Op 16 november 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoekers, die zich verzetten tegen de rechter mr. Broeders in een lopende bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 25 oktober 2018, gericht tegen mr. Broeders, die deel uitmaakt van de meervoudige kamer die het beroep van verzoekers tegen een besluit van de verweerder behandelt. Verzoekers voerden aan dat er sterke aanwijzingen waren voor de schijn van vooringenomenheid van de rechter, gebaseerd op eerdere uitspraken en de wijze waarop de rechter de procedure had behandeld. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster [verzoeker 3] geen partij is in de procedure en dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de feiten waarop het verzoek was gebaseerd al eerder bekend waren. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekers niet ontvankelijk waren in hun verzoek en dat er geen gegronde redenen waren voor de wraking. De rechtbank heeft bepaald dat de behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet en dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen.