ECLI:NL:RBZWB:2018:6411

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
02/800508-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld in Rilland

Op 15 november 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 19 op 20 maart 2017 in Rilland, waar het slachtoffer, een oudere man, werd aangevallen door de verdachte en medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen naar de woning van het slachtoffer ging met de intentie om hennep te stelen. Tijdens deze ripdeal werd het slachtoffer met geweld overmeesterd, gekneveld en uiteindelijk overleden door de toegepaste geweldshandelingen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, aangezien de verdachte en medeverdachten wisten dat hun handelen de dood van het slachtoffer kon veroorzaken. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan medeplegen van gekwalificeerde doodslag en legde een gevangenisstraf van 12 jaar op, rekening houdend met de rol van de verdachte in het geheel en de impact van het delict op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/800508-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te Burgas (Bulgarije),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid - Oost, [adres 1]
raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25 en 26 oktober 2018, waarbij de officier van justitie mr. G. Oosterveld en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens op 13 november 2018 formeel gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat:
zij in of omstreeks de periode van 19 maart 2017 tot en met 20 maart 2017 te
Rilland, gemeente Reimerswaal, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door meermalen uitwendig inwerkend geweld op die [slachtoffer] toe te passen
en/of de handen en/of voeten van voornoemde [slachtoffer] vast te maken en/of te
snoeren en/of voornoemde [slachtoffer] een prop plastic in de mond te stoppen
en/of de mond van die [slachtoffer] (vervolgens) af te plakken en/of in te
snoeren,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar
feit, te weten
diefstal (rippen) van hennepplanten uit de woning van die [slachtoffer] ,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en),
in of omstreeks de periode van 19 maart 2017 tot en met 20 maart 2017 te
Rilland, gemeente Reimerswaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft/hebben beroofd, door
meermalen uitwendig inwerkend geweld op die [slachtoffer] toe te passen en/of de
handen en/of voeten van voornoemde [slachtoffer] vast te maken en/of te snoeren
en/of voornoemde [slachtoffer] een prop plastic in de mond te stoppen en/of de
mond van die [slachtoffer] (vervolgens) af te plakken en/of in te snoeren,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar
feit,
te weten diefstal (rippen) van hennepplanten uit de woning van die [slachtoffer] ,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren,
zijnde zij, verdachte, medeplichtig aan voornoemd omschreven misdrijf, immers
heeft zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 19 maart 2017 tot en met
20 maart 2017 te Rilland, gemeente Reimerswaal en/of elders in Nederland,
opzettelijk
voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] betrokken bij, in
elk geval verzocht deel te nemen aan het rippen van de hennepplanten van die
[slachtoffer]
en/of
aan haar mededader(s) de toegang tot de woning van [slachtoffer] verschaft en/of
mee geholpen bij het vastbinden en/of vast tapen van het lichaam van die [slachtoffer]
;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 19 maart 2017 tot en met 20 maart 2017 te
Rilland, gemeente Reimerswaal , in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
een hoeveelheid hennepplanten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of
haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s)
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of haar medeverdachte(n)
zich met tape en/of (geprepareerde) tie rips naar de woning van [slachtoffer]
heeft/hebben begeven en/of
bij voornoemde woning heeft/hebben aangeklopt, waarbij verdachte en/of haar
medeverdachte(n) voornoemde woning is/zijn binnengedrongen en/of
in een worsteling is/zijn geraakt met voornoemde [slachtoffer] en/of
die [slachtoffer] naar de woonkamer heeft/hebben gesleept/gesleurd en/of
uitwendig inwerkend geweld op die [slachtoffer] heeft/hebben toegepast
en/of
de handen en/of voeten van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben vastgemaakt
en/of vast gesnoerd en/of
voornoemde [slachtoffer] een prop plastic in de mond gestopt en/of
de mond van die [slachtoffer] (vervolgens) af geplakt en/of in gesnoerd
terwijl dat feit de dood voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen primair ten laste is gelegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Er is aantoonbaar sprake van opzet in voorwaardelijke vorm op de dood van het slachtoffer. Er is buitenproportioneel geweld gebruikt om hennep te stelen, waarna de verdachten zijn weggegaan zonder te controleren of het slachtoffer het zou overleven dan wel actie hiertoe te ondernemen. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De rol van iedere verdachte daarbij is van voldoende gewicht geweest en daarmee is sprake van medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is sprake van een valide en consistente verklaring van verdachte. Zij heeft consequent verklaard en haar verklaring vindt telkens verankering in (technische) bewijsmiddelen. De betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachten moet daarentegen ernstig in twijfel worden getrokken. Deze verklaringen moeten uitgesloten worden van het bewijs. Ten aanzien van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] geldt bovendien dat alle in deze zaak afgelegde verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat zij zich ter zitting als getuige in de zaak van verdachte hebben beroepen op hun zwijgrecht en de verdediging de door hen ter zitting afgelegde verklaringen niet ter discussie heeft kunnen stellen, welke verklaringen in het perspectief van de eerder afgelegde verklaringen moeten worden geplaatst. Daarnaast is sprake van een alternatief scenario, namelijk dat iemand anders verantwoordelijk is voor het overlijden van het slachtoffer. Op het moment dat de verdachten al weg waren uit de woning, zouden er meerdere groepen personen bij het latere slachtoffer kunnen zijn geweest. Voorts is er geen sprake van medeplegen. De bijdrage aan het delict van verdachte is van onvoldoende gewicht geweest. Ook blijkt uit de verklaringen van de verdachten dat geen van de verdachten opzet had op het (laten) doden van het slachtoffer. Daarmee is er geen sprake van dubbel opzet. Verdachte hoefde er ook geen rekening mee te houden dat er dodelijk geweld op het slachtoffer zou worden toegepast. Medeplegen dan wel medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag kan dan ook niet bewezen worden. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ook dient vrijspraak te volgen voor de meer subsidiair tenlastegelegde diefstal met geweld die de dood ten gevolge heeft gehad, omdat verdachte geen weet had van wat zich in de woning van het slachtoffer zou gaan afspelen, geen geweldshandelingen heeft verricht en daarnaast voornoemd alternatief scenario niet kan worden uitgesloten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 20 maart 2017 werd het lichaam van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) door een buurvrouw in zijn woning aan [adres 2] aangetroffen. Hij lag levenloos en naakt op de grond en zijn benen waren vastgebonden. Toen de politie ter plaatse kwam, werd in de woonkamer het lichaam van een levenloze man aangetroffen. De benen van de man waren met grijze duct-tape vastgebonden en de man had een prop in zijn mond die ook weer met grijze duct-tape was vastgetaped. Het lichaam van de man was koud en stijf. Een politieonderzoek onder de naam [onderzoek] werd gestart. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat vier verdachten zijn aangehouden: [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
Gebruik van de verklaringen van de verdachten als bewijsmiddelen
Als bewijsmiddelen voor het aandeel van verdachte zijn in het dossier aanwezig de verklaringen van verdachte en de drie medeverdachten, die zijn afgelegd zowel bij de politie, de rechter-commissaris als ter terechtzitting. De rechtbank stelt vast dat meerdere verdachten gaandeweg het onderzoek (deels ook nadat zij de mogelijkheid tot onderling contact hebben gehad) hun verklaringen hebben gewijzigd of bijgesteld, ten aanzien van het gedeelte waar deze verklaringen zien op het tegen het slachtoffer gepleegde geweld. Dat maakt dat deze delen van de door de verdachten afgelegde verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet bruikbaar zijn voor het bewijs. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om deze verklaringen niet betrouwbaar te achten, voor zover deze wel met elkaar in overeenstemming zijn en worden bevestigd door objectief (technisch) bewijs. Zo komen de verklaringen van de verdachten waar deze gaan over de periode tot aan het moment van het binnentreden in de woning van het slachtoffer, vanaf het moment van vertrek uit de woning en deels ook met betrekking tot hetgeen er in de woning is gebeurd, grotendeels overeen. De rechtbank zal de door de verdachten afgelegde verklaringen op deze punten dan ook bezigen voor het bewijs.
Plan ripdeal
[medeverdachte 4] verklaarde dat zij tot 14 of 15 maart 2017 in een café in Gent werkte en bij [persoon 1] woonde. Nadat zij gestopt was met werken heeft ze aan [persoon 1] gevraagd om haar te helpen met het vinden van een baan. De volgende dag zei hij al tegen haar dat hij werk voor haar had waarmee ze goed zou verdienen, maar daarvoor moest ze naar Nederland. Zij zijn vervolgens naar Nederland gereisd, waar zij [persoon 2] heeft ontmoet. [persoon 2] vertelde dat hij werk voor haar had en dat zij daar heel veel geld mee zou verdienen. Hierna vertelde hij dat zij daarvoor naar een adres moest gaan dat hij haar zou wijzen en daar alleen maar hoefde aan te bellen. Zij is daarop ingegaan. Een paar dagen na dit gesprek is [persoon 2] samen met zijn vriendin naar [medeverdachte 4] en [persoon 1] toegekomen. Op het laatste moment haakte [persoon 1] af, waarna [persoon 2] , zijn vriendin en [medeverdachte 4] naar Nederland reden. Onderweg zei [persoon 2] tegen haar dat hij hulpjes nodig had voor datgene wat hij van plan was. Toen heeft [medeverdachte 4] een kennis van haar genaamd [kennis 1] Kurtev gebeld en aan hem gevraagd of hij mensen kende voor een huis. [kennis 1] gaf rechtstreeks [medeverdachte 2] aan de lijn. Ook tegen [medeverdachte 2] zei ze dat iemand een paar mensen nodig had voor een huis. [1]
[medeverdachte 2] verklaarde dat [medeverdachte 4] op 17 maart 2017 naar een kennis van haar belde om hem, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] te vragen hennep te gaan stelen. Uiteindelijk hebben hij, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] besloten om te gaan en zijn zij vanuit België vertrokken. Ze hebben toen tie-wraps, grijze plakband die je af kunt scheuren met de hand, scharen en tassen meegenomen. [2]
[medeverdachte 1] verklaarde dat hij heeft begrepen dat [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] had verteld dat er een huis in Nederland was met hennep en dat zij daar naar binnen konden gaan om de hennep te halen. Toen hebben ze scharen en tassen meegenomen en zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en hij met de auto naar Nederland gegaan. [3]
In de woning van het slachtoffer werd op de zolderverdieping een kweekruimte voor hennep aangetroffen. In deze kweekruimte stonden ongeveer dertien rijen van vijftien kweekpotten waarin hennepplanten hadden gestaan. Aan de achtergebleven afgeknipte stelen was te zien dat de planten kennelijk recent waren geknipt. [4]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 4] op verzoek van [persoon 2] [kennis 1] heeft benaderd om mensen te regelen om naar een huis in Nederland te gaan en de daar aanwezige hennep te rippen. Zij heeft toen met [medeverdachte 2] gesproken en hem verteld dat er mensen nodig waren om een hennepkwekerij in Nederland te gaan rippen, waarna hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hiertoe naar Nederland is vertrokken. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat [medeverdachte 4] als enige contact heeft gehad met [medeverdachte 2] over het huis in Rilland. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat de informatie met betrekking tot de hennepkwekerij via iemand anders bij [medeverdachte 2] terecht zou kunnen zijn gekomen. Dat [medeverdachte 4] niet zou hebben geweten dat het om het stelen van hennep ging, maar dacht dat het zou gaan om het stelen van een antiquiteit zoals zij heeft verklaard, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de informatie dat het om het rippen van een hennepkwekerij ging, afkomstig was van [medeverdachte 4] . Dit wordt ondersteund door het feit dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] na het gesprek van [medeverdachte 2] met [medeverdachte 4] naar Nederland zijn gereden en ook juist die benodigdheden hebben meegenomen die zij nodig hadden voor het kunnen rippen van een hennepkwekerij, namelijk scharen en tassen.
Periode tot aan het binnentreden in de woning
Gedurende het telecomonderzoek bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , zijnde het telefoonnummer van [medeverdachte 4] [5] , op 19 maart 2017 vanaf 20.18 uur tot 22.39 uur aanstraalde op de zendmast aan de [adres 3] te Rilland. Op 18 en 19 maart 2017 waren er verschillende contacten tussen het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , het nummer van [medeverdachte 2] , en het nummer van [medeverdachte 4] . Het nummer van [medeverdachte 2] probeerde op 19 maart 2017 om 20.11 uur contact te krijgen met haar nummer. Om 20.18 uur ontving het nummer van [medeverdachte 4] een sms-bericht van het telefoonnummer van [medeverdachte 2] . Op dat moment straalde de telefoon van [medeverdachte 4] een zendmast in Rilland aan. Op camerabeelden is te zien dat op 19 maart 2017 om 20.45 uur een vrouw door [adres 4] te Rilland liep. Deze vrouw voldeed aan het signalement van [medeverdachte 4] . De telefoon bleef in ieder geval tot 19 maart 2017, 22.39 uur, op een zendmast aanstralen in Rilland. Om 23.06 uur werden er geen zendmastgegevens meer meegezonden, wat erop kan duiden dat de telefoon uit stond. Op dat moment waren [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ook in Rilland. [6]
Om 23.31.08 uur is op de camerabeelden van [adres 4] te zien dat er een personenauto uit [adres 5] linksaf slaat [adres 4] in en het parkeerterrein op rijdt dat gelegen is naast het blok huizen waar het slachtoffer woonachtig was. De auto wordt geparkeerd in een parkeervak, waarna de lichten worden gedoofd om 23.31.29 uur. Om 23.59.30 uur rijdt de auto weg in de richting van de [adres 3] . [7]
[medeverdachte 4] verklaarde dat zij rond 18.30 à 19.00 uur naar het huis in Rilland ging. Ze heeft aan de deur geklopt. Een oudere man, van tussen de 60 en 65 jaar, deed de deur open. Toen zij werd gebeld door de vriendin van [persoon 2] is zij weer naar buiten gegaan, maar zag daar niemand meer. Een kwartiertje later belde [medeverdachte 2] haar en vertelde dat hij haar kwam ophalen. Zij vertelde toen dat er een oudere man in de woning was. Een uur later kwam [medeverdachte 2] aan met nog twee mannen. Ze is toen weer terug naar de woning gelopen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] achter haar. Met [medeverdachte 3] bedoelt zij [medeverdachte 3] . [8] De mannen hielden zich schuil bij de deur, waarna zij aanbelde en de man de deur open deed. [medeverdachte 1] riep toen ‘politie, politie’. De man probeerde zich te verzetten. [9]
[medeverdachte 2] verklaarde dat [medeverdachte 4] zou aanbellen. De man zou dan de deur open doen. Ze zei dat als ze ‘politie, politie’ zouden roepen, de man niets zou doen. Toen zij bij het huis aankwamen, belde [medeverdachte 4] aan. [medeverdachte 3] riep ‘police, police’ en toen zijn ze naar binnen gegaan. De man begon zich te verzetten. [10]
[medeverdachte 1] verklaarde dat ze naar het huis toe gingen. Als [medeverdachte 4] zou aanbellen zou de man open doen, omdat ze net bij die man was geweest. [medeverdachte 4] heeft aangebeld. De man deed open en ze ging naar binnen. [medeverdachte 3] ging achter haar ook naar binnen en hij riep: ‘politie, politie’. Daarna gingen hij en [medeverdachte 2] ook naar binnen. In de auto hadden ze afgesproken dat ze op deze wijze naar binnen zouden gaan. [medeverdachte 4] had verteld dat de man in z’n eentje woonde. De man begon vervolgens tegen te sputteren. [11]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachten gezamenlijk naar de woning van het slachtoffer zijn gegaan, waarbij het plan was dat [medeverdachte 4] zou aanbellen en één van de overige verdachten ‘politie, politie’ zou roepen. Deze rolverdeling was bedoeld om gemakkelijk in de woning te kunnen komen. De verdachten wisten op dat moment dat het slachtoffer een alleenstaande, oudere man was. Het slachtoffer heeft zich vervolgens verzet. De verdachten zijn tussen 23.31.29 uur en 23.59.30 uur in de woning geweest.
Geweld in de woning
Er heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden aan het lichaam van het slachtoffer en in de woning. Hieruit blijkt dat het slachtoffer een bloedende verwonding heeft opgelopen in de hal en op het moment dat de voordeur geopend stond. Er zaten bloedspatten op de buitenzijde van de voordeur die matchen met het DNA van het slachtoffer, terwijl de voordeur een naar binnen draaiende deur was. Er zaten bloedspatten op de onderzijde van de toiletdeur in de hal. Er lag een poel van bloed in de hal. Er lag een bril van het slachtoffer kapot in de hal en er lag een stuk van de gebitsprothese in de hal. Gelet hierop is het zeer waarschijnlijk dat het slachtoffer in de hal was aangevallen en gewond geraakt en dat hij daar langere tijd bloedend op de vloer heeft gelegen.
Het slachtoffer werd in en over zijn mond gekneveld nadat er letsel aan het hoofd was toegebracht. Er werd namelijk in de hal van de woning een gebroken stuk gebitsprothese aangetroffen en in de mond van het slachtoffer werd tijdens de sectie, achter de tong, een gebroken stuk gebitsprothese aangetroffen met voor het gebit een plastic wegwerp tas en daarover de tape. Tijdens een soucheonderzoek bleken deze gebitsdelen één geheel te hebben gevormd. [12] Hierdoor is het zeer waarschijnlijk dat het geweld op het hoofd was toegebracht voordat het slachtoffer was gekneveld. Door dit toegepaste geweld was het gebit in de mond van het slachtoffer gebroken. Het gebroken stuk gebitsprothese dat in de hal lag had de mond niet kunnen verlaten nadat deze was dicht geplakt met tape. [13] In de woonkamer was bloed zichtbaar op de driezitsbank, op de tweezitsbank en op het vloerkleed. [14]
Getuige [getuige 1] verklaarde dat zij aan [adres 6] te Rilland woont. Haar slaapkamer ligt tegen de slaapkamer van de buurman van [adres 7] aan. Zij hoorde rond 23.30 uur eerst een harde klap. Toen hoorde zij duidelijk de stem van [slachtoffer] , de buurman. Ze hoorde verder heel hard gebonk. Zij heeft de stem van [slachtoffer] maar één keer gehoord. [15]
De woning betrof een tussenwoning in een rij woningen van soortgelijke bouw. Vanuit de hal was er toegang mogelijk tot de woonkamer, een toilet, een gangkast onder de vaste trap en de meterkast. Op het vloerkleed in de woonkamer aan de achterkant van de woning, lag het lichaam van het slachtoffer. [16] Van de aangetroffen situatie in de hal en de woonkamer zijn foto’s gemaakt. [17]
Gelet op voornoemde bevindingen van het forensisch onderzoek en soucheonderzoek ten aanzien van de aangetroffen bloedsporen, de bril en het gedeelte van de gebitsprothese in de hal en dat in de mond van het slachtoffer is de rechtbank van oordeel dat het meest aannemelijke scenario is dat het op het slachtoffer toegepaste geweld en het vervolgens knevelen van het slachtoffer meteen in de hal hebben plaatsgevonden. De voordeur stond op dat moment zelfs nog open, blijkens de aangetroffen bloedspatten op de buitenzijde van de naar binnen draaiende voordeur. In de woonkamer blijkt niet van een dergelijk bloedsporenbeeld als in de hal. Dit scenario wordt verder ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] die het slachtoffer één keer heeft horen schreeuwen, rond 23.30 uur, en het direct knevelen in de hal past ook bij het doel van de verdachten om gemakkelijk de woning binnen te komen en hennep te stelen zonder dat het slachtoffer zou gaan schreeuwen. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat meteen bij binnenkomst in de hal geweld op het slachtoffer is toegepast, waardoor onder andere de gebitsprothese is gebroken, dat daar vervolgens de prop in zijn mond is gestopt en hij is gekneveld, om te voorkomen dat het slachtoffer geluid zou kunnen maken en daarmee de buren zou alarmeren. De rechtbank stelt voorts vast, gelet op de foto’s, dat de hal waarin de geweldshandelingen hebben plaatsgevonden geen grote ruimte betrof.
Knevelen van het slachtoffer
Het slachtoffer werd aangetroffen op het vloerkleed in de woonkamer. Hij lag op zijn rug met een prop in zijn mond en zijn handen onder zijn rug. Om het hoofd en de prop zat tape gewikkeld en de benen van het slachtoffer zaten met tape en daar overheen tie-wraps bij elkaar gebonden. De tape waarmee het slachtoffer was vastgebonden, werd verwijderd en veiliggesteld. De tape rond de enkels van het slachtoffer werd voorzien van [code 1] . Toen het lichaam werd gedraaid, bleken ook de handen met tape en daar overheen tie-wraps bij elkaar gebonden te zijn. De tape rond de handen van het slachtoffer werd voorzien van [code 2] . De tape rond de mond en hoofd van het slachtoffer werd voorzien van [code 3] . [18] Het wordt extreem veel waarschijnlijker geacht wanneer de handen van het slachtoffer als eerst zijn getapet, vervolgens de benen en als laatste de mond van het slachtoffer dan wanneer dit in een andere volgorde zou zijn. [19]
Op de tape rond de enkels met [code 1] werd een vingerafdruk gevonden die werd voorzien van [code 4] . Het bleek zeer veel waarschijnlijker als deze vingerafdruk van [medeverdachte 4] is dan van een willekeurige andere persoon. [20] Op de tape rond de enkels met [code 1] werd tevens een vingerafdruk gevonden die werd voorzien van [code 5] . [21] Dit vingerspoor werd geïndividualiseerd op [medeverdachte 2] . [22] Op de tape rond de handen met [code 2] en om de mond met [code 3] werden vingerafdrukken gevonden die werden voorzien van respectievelijk [code 6] en [code 7] . [23] Deze vingersporen werd geïndividualiseerd op [medeverdachte 1] . [24]
In de hal werden naast de deurpost en onder de verwarming twee tie-wraps aangetroffen die in elkaar geschoven waren en waarvan een deel een lus vormde. Deze werden veiliggesteld en voorzien van [code 8] . [25] Uit vergelijkend DNA-onderzoek aan de bemonsteringen van de uiteinden van deze kabelbinders bleek dat hierop een DNA-mengprofiel werd aangetroffen van het slachtoffer, [medeverdachte 3] en minimaal één onbekende persoon. De bevinding dat de bemonstering celmateriaal bevat van het slachtoffer, [medeverdachte 3] en één willekeurige onbekende persoon is ten minste één miljard keer waarschijnlijker dan dat de bemonstering celmateriaal bevat van het slachtoffer en twee willekeurige onbekende personen. [26]
[medeverdachte 4] verklaarde dat zij tape op de enkels van het slachtoffer heeft gedrukt. [27] [medeverdachte 2] verklaarde dat hij de plakband om de benen van het slachtoffer heeft gedaan. [medeverdachte 1] heeft zijn handen vastgemaakt met het plakband. [28] [medeverdachte 1] verklaarde dat hij de handen van het slachtoffer heeft vastgebonden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben zijn voeten aan de achterkant vastgebonden. [29]
Gelet op het voorgaande en wat hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank vast dat na het toepassen van geweld in de hal eerst de handen van het slachtoffer zijn getapet door [medeverdachte 1] , vervolgens de benen zijn getapet door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en als laatste is de mond van het slachtoffer getapet. Het lichaam van het slachtoffer is in de woonkamer aangetroffen en daar dus kennelijk na het knevelen heen verplaatst. Nu alle verdachten aanwezig waren bij het knevelen, terwijl dit knevelen heeft plaatsgevonden na het toepassen van geweld, welk geweld direct na binnenkomst van alle verdachten in de hal heeft plaatsgevonden, concludeert de rechtbank dat alle verdachten ook aanwezig waren toen geweld werd toegepast op het slachtoffer. Gelet op de beperkte grootte van de hal, moeten alle verdachten van het toegepaste geweld in ieder geval hebben geweten.
