In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 november 2018, betreft het een geschil tussen een eiser, die lijdt aan een autisme spectrum stoornis (ASS), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar tegen de toekenning van een voorziening voor begeleid wonen. Het college had eerder besloten dat de zorgvraag van eiser juist was opgevat en dat de toegekende voorziening passend was. Tijdens de zitting op 26 september 2018 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn vader, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwistte dat de voorziening bij de aangewezen zorginstelling passend was, vooral vanwege de reisafstand en de combinatie met zijn school en stage.
De rechtbank oordeelde dat het college met het bestreden besluit op goede gronden had gehandeld. Eiser had geen procesbelang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, omdat het college inmiddels had beslist op het bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de afstand naar de zorginstelling geen reden was om de voorziening niet passend te achten en dat het college niet verplicht was om een persoonsgebonden budget (pgb) toe te kennen voor begeleiding door eisers ouders. De rechtbank veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht aan eiser.
Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het college onder de Jeugdwet en de noodzaak om zorgvragen zorgvuldig te beoordelen, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de jeugdige.