ECLI:NL:RBZWB:2018:6404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3355
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhoudingen op pensioenuitkering en negatief loon in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014 en 2015. De inspecteur had aan de belanghebbende aanslagen opgelegd, waarbij rekening was gehouden met ingehouden loonheffing. De belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek van negatief loon en terugbetaling van loonheffing, omdat hij te veel pensioen had ontvangen en dit had terugbetaald. De rechtbank oordeelde dat de inhoudingen op de pensioenuitkering niet als negatief loon konden worden aangemerkt, omdat deze al in mindering waren gebracht op het belastbare loon. De rechtbank verwierp het standpunt van de belanghebbende dat hij extra loonheffing had opgevoerd, omdat de terugbetalingen al in mindering waren gebracht op het belastbare loon. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de aftrek van negatief loon had geweigerd en dat er geen grond was voor verrekening van de opgevoerde loonheffing. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/3355 en 17/3356
uitspraak van 30 oktober 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2014 en 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.352 respectievelijk € 46.408. Bij het opleggen van de aanslagen is rekening gehouden met ingehouden loonheffing tot bedragen van € 17.677 (2014) en € 15.643 (2015).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 5 april 2017 (2014) en 12 april 2017 (2015) de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.531 respectievelijk € 45.566. De ingehouden loonheffingen zijn daarbij ongewijzigd gebleven.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij faxbericht van 1 mei 2017, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2018 te Eindhoven.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. M. van Hoorne, verbonden aan Arag Rechtsbijstand te Leusden, en namens de inspecteur [inspecteur A] , [inspecteur B] en [inspecteur C] .

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende heeft vanaf maart 2011 maandelijks een pensioenuitkering van het [pensioenfonds] ontvangen. Op deze pensioenuitkeringen is loonheffing ingehouden.
2.2.
Uit de tot de stukken van het geding behorende brief van het [pensioenfonds] van 22 januari 2013 en het daarbij gevoegde overzicht blijkt dat belanghebbende in de periode maart 2011 tot en met november 2012 te hoge pensioenuitkeringen heeft genoten tot een totaalbedrag van € 31.014.
2.3.
Tussen het [pensioenfonds] en belanghebbende zijn afspraken gemaakt over de terugbetaling / verrekening van het teveel ontvangen pensioen. Een van de afspraken hield in dat er in de periode 1 september 2014 tot 1 januari 2018 een maandelijkse inhouding van bruto € 775,37 op het pensioen zou plaatsvinden. Uit de bij de brief van het [pensioenfonds] van 14 februari 2017 gevoegde betaaloverzichten 2014, 2015 en 2016 blijkt dat er daadwerkelijk maandelijkse inhoudingen van € 775,31 op het pensioen hebben plaatsgevonden. Het totaalbedrag van de inhoudingen bedraagt in het jaar 2014 € 3.101,48 en in 2015 € 9.304,44.
2.4.
Volgens de jaaropgaven 2014 en 2015 van het [pensioenfonds] bedraagt het genoten pensioen, na aftrek van de in 2.3 vermelde inhoudingen, in 2014 € 7.321 en in 2015 € 1.123. De daarop betrekking hebbende loonheffingen bedragen volgens de jaaropgaven € 2.644 (2014) respectievelijk € 394 (2015).
2.5.
Belanghebbende heeft op 6 maart 2015 en 1 maart 2016 de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 ingediend. In de aangifte 2014 heeft belanghebbende de in de jaaropgaaf vermelde bedragen aan genoten pensioen en loonheffing opgevoerd . Daarnaast heeft hij het in dat jaar ingehouden bedrag van € 3.101 als negatief loon en een bedrag van € 1.582 als (daarop ingehouden) loonheffing opgevoerd. In de aangifte 2015 heeft belanghebbende per saldo alleen het in de jaaropgaaf vermelde bedrag van € 1.123 als pensioeninkomen opgevoerd. Als ingehouden loonheffing heeft belanghebbende een bedrag van € 8.576 opgevoerd.
2.6.
De inspecteur heeft met dagtekening 22 december 2016 en 23 december 2016 de aanslagen IB/PVV vastgesteld. In die aanslagen zijn het negatief loon (in 2014) en de loonheffingen, voor zover die niet op de jaaropgaven zijn vermeld, gecorrigeerd. Daarnaast heeft de inspecteur de aftrek van specifieke zorgkosten geweigerd.
2.7.
De inspecteur heeft vervolgens de aanslagen IB/PVV bij uitspraken op bezwaar verminderd doordat hij alsnog een bedrag aan specifieke zorgkosten in aftrek heeft toegestaan. De correctie van het aangegeven negatief loon en de loonheffingen heeft de inspecteur gehandhaafd.

3.Geschil

3.1.
Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat het in aftrek toegestane bedrag aan specifieke zorgkosten niet meer in geschil is. In geschil is de correctie van het negatieve loon en van de ingehouden loonheffing. In dat verband heeft belanghebbende tevens een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat hij recht heeft op aftrek van negatief loon en terugbetaling van loonheffing. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Onder omstandigheden kan een door een pensioengerechtigde terugbetaald bedrag het belastbaar loon en daarmee het belastbaar inkomen uit werk en woning verlagen. Een terugbetaling van ten onrechte ontvangen loon kan onder omstandigheden kwalificeren als negatief loon. Een dergelijke post kan pas als negatief loon in aanmerking worden genomen in het jaar van terugbetaling.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat er in de jaren 2014 en 2015 terugbetalingen van teveel genoten pensioen hebben plaatsgevonden door inhoudingen op de bruto-pensioenuitkering. Dat betekent dat sprake is van verrekening. Die verrekende bedragen zijn in mindering gebracht op het belastbare loon, zodat er bij de vaststelling van het belastbaar inkomen al rekening mee gehouden is. Indien daarnaast, zoals belanghebbende wenst nog een bedrag als negatief loon in aanmerking genomen zou worden, zou ten onrechte dubbele aftrek van het negatieve loon plaatsvinden. Belanghebbendes standpunt wordt verworpen.
4.3.
Belanghebbende stelt daarnaast dat hij destijds slechts netto bedragen ontvangen heeft en in de voorliggende jaren bruto heeft terug moeten betalen. Om die reden vindt hij dat hij terecht extra bedragen aan loonheffing heeft opgevoerd. De rechtbank verwerpt dit standpunt. De bruto bedragen die belanghebbende via verrekening heeft terugbetaald zijn volledig in mindering gekomen op het belastbaar loon en hebben in zoverre eveneens geleid tot vermindering van de loonheffing. Indien het standpunt van belanghebbende gevolgd zou worden, dan zou ten onrechte dubbele verrekening van loonheffing plaatsvinden.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank terecht de aftrek van negatief loon geweigerd en bestaat er geen grond voor verrekening van de door belanghebbende in dat verband opgevoerde loonheffing.
4.5.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat hij erop mocht vertrouwen dat de aangiften gevolgd zouden worden omdat de voorlopige aanslag 2016 is vastgesteld conform de ingediende aangifte. Naar vaste jurisprudentie kan geen vertrouwen worden ontleend aan een voorlopige aanslag. In het algemeen is de inspecteur niet ertoe verplicht bij de vaststelling van een (nadere) voorlopige aanslag in de IB/PVV een zelfde standpunt in te nemen als ten grondslag ligt aan een ten aanzien van dezelfde belastingplichtige vastgestelde eerdere voorlopige aanslag of een vermindering daarvan. Aan een zodanige gebondenheid staan aard en wijze van totstandkoming van een voorlopige aanslag en een vermindering daarvan in de weg. Een voorlopige aanslag schept immers slechts een grondslag voor het doen van vooruitbetalingen op de definitieve belastingschuld en hij pleegt ˗ in overeenstemming met de desbetreffende wettelijke voorschriften ˗ te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door verweerder gecontroleerde gegevens. Bij de vaststelling van een voorlopige aanslag ligt een grondig onderzoek van de zijde van de belastingadministratie derhalve niet voor de hand (Hoge Raad 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2996).
Die regel lijdt uitzondering als belanghebbende een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur heeft voorgelegd en hij bovendien op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kon aannemen dat de inspecteur met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen (vergelijk Hoge Raad 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2996).
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat van een bewuste standpuntbepaling geen sprake is, zodat de inspecteur het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden.
4.7.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2018 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.C.A. de Kort, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.