Stelen van de hennep
[medeverdachte 4] verklaarde dat zij na het vastbinden van het slachtoffer naar boven is gegaan. Twee of drie minuten daarna kwam ook [medeverdachte 3] daar. Daarna kwam [medeverdachte 1] nog naar boven en hij zag een touwtje daar. [medeverdachte 1] heeft aan het touwtje getrokken en toen kwam er een ladder. Vervolgens zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] naar boven gegaan. Zij is toen ook naar boven gegaan waar zij plantjes heeft gezien. Zij heeft toen met [medeverdachte 3] zakken hiermee gevuld, waarna ze vervolgens weer naar beneden zijn gegaan. [medeverdachte 2] kwam toen het huis binnen. [medeverdachte 4] stond op een plek vanwaar zij de man een klein beetje kon zien. Ze hoorde dat er een geluid uit hem kwam, een soort bubbelen, ‘buh buh buh’. Ze is toen het huis uitgelopen en in de auto gaan zitten. Iedereen stapte in de auto en ze zijn na dertig of veertig minuten rijden gestopt bij een woning. Daar zijn ze uitgestapt en daar hebben de jongens de zakken met marihuana naar boven gebracht. In die woning zou marihuana worden gedroogd en schoongemaakt. [30]
[medeverdachte 2] verklaarde dat hij naar de auto is gelopen om de auto voor het huis te brengen. Toen hij terug was, was de man al verplaatst naar de kamer. De man bewoog. De tassen met de hennep waren al gescheurd. [medeverdachte 1] bracht de tassen naar beneden en hij ( [medeverdachte 2] ) laadde de tassen in de auto. Hij ( [medeverdachte 2] ) heeft de resterende tassen in de auto gezet en is achter het stuur gaan zitten. Ze zijn toen naar een Turk in Etten-Leur gegaan. [medeverdachte 3] is daar gebleven om de hennep schoon te maken. Toen de hennep droog was, hebben ze deze verkocht. [31]
[medeverdachte 1] verklaarde dat [medeverdachte 2] , toen de man was vastgebonden, de auto ging halen. Hij is toen naar boven gegaan en ging de hennep knippen. Hij is toen naar de tweede verdieping gegaan. Je had daar een soort touwtje. Als hij eraan trok, kwam er een trappetje. Hij is naar boven gegaan en aan de linkerkant had je de hennep. Die heeft hij snel geknipt en in de tassen gestopt. Toen ging hij naar beneden. In de tussentijd was [medeverdachte 2] teruggekomen. Ze gingen toen naar buiten, hebben de tassen in de auto geladen en zijn vertrokken. De man leefde nog, dat heeft hij nog gezien. Hij zag hem nog bewegen. Op de plek van bestemming hebben ze de hennep achtergelaten. [32]
Op de camerabeelden van [adres 4] is te zien dat de verlichting van de personenauto die om 23.31.08 uur [adres 4] in slaat en wordt geparkeerd op het parkeerterrein dat gelegen is naast het blok huizen waar het slachtoffer woonachtig was, om 23.57.10 uur weer aan gaat en de auto dan het parkeerterrein verlaat. De auto slaat rechtsaf en rijdt dan [adres 8] in waar de auto keert en weer terug rijdt [adres 4] in. In [adres 4] wordt de auto voor de woning van het slachtoffer geparkeerd, waarna de verlichting gedoofd wordt om 23.57.54 uur. Om 23.59.30 uur gaat de verlichting van deze personenauto aan en rijdt de auto weg in de richting van de [adres 3] . [33]
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat na het knevelen van het slachtoffer [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] naar de bovenverdieping zijn gegaan, waar [medeverdachte 1] het koordje van de vlizotrap vond en daarna op de zolder de hennepkwekerij vond. De hennep is in ieder geval door hem geknipt en door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in zakken gedaan. In de tussentijd is [medeverdachte 2] de auto gaan halen, waarna de zakken met hennep in de auto zijn gezet. De verdachten zijn toen gezamenlijk in één auto naar Etten-Leur gereden, waar zij de hennep hebben afgeleverd. Het slachtoffer leefde nog toen de verdachten de woning verlieten. Hij bewoog nog en er kwam geluid uit hem.
De rechtbank stelt vast dat blijkens de camerabeelden de verlichting van de auto om 23.57.10 uur aan is gegaan, twee minuten voor het vertrek van de verdachten uit Rilland.
Raadpleging van ‘Google Maps’ van de afstand van de woning van het slachtoffer tot aan het parkeerterrein waar de auto geparkeerd stond, leert dat genoemde afstand ongeveer 35 meter betrof, met een geschatte wandelduur van één minuut. De afstand van de woning naar het parkeerterrein en de geschatte wandelduur volgens Google Maps is ter zitting niet ter sprake gekomen. De rechtbank merkt in dat kader op dat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1125) mag worden aangenomen dat wanneer het gaat om uit de algemeen toegankelijke bron ‘Google Maps’ zonder noemenswaardige moeite of specialistische kennis te achterhalen gegevens, die gegevens niet bij het onderzoek ter terechtzitting ter sprake gebracht hoeven te worden. Deze informatie wordt dan ook door de rechtbank gebruikt en gelet daarop stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] dan ook slechts enkele minuten voor het uiteindelijke vertrek van alle verdachten uit de woning weg is gegaan om de auto te halen en dat hij van de maximaal 28 minuten die de verdachten in totaal in de woning zijn geweest de eerste ongeveer 24 minuten in de woning aanwezig geweest moet zijn. De rechtbank acht het, gelet op hetgeen dat op dat moment reeds in de woning had plaatsgevonden en het primaire doel van verdachten om hennep te stelen, niet aannemelijk dat [medeverdachte 2] meer tijd dan strikt noodzakelijk heeft genomen om de auto te gaan halen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande dan ook vast dat niemand van de verdachten zich van de situatie heeft gedistantieerd. De verdachten zijn al die tijd, tot het moment dat [medeverdachte 2] de auto is gaan halen, samen in de woning geweest en verdachten zijn ook gezamenlijk naar Etten-Leur met de hennep vertrokken om de hennep af te leveren. Reeds uit het gegeven dat het slachtoffer later door een buurvrouw is gevonden in de woonkamer en nog steeds gekneveld met de prop in zijn mond, leidt de rechtbank af dat geen van verdachten zich (vlak) voor het verlaten van de woning of daarna om het slachtoffer hebben bekommerd of hulp hebben ingeschakeld.
Overlijden van het slachtoffer
Uit pathologisch onderzoek is gebleken dat er bij het slachtoffer als gevolg van herhaaldelijk bij leven opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld vele onderhuidse bloeduitstortingen en huidkneuzingen in het gezicht, onder de kin rechts, aan de ledematen en in de rompwandspieren waren. Daarbij was er verscheuren van het lipslijmvlies en waren er bloeduitstortingen in het mondslijmvlies opgetreden. Er was een deel van een gebroken gebitsprothese achter de tong geklemd. Aan de romp waren er ribbreuken en bloeduitstortingen in de borst- en rugspieren. De letsels zijn ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch stomp botsend en plaatselijk mogelijk comprimerend geweld zoals door herhaaldelijk stompen, slaan, schoppen en ergens tegenaan botsen kan worden opgeleverd. Het geweld op het hoofd is, gezien de breuk van de voorwand van de kaakholte
rechts, plaatselijk hevig geweest. Als gevolg van het herhaalde geweld tegen het hoofd waren er bloeduitstortingen in de schedelhuid en de slaapspieren, was er beiderzijds een geringe hoeveelheid bloed onder het harde hersenvlies opgehoopt en waren er bloederige zachte hersenvliezen met bloederig hersenvocht. Het is goed mogelijk dat door bovengenoemde geweldsinwerking op het hoofd, bewustzijnsverlies is opgetreden en dat deze een belangrijke rol heeft gespeeld bij het overlijden door opgetreden hersenfunctieverlies. Er waren letsels aan de neus, mond en lippen en in het mondslijmvlies.
Deze waren bij leven ontstaan als gevolg van heftig botsend geweld tegen de neus, mond en lippen, (samen)drukken van de mond, neus en lippen (smoren), of een combinatie van beide. Ook was de gebitsprothese gebroken en waren er bij vinding van het lichaam tape en plastic in en op de mond. Deze kunnen tezamen met de bij sectie achter de tong gelokaliseerde
gebroken gebitsprothese bij leven luchtwegbelemmering hebben opgeleverd en zodoende zuurstofgebrek hebben veroorzaakt en het overlijden verklaren. Sterke slijmvlieszwelling en bloedophoping in de neus en neusbijholten door de bij radiologisch onderzoek vastgestelde aangezichtsfractuur hebben aan het optreden van luchtwegbelemmering en daarmee aan het zuurstofgebrek en het overlijden bijgedragen. Er zijn bij sectie puntvormige bloeduitstortingen in het oogwit, in de bindvliezen van de oogleden en in het mondslijmvlies vastgesteld. Samendrukkend geweld op de hals en verwikkelingen daarvan ten aanzien van het overlijden zijn gelet hierop niet uitgesloten. Er zijn ribbreuken vastgesteld die bij leven waren ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch stomp geweld, al of niet comprimerend geweld op de romp. Deze ribbreuken kunnen aanleiding zijn geweest tot een pijnlijke ademhaling en kunnen vanuit dat oogpunt hebben bijgedragen aan belemmerde ademhalingsfunctie en bijdrage aan het overlijden. [34]
Causaal verband tussen het handelen van de verdachten en de dood van het slachtoffer
De beantwoording van de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de verweten gedragingen en de dood van het slachtoffer moet plaatsvinden aan de hand van de maatstaf van de redelijke toerekening. Zodoende moet de vraag worden beantwoord of de dood van het slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van het uitgeoefende geweld en knevelen door de verdachten kan worden toegerekend aan verdachten. Niet vereist is dus dat zijn dood uitsluitend het gevolg is geweest van het mishandelen en evenmin is vereist dat andere oorzaken volledig kunnen worden uitgesloten.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt toepassing van de maatstaf van de redelijke toerekening tot de conclusie dat er sprake is van een causaal verband tussen de gedragingen van verdachten en de dood van het slachtoffer.
Zoals reeds overwogen stelt de rechtbank vast dat het geweld dat op het slachtoffer is toegepast meteen na binnenkomst in de hal heeft plaatsgevonden, voordat het slachtoffer is gekneveld. Gelet op de resultaten van het pathologisch onderzoek is het door (een of meer van de) verdachten toegepaste geweld heftig geweld geweest. De rechtbank komt tot dit oordeel, onder meer omdat door dit geweld de gebitsprothese van het slachtoffer is gebroken, waarbij het ene deel hiervan achter de tong van het slachtoffer terecht is gekomen en het andere deel in de hal. Hierna heeft het knevelen van het slachtoffer plaatsgevonden, waarbij is gekneveld in de vorm van het vastbinden van armen en benen met tape en
tie-wraps, het stoppen van een plastic prop (plastic tas) in de mond en het vervolgens plakken van tape over de mond en het hoofd van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor omschreven handelen van verdachte en de medeverdachten tot het gevolg, de dood van het slachtoffer, heeft geleid en dat die handelingen naar hun aard, intensiteit en de omstandigheden waaronder zij werden verricht, geschikt zijn om de dood teweeg te brengen en naar algemene ervaringsregels van dien aard zijn dat zij de conclusie wettigen dat deze hebben geleid tot het intreden van de dood.
Alternatief scenario
Gelet op voorgaande overwegingen, met name met betrekking tot het meteen plaatsvinden in de hal van het heftige geweld tegen het slachtoffer, voorafgaand aan het knevelen door deze verdachten, acht de rechtbank niet aannemelijk dat een ander of anderen, op het moment dat de verdachten al uit de woning waren vertrokken, verantwoordelijk is/zijn geweest voor het overlijden van het slachtoffer. Het dossier bevat ook geen (objectief) bewijs dat er na het vertrek van verdachten maar voordat de buurvrouw het slachtoffer vond nog andere personen in de woning zijn geweest. Dat een andere groep personen binnen zou zijn geweest acht de rechtbank overigens ook niet aannemelijk, gelet op de beperkte omvang van de hennepkwekerij. Dat het letsel op een andere manier dan door geweld toegepast door (een of meer van) verdachten is veroorzaakt, bijvoorbeeld door reanimatie, is evenmin aannemelijk geworden. Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Bovendien was het slachtoffer koud en stijf toen hij werd gevonden, zodat niet waarschijnlijk is dat nog is geprobeerd hem te reanimeren. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier dan ook niet anders worden geconcludeerd dan dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van het door (een of meer van) de verdachten gepleegde geweld.
(Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte onvoorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte dan wel een van de medeverdachten het slachtoffer daadwerkelijk van het leven wilde beroven. Het doel van de verdachten was erop gericht om een ripdeal te plegen en de hennep van het slachtoffer weg te nemen. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken dat verdachte met de vooropgezette bedoeling van doodslag heeft gehandeld.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer door het geweld dat op hem is toegepast.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (25 maart 2003, NJ 2003/552) aanwezig is, als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de
aanmerkelijke kans(1)dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ moet worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is voorts vereist dat verdachte die kans ten tijde van de gedraging
bewust heeft aanvaard(2)(‘op de koop toe heeft genomen’) (HR 25 maart 2003, NJ 2003/552). Uit de enkele omstandigheid dat de wetenschap van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg bij de verdachte aanwezig is of bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over dat wat op het moment van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Ook daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de door de rechtbank hiervoor vastgestelde feiten volgt - kort gezegd - dat verdachten naar de woning van het slachtoffer zijn gegaan om een ripdeal te plegen en de hennep van het slachtoffer weg te nemen. Er is hierbij heftig geweld op het slachtoffer toegepast, waarna hij is gekneveld. Vervolgens zijn de verdachten vertrokken, zonder dat iemand van hen zich nog om het slachtoffer heeft bekommerd of hulp heeft ingeschakeld.
Aanmerkelijke kans(1)
De rechtbank heeft vastgesteld dat het opzet van verdachten gericht was op het rippen van een hennepkwekerij. Daarmee was naar het oordeel van de rechtbank het opzet gericht op een diefstal waarbij (mogelijk heftig) geweld zou worden toegepast en het slachtoffer moest worden uitgeschakeld, zodat de verdachten ongestoord hun gang konden gaan. Dat het slachtoffer zich zou verzetten was immers een reële optie. Er was dan ook sprake van een aanmerkelijke kans dat bij de diefstal (mogelijk heftig) geweld zou worden toegepast, met alle risico's van dien, nu verdachten geacht mogen te weten dat het rippen van een hennepkwekerij niet zachtzinnig gaat en dat daarbij weerstand kan worden verwacht, die, wil er een succesvolle diefstal plaatsvinden, gebroken moet worden. Uit het NFI-rapport blijkt voorts dat het op het hoofd van het slachtoffer toegepaste geweld plaatselijk hevig is geweest, waarna verdachte is gekneveld. Het hoofd is een kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam. De rechtbank acht de kans op overlijden als gevolg van het uitoefenen van heftig geweld tegen dit deel van het lichaam, aanmerkelijk. Dit geldt temeer nu het slachtoffer hierna is gekneveld, ook in en over de mond.
Bewuste aanvaarding(2)
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of verdachte en de medeverdachten door deze gedragingen de kans op het overlijden van het slachtoffer bewust hebben aanvaard. De grens tussen voorwaardelijk opzet en schuld wordt bepaald door de bewustheid van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg. Bij voorwaardelijk opzet handelt een verdachte terwijl hij zich bewust is van de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg. Bij bewuste schuld handelt een verdachte terwijl hij zich daarvan niet bewust is of ervan uitgaat dat het gevolg niet zal intreden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beschreven gedragingen van verdachte en de medeverdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op een bepaald gevolg, namelijk de dood van het slachtoffer, dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank slaat daarbij acht op de aard en intensiteit van het geweld dat moet zijn toegepast, gelet op het geconstateerde letsel, in combinatie met het knevelen en het vervolgens vertrekken zonder de tape van in ieder geval de mond en de prop in de mond van het slachtoffer te verwijderen.
Over de mogelijke aanwezigheid van contra-indicaties overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachten wapens bij zich hadden. Zij hadden middelen bij zich om het slachtoffer vast te binden en niet zozeer om hem van het leven te beroven. Voorts blijkt uit een tapgesprek dat [medeverdachte 2] hetgeen gebeurd is daarin omschrijft als een ongeluk. Hier staat echter tegenover dat (een of meer van) de verdachten heftig geweld hebben weten toe te passen op het slachtoffer, zonder daarbij wapens te hebben hoeven gebruiken. Zij hebben het slachtoffer met bindmiddelen vastgebonden, maar geen van de verdachten heeft bij vertrek de tape en de prop verwijderd. In het geval dat door een van de verdachten in ieder geval de tape van de mond en de prop uit de mond zou zijn verwijderd om de luchtweg vrij te maken of anderszins iets zou zijn ondernomen om zich ervan te vergewissen dat het slachtoffer het zou overleven, zoals bijvoorbeeld door hulpdiensten in te schakelen, zou dat naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie hebben kunnen opleveren. Hiervan is echter geen sprake, wat dus juist een indicatie oplevert dat verdachten de aanmerkelijke kans op de dood bewust hebben aanvaard. Ook het getapte gesprek van [medeverdachte 2] , waarin hij het gebeurde achteraf omschrijft als een ongeluk, kan naar het oordeel van de rechtbank geen contra-indicatie opleveren. Zoals hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank er niet van uit dat verdachten het plan hadden het slachtoffer van het leven te beroven. Het getapte gesprek is ook in dat kader te plaatsen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande sprake van voorwaardelijk opzet bij verdachte en de medeverdachten op het overlijden van het slachtoffer.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat om als medepleger te kunnen worden aangemerkt sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen ter verwezenlijking van een gezamenlijk crimineel doel. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit leidt in beginsel tot de kwalificatie 'medeplegen'.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet duidelijk geworden door wie en op welke wijze het letsel aan het slachtoffer feitelijk is toegebracht. Wel staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat genoemd letsel is toegebracht tussen 23.31.29 uur en 23:59.30 uur en dat verdachte en de medeverdachten in die periode, in ieder geval aan het begin van die periode, wanneer het geweld moet hebben plaatsgevonden, in de woning van het slachtoffer waren. Het feit dat [medeverdachte 2] de auto is gaan halen doet daar niet aan af, gelet op het korte tijdsbestek waarin dit plaatsvond en het moment waarop hij hiervoor de woning van het slachtoffer heeft moeten verlaten, te weten aan het einde van voornoemde periode. Voor betrokkenheid van derden biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het letsel, dat het gevolg is geweest van meerdere geweldsimpacten, feitelijk is toegebracht door een van de verdachten of door (een aantal van) hen tezamen. Hoewel niet kan worden vastgesteld wat hierbij de onderlinge taakverdeling is geweest, staat vast dat alle verdachten aanwezig waren op de plaats waar en het moment waarop het letsel aan het slachtoffer werd toegebracht en daarvan wetenschap moeten hebben gehad. Ook staat vast dat het slachtoffer ten gevolge van dat letsel is overleden. Van belang is dat verdachte en de medeverdachten steeds, zoals ook door henzelf is verklaard, en op alle cruciale momenten samen zijn gebleven en hebben samengewerkt, ook nadat het letsel aan het slachtoffer is toegebracht. Zij hebben het slachtoffer immers na het toebrengen van het letsel gekneveld, waaraan alle verdachten een bijdrage hebben geleverd, en hebben zijn hennepkwekerij geript. Vervolgens zijn ze gezamenlijk weggereden naar een adres in Etten-Leur om daar de hennep af te leveren om schoongemaakt en gedroogd te worden. Geen van hen heeft zich op enig moment van de situatie gedistantieerd, terwijl daar wel voldoende gelegenheid voor is geweest, en ook niemand heeft (een van de) andere verdachten weerhouden van het toepassen van geweld of hulpdiensten ingeschakeld. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte en de medeverdachten vanaf het moment dat zij naar de woning van het slachtoffer zijn gegaan tot aan het afleveren van de hennep in Etten-Leur nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt.
