om een voorlopige voorziening van andere eisers. [naam] heeft aan dit geschil als derde partij deelgenomen. Verder verwijzen verzoekers naar de behandeling op 18 juli 2018 van verzoeken om een voorlopige voorziening van [naam 2] en [naam] en naar de uitspraak in die zaken op 1 augustus 2018. Voorts verwijzen zij naar een andere uitspraak van 1 augustus 2018, die volgens de rechter waarschijnlijk betrekking heeft op de uitspraak die hij buiten zitting heeft gedaan.
4.3.
De rechter vervolgt, dat de uitnodiging voor de zitting van 25 oktober 2018 dateert van 11 september 2018 en aangetekend is verzonden naar verzoeker [verzoeker 1] , die voor zich zelf èn als gemachtigde van verzoeker [verzoeker 2] op treedt en dat controle van de track-and-trace code van PostNL leert, dat die uitnodiging op 12 september 2018 (om 11.20 uur) op het adres van verzoeker [verzoeker 1] is bezorgd en dat er voor ontvangst is getekend. In die uitnodiging is vermeld dat hij deel uitmaakt van de meervoudige kamer die de zaak zal behandelen, aldus de rechter.
4.3.
Nu het wrakingsverzoek op 25 oktober 2018 is ingediend, valt volgens de rechter te betwijfelen of het wrakingsverzoek is gedaan overeenkomstig artikel 8:16, eerste lid van de Awb, namelijk zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekers bekend zijn geworden. Zeker nu verzoekers beiden ook betrokken zijn geweest bij de twee eerstgenoemde procedures en verzoeker [verzoeker 1] optreedt als gemachtigde in de laatste procedure, die ook namens [naam] , waarvan verzoeker [verzoeker 2] bestuurder is, wordt gevoerd.
4.4.
Ook op inhoudelijke gronden kunnen verzoekers volgens de rechter niet in hun wrakingsverzoek worden gevolgd. In zijn opvatting behelzen de door verzoekers aangevoerde wrakingsgronden in feite een inhoudelijke betwisting van de juistheid van de oordelen die hij als rechter in de genoemde uitspraken heeft vastgelegd. Dergelijke gronden kunnen volgens vaste (wrakings)rechtspraak geen reden zijn voor het honoreren van een verzoek tot wraking.
4.5.
Evenmin kan de omstandigheid dat een van zijn uitspraken van 1 augustus 2018 eerst op 14 augustus 2018 aan partijen is verzonden, een gegronde wraking opleveren. Dit past volgens de rechter nog binnen de termijn die artikel 8:79, eerste lid van de Awb de griffer biedt voor verzending van de uitspraak.

5.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
Met de rechter stelt de wrakingskamer vast dat verzoekster [verzoeker 3] geen partij is in het ter behandeling (mede) aan hem voorliggende beroepschrift. Dit beroepschrift is uitsluitend ingediend door verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] . Dit betekent dat aan verzoekster [verzoeker 3] niet het recht van het aanwenden van het middel wraking in die procedure toekomt. Nu het wrakingsverzoek niettemin mede door of namens haar is gedaan, kan zij daarin niet worden ontvangen.
5.2.
Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] kunnen evenmin in hun wrakingsverzoek worden ontvangen. Ingevolge artikel 8:16, lid 1 van de Awb dient een wrakingsverzoek te worden gedaan, zodra de feiten en omstandigheden waarop het verzoek is gegrond, bekend zijn geworden. De door verzoekers aan hun wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zijn alle terug te voeren op de door rechter in een drietal gevoerde procedures gegeven uitspraken van 1 augustus 2018 (2x) en 11 september 2018, alsook op het verloop van de op 18 juli 2018 in een van die procedures door de rechter gehouden terechtzitting. Verzoekers waren daarbij direct, dan wel indirect betrokken als partij, terwijl verzoeker [verzoeker 1] in een van die procedures als gemachtigde optrad.
5.3.
Verder blijkt uit de voorhanden zijnde stukken, dat de uitnodiging voor de zitting van 25 oktober 2018 aan verzoeker [verzoeker 1] , optredende voor zich zelf en als gemachtigde voor verzoeker [verzoeker 2] , op 11 september 2018 aangetekend is toegezonden. Inderdaad blijkt, zoals de rechter aanvoert, na controle van de track-and-trace code van PostNL dat die uitnodiging daags daarna is bezorgd op het adres van verzoeker [verzoeker 1] , waarbij voor ontvangst is getekend. Verder is juist dat in die uitnodiging is vermeld dat de rechter deel uitmaakt van de meervoudige kamer die de zaak behandelt.
5.4.
De conclusie kan daarmee niet anders zijn, dan dat verzoekers niet hebben voldaan aan het in de hiervoor genoemde wettelijke bepaling voorgeschreven tijdigheidsvereiste. De door verzoeker [verzoeker 1] ter zitting van de wrakingskamer nog aangevoerde omstandigheid dat hij eerst onlangs, toen hij de zaak ging voorbereiden, bekend werd met het feit dat de rechter deel uitmaakt van de meervoudige kamer die de zaak behandelt, maakt dit niet verschoonbaar en moet voor zijn risico blijven.
5.5.
Dit betekent dat ook verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet in hun wrakingsverzoek kunnen worden ontvangen.
5.6.
De wrakingskamer constateert dat het wrakingsverzoek, evenals het -naar de wrakingskamer ambtshalve bekend is- merendeel van hun eerdere in andere op verzoekers/ [naam] betrekking hebbende procedures ingediende wrakingsverzoeken, door verzoekers wordt ingegeven door hun onverminderde wantrouwen jegens de rechtbank in haar geheel. Dit wantrouwen wordt door hen gebaseerd op de in die procedures voor hen gegeven onwelgevallige beslissingen. Verzoekers veronderstellen daaruit een tussen de rechtbank en de bij de sluiting van [naam] betrokken overheidsinstanties bestaande kongsi, waarvoor echter geen enkele aanwijzing is te vinden en slechts berust op ongefundeerde aannames van verzoekers.
5.7.
Ook de nu tegen de thans gewraakte rechter opgeworpen wrakingsgronden worden door die aannames gevoed. Daarmee maken verzoekers misbruik van het middel van wraking, zeker nu daarbij in aanmerking moet worden genomen, dat het thans ingediende wrakingsverzoek evident tardief is, hetgeen van verzoeker [verzoeker 1] , in zijn rol van gemachtigd juridisch adviseur, verwacht mocht worden dit te onderkennen. De wrakingskamer ziet hierin reden om op de voet van artikel 8:18, lid 4 van de Awb te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart verzoekers niet ontvankelijk in hun wrakingsverzoek;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer BRE 17/8186 GEMWT LAN zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek;
  • bepaalt voorts dan een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven op 16 november 2018 door mrs. van Kralingen, Kool en Stassen, in tegenwoordigheid van de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--