ECLI:NL:RBZWB:2018:6403

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3540
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het kwarttarief op motorrijtuigenbelasting en de rol van de inspecteur

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de toepassing van het kwarttarief voor motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende had een verzoek ingediend voor het kwarttarief voor zijn kampeerauto, dat hij had meegenomen bij zijn remigratie van Frankrijk naar Nederland. De inspecteur had het kwarttarief met terugwerkende kracht tot 30 juni 2016 toegekend, maar de belanghebbende eiste dat het kwarttarief vanaf 22 december 2014 zou worden toegepast.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht het kwarttarief had toegekend met terugwerkende kracht tot het moment waarop het verzoek was ingediend. De rechtbank verwierp het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, omdat een medewerker van de RDW niet bevoegd was om namens de inspecteur te beslissen over de toepassing van het kwarttarief. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat de situatie van de belanghebbende feitelijk verschilde van de voorwaarden die in de wet zijn opgenomen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/3540
uitspraak van 30 oktober 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 30 januari 2017 beschikt op het verzoek van belanghebbende om toepassing van het bijzondere tarief (het zogenaamde kwarttarief) in de zin van artikel 23a van de wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) voor de kampeerauto Volkswagen LT35, [kenteken] (hierna: de kampeerauto).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2017 zijn beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 mei 2017, ontvangen bij de rechtbank op 11 mei 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2018 te Eindhoven.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. J. Kuijken, verbonden aan Kuijken Advocaten te Valkenswaard, en namens de inspecteur, [inspecteur A] .

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende heeft bij zijn remigratie van Frankrijk naar Nederland de kampeerauto meegenomen. De kampeerauto is op 22 december 2014 bij de RDW ter keuring aangeboden. De RDW heeft op 31 december 2014 de eerste tenaamstelling van de kampeerauto geregistreerd en belanghebbende is sinds 31 december 2014 houder in de zin van artikel 7 van de Wet MRB). Met ingang van 31 december 2014 is door belanghebbende de motorrijtuigenbelasting middels een automatische incasso voldaan naar het tarief van een personenauto.
2.2.
Op 26 augustus 2016 heeft belanghebbende een verzoek ingediend voor de toepassing van het kwarttarief.
2.3.
Bij beschikking van 30 januari 2017 is het kwarttarief toegepast met terugwerkende kracht vanaf 30 juni 2016.
2.4.
Het tegen deze beschikking ingediende bezwaar is door de inspecteur ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of het kwarttarief dient te worden toegepast met ingang van 22 december 2014.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de beschikking en te bepalen dat het kwarttarief wordt toegepast met ingang van 22 december 2014. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De toepassing van het kwarttarief vindt plaats op verzoek. In artikel 5aa, vierde en vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is bepaald dat het verzoek bij de inspecteur wordt ingediend vóór de aanvang van het tijdvak. Het tijdvak vangt aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling en telkenmale drie maanden later (artikel 11, eerste lid, van de Wet MRB). In punt 12 van het Kaderbesluit Motorrijtuigenbelasting (Besluit van 23 november 2015, BLKB2015/1381M, Staatscourant 2 december 2015, nr. 42953, onder meer raadpleegbaar via
www.overheid.nl) is met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) (de hardheidsclausule) goedgekeurd dat het kwarttarief wordt toegekend met terugwerkende kracht tot het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen.
4.2.
Belanghebbende heeft op 26 augustus 2016 een verzoek als bedoeld in artikel 5aa, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit gedaan. De inspecteur heeft daarop het kwarttarief toegepast met ingang van 30 juni 2016. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met voormelde bepalingen.
4.3.
Aan dit oordeel doet niet af dat een medewerker van de RDW bij of na de keuring jegens belanghebbende heeft verklaard dat ‘alles in orde was’. Nog los van het feit dat niet duidelijk is op waarop deze uitlating precies ziet, kan een medewerker van de RDW niet namens de inspecteur beslissen over de toepassing van het kwarttarief. Het beroep dat belanghebbende in dit kader heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.
4.4.
Ter zitting heeft belanghebbende naar voren gebracht dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Hij heeft daarbij verwezen naar artikel 5aa, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit waarin is bepaald dat, ter verkrijging van het kwarttarief, geen verzoek hoeft te worden ingediend indien bij de vorige houder ook reeds dat tarief van toepassing was. Dit geval is volgens belanghebbende vergelijkbaar met het hier voorliggende geval. Een afzonderlijk verzoek om toepassing van het kwarttarief was - in de visie van belanghebbende - dan ook niet noodzakelijk.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de invoer van de kampeerauto