Ook ten aanzien van [medeverdachte 4] stelt de rechtbank vast dat haar handelen de kwalificatie medeplichtigheid overstijgt en er sprake is van medeplegen. Haar rol was naar het oordeel van de rechtbank van voldoende gewicht. Zij heeft een substantiële en rechtstreekse bijdrage geleverd. Naast de hiervoor genoemde elementen van medeplegen die ook op haar van toepassing zijn, is het door haar initiatief geweest dat de verdachten uiteindelijk naar het slachtoffer toe zijn gegaan, met alle gevolgen van dien. Zij heeft contact gelegd via [kennis 1] met de drie medeverdachten voor het rippen van de hennep. Bovendien is zij op 19 maart 2017 eerder op de avond ook al in de woning van het slachtoffer geweest om te verkennen en contact te leggen met het slachtoffer.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde medeplegen van gekwalificeerde doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
zijin
of omstreeksde periode van 19 maart 2017 tot en met 20 maart 2017 te
Rilland, gemeente Reimerswaal, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
),
althans alleen,[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door meermalen uitwendig inwerkend geweld op die [slachtoffer] toe te passen
en
/ofde handen en
/ofvoeten van voornoemde [slachtoffer] vast te maken en
/ofte
snoeren en
/ofvoornoemde [slachtoffer] een prop plastic in de mond te stoppen
en
/ofde mond van die [slachtoffer] (vervolgens) af te plakken en
/ofin te
snoeren,
welke doodslag werd
gevolgd,vergezeld
en/of voorafgegaanvan enig strafbaar
feit, te weten
diefstal (rippen) van hennepplanten uit de woning van die [slachtoffer] ,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit
voor te bereiden,gemakkelijk te maken
en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat sprake is van psychische overmacht. Daarbij is aangevoerd dat verdachte onder druk is gezet door de medeverdachten, aan welke druk verdachte geen weerstand kon bieden. Deze druk bestond uit de vrees dat zij het leven zou verliezen als zij niet zou meewerken aan het leeghalen van de wietplantage. Zij stond als jonge, tengere vrouw tegenover drie mannen met een fors justitieel verleden.
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake was van zeer prangende en acute omstandigheden en een drang waaraan door verdachte geen weerstand kon worden geboden en waaraan ook geen weerstand behoefde te worden geboden. Verdachte is degene die contact zocht met de medeverdachten voor een klusje, de medeverdachten naar de woning van het slachtoffer leidde en meehielp met het knevelen. Ook zij heeft geen hulp geregeld voor het slachtoffer. Het beroep op psychische overmacht moet dan ook worden verworpen.
5.2.3
De overwegingen van de rechtbank
Vooropgesteld dient te worden dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat de gedragingen van verdachte voortkomen vanuit een van buitenaf komende dwang dan wel drang, waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Verdachte is degene die het contact heeft gelegd met de medeverdachten om de hennepkwekerij van het slachtoffer te gaan rippen. Zij heeft de medeverdachten naar de woning van het slachtoffer geleid en in ieder geval een actieve bijdrage geleverd aan het knevelen. Daarmee heeft zij zichzelf verwijtbaar in deze situatie gebracht. De rechtbank is op grond van het onderhavige dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat sprake was van een dusdanige druk van de kant van de medeverdachten dat geen andere reactie dan het plegen van deze handelingen mogelijk was. Voorts zijn er meerdere momenten in de tijd geweest waarop verdachte ervandoor had kunnen gaan, bij de buren had kunnen aanbellen of contact met de politie had kunnen opnemen. Ook toen de verdachten uit de woning van het slachtoffer vertrokken, heeft zij zich niet bekommerd om de toestand van het slachtoffer. De rechtbank verwerpt gelet hierop het verweer.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen, gelet op de ondergeschikte rol van verdachte, en wijst daarbij op vergelijkbare zaken waarin lagere straffen zijn opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de nacht van 19 op 20 maart 2017 te Rilland samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan doodslag. Deze doodslag werd vergezeld door een diefstal van hennep. Verdachte en de medeverdachten hebben het slachtoffer, [slachtoffer] , in zijn huis opgezocht en heftig geweld op hem uitgeoefend. Hierna hebben zij hem gekneveld, een prop plastic in zijn mond gestopt en zijn mond afgeplakt. Verdachte heeft de woning verlaten in de wetenschap dat het slachtoffer ernstig gewond was, mogelijk fataal. Zij heeft zich in het geheel niet bekommerd om het lot van het slachtoffer.
Verdachte en de medeverdachten hebben het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Met dit handelen hebben zij onnoemelijk veel en onherstelbaar leed aan de nabestaanden van het slachtoffer toegebracht. Ter terechtzitting heeft [persoon 3] , de zoon van het slachtoffer, namens de familie van het slachtoffer gebruik gemaakt van het spreekrecht. Hij heeft gesproken over de gevolgen die het door verdachten gepleegde misdrijf bij hen teweeg heeft gebracht, waaronder het immense leed dat hen is aangedaan door het gemis dat zij moeten ervaren. Het slachtoffer is onbeschrijfelijk hard weggerukt uit hun leven. Ook is door de schoondochter van het slachtoffer, [persoon 4] , een schriftelijke slachtofferverklaring overgelegd, waarin zij de enorme emotionele impact van het overlijden van haar schoonvader benoemt en ook de gevolgen die het op hun leven heeft gehad en nog heeft.
Ook draagt een feit als dit een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt het gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het blanco strafblad van verdachte in Nederland. Wel is zij in Bulgarije eerder met justitie in aanraking geweest voor een diefstal.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de heftige mate van geweld die op het slachtoffer moet zijn toegepast, gelet op het letsel dat is geconstateerd. De verdachten waren met zijn vieren, waaronder drie sterke mannen met meerdere justitiële antecedenten, tegenover een man op leeftijd, die alleen was. Hoewel ook moet worden opgemerkt dat het slachtoffer zich door het opzetten van een hennepkwekerij zelf in het criminele circuit heeft begeven en zich daardoor met de daarbij behorende criminelen heeft ingelaten, is het geweld dat vervolgens op hem is toegepast om hem uit te schakelen zodat de verdachten hun gang konden gaan, extreem geweest en bovendien onnodig om de hennepplanten te kunnen stelen. Vervolgens hebben de verdachten het slachtoffer verlaten zonder hem op wat voor manier dan ook enige vorm van hulp te bieden. Voor zover het slachtoffer het op hem toegepaste geweld mogelijk had kunnen overleven, is hem deze mogelijkheid in ieder geval ontnomen door het vertrek van verdachten uit zijn woning zonder hulp te bieden of in te schakelen, waarna het slachtoffer een gruwelijke dood moet zijn gestorven. Ook deze wijze van overlijden neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Voorts is strafverzwarend het gezamenlijke optreden van de verdachten, de rolverdeling en de antecedenten, welke duiden op een zekere mate van bedrijfsmatig optreden in het kader van georganiseerde criminaliteit met betrekking tot hennepteelt. Op het moment dat [medeverdachte 4] contact met [kennis 1] opnam, leken de medeverdachten op afroep beschikbaar te zijn. Dit beeld wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2] ter zitting dat hij wel vaker met [medeverdachte 3] een hennepkwekerij heeft geript.
Ook slaat de rechtbank acht op de rol die verdachte heeft gespeeld in het geheel. Haar rol vormde de basis van het delict, nu de medeverdachten zonder haar geen wetenschap hadden van de hennepkwekerij die zich in de woning van het slachtoffer bevond en zij de verdachten die bewuste avond bij elkaar heeft gebracht. De rechtbank heeft dan ook de overtuiging dat zonder de informatie van verdachte, [slachtoffer] niet het slachtoffer was geworden van deze woningoverval met fatale afloop. Dit maakt dat de rol van verdachte van sterk faciliterende waarde is geweest en verdachte met haar inlichtingen en hulp een cruciale bijdrage heeft geleverd.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van verdachte en met haar proceshouding. Verdachte heeft een bijdrage geleverd aan het onderzoek door de namen van de medeverdachten te noemen en heeft, in tegenstelling tot de medeverdachten, in zekere zin haar verantwoordelijkheid naar de nabestaanden genomen, onder meer door de vordering tot schadevergoeding te erkennen.
Het medeplegen van gekwalificeerde doodslag is een van de zwaarste delicten die het Nederlandse strafrecht kent. Het betreft zo’n ernstig feit, dat slechts volstaan kan worden met het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Uit een oogpunt van vergelding, maar ook ter beveiliging van de maatschappij is een lange gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf acht geslagen op verschillende vonnissen met betrekking tot gekwalificeerde doodslag. Hoewel de achtergrond en de omstandigheden van de verschillende delicten uiteen lopen, is gebleken dat over het algemeen een gevangenisstraf van 15 tot 18 jaar wordt opgelegd. De rechtbank neemt deze bandbreedte als uitgangspunt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten opzichte van de medeverdachten, ondanks haar sterk faciliterende rol in het geheel, onderscheidend is voor wat betreft haar leeftijd, haar strafblad en haar proceshouding. De rechtbank ziet daarin aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen aan verdachte dan aan de medeverdachten. De rechtbank komt, alles afwegende, tot het opleggen van een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 3] vordert een schadevergoeding van € 1.886,99 voor het tenlastegelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en door verdachte erkend, zodat de vordering integraal zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Onderdeel van de toe te wijzen schadevergoeding is een bedrag van € 482,66 aan kosten in verband met de procedure. Dit zijn proceskosten waarvoor geen schadevergoedingsmaatregel opgelegd kan worden. Daarom zal met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij minus de proceskosten de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal de vordering benadeelde partij ter hoogte van een bedrag van € 1.223,66 hoofdelijk toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag minus de proceskosten hoofdelijk opleggen, aangezien deze vordering tevens is ingediend in de strafzaak tegen de medeverdachten en ter hoogte van dit bedrag ook in die zaken zal worden toegewezen. Verdachte wordt aldus veroordeeld aan de benadeelde partij het gehele toegewezen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen voor zover deze vordering niet reeds of namens een ander is betaald.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 47, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het
oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [persoon 3] van
€ 1.886,99, ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
20 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt ten aanzien van een gedeelte hiervan, te weten een bedrag van € 1.223,66, dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 3] , € 1.404,33 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 24 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
20 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt ten aanzien van een gedeelte hiervan, te weten een bedrag van € 741,00, dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H.E. Goedegebuur en
mr. E.J. Zuijdweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer 969, onderzoek ZBRAB17014 [onderzoek] , van de politie eenheid Zeeland - West-Brabant, Team Grootschalige Opsporing (ZB), opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 1190.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] van 28 augustus 2017, pagina 1004, laatste alinea, en van 31 augustus 2017, pagina 1022, tiende en elfde alinea.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 12 september 2017, pagina 1088, laatste alinea.
4.Het proces-verbaal Sporenonderzoek van 6 oktober 2017, pagina 69, laatste alinea van het Forensisch Dossier (los).
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 september 2017, pagina 942, vijfde alinea.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 2 november 2017, pagina 543, tweede alinea, en pagina 544, derde, vierde en vijfde alinea.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van 15 juni 2017, pagina 466 en 469.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 11 juli 2017, pagina 877, vijfde alinea, en pagina 882.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 13 juli 2017, pagina 894, vierde en achtste alinea, pagina 895, eerste en vijfde alinea, pagina 896, zesde en zevende alinea, pagina 898, negende en tiende alinea, pagina 899, zevende alinea, en pagina 900, eerste, tweede, derde en vijfde alinea.
10.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] van 28 augustus 2017, pagina 1005, eerste en derde alinea.
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 12 september 2017, pagina 1101, laatste alinea, pagina 1102, eerste, tweede en zesde alinea, en pagina 1103, elfde alinea.
12.Het proces-verbaal Souche onderzoek naar aanleiding van moord / doodslag te Rilland van
13.Het proces-verbaal relaas van 22 november 2017, pagina 31, vijfde tot en met achtste alinea, en pagina 32, eerste en tweede alinea van het Forensisch Dossier (los).
14.Het proces-verbaal Sporenonderzoek - begane grond woning van 4 juli 2017, pagina 168, laatste alinea, en pagina 169, tweede en zesde alinea.
15.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 20 maart 2017, pagina 38.
16.Het proces-verbaal Sporenonderzoek van 22 augustus 2017, pagina 97, derde, vijfde en zesde alinea, en pagina 98, tiende alinea, van het Forensisch Dossier (los).
17.Het schriftelijk stuk, inhoudende de fotomap 2 van 20 en 21 maart 2017, pagina 146, 150, 162, 163 en 164.
18.Het proces-verbaal Sporenonderzoek van 22 augustus 2017, pagina 98, laatste alinea, en pagina 99, derde, vijfde en zesde alinea van het Forensisch Dossier (los).
19.Het schriftelijk stuk, inhoudende het NFI-rapport Visueel, chemisch en soucheonderzoek aan tape n.a.v. het aantreffen van een stoffelijk overschot in Rilland op 20 maart 2017 van 20 oktober 2017, pagina 451, laatste alinea, en pagina 452, zesde en zevende alinea van het Forensisch Dossier (los).
20.Het schriftelijk stuk, inhoudende het NFI-rapport Vergelijkend dactyloscopisch onderzoek betreffende doodslag / moord op 20-03-2017 te Rilland, gem. Reimerswaal van 16 oktober 2017, pagina 431 en pagina 439, laatste alinea van het Forensisch Dossier (los).
21.Het schriftelijk stuk, inhoudende een schematische weergave van Aangetroffen dactysporen op tape, pagina 509 van het Forensisch Dossier (los).
22.Het schriftelijk stuk, inhoudende een rapport dactyloscopisch onderzoek van 24 mei 2017, pagina 472 van het Forensisch Dossier (los).
23.Het schriftelijk stuk, inhoudende een schematische weergave van Aangetroffen dactysporen op tape, pagina 509 van het Forensisch Dossier (los).
24.Het schriftelijk stuk, inhoudende een rapport dactyloscopisch onderzoek van 24 mei 2017, pagina 480 en 484 van het Forensisch Dossier (los).
25.Het proces-verbaal Sporenonderzoek van 13 juli 2017, pagina 39, eerste alinea van het Forensisch Dossier (los).
26.Het schriftelijk stuk, inhoudende het NFI-rapport Aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Rilland op 20 maart 2017 van 26 oktober 2017, pagina 421, 422 en 423 van het Forensisch Dossier (los).
27.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 13 juli 2017, pagina 901, laatste alinea.
28.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] van 28 augustus 2017, pagina 1005, derde alinea.
29.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 12 september 2017, pagina 1089, derde alinea.
30.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 13 juli 2017, pagina 901, vierde alinea, pagina 902, eerste tot en met derde alinea, pagina 903, vierde en negende alinea, pagina 904, eerste en laatste alinea, en pagina 905, tweede alinea.
31.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] van 28 augustus 2017, pagina 1005, derde alinea.
32.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 12 september 2017, pagina 1089, derde alinea.
33.Het proces-verbaal van bevindingen van 15 juni 2017, pagina 466 tot en met 469.
34.Het schriftelijk stuk, inhoudende het NFI-rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 19 januari 2018, pagina 26, vierde en vijfde alinea, en pagina 27, eerste tot en met derde alinea, van het aanvullend dossier forensisch onderzoek (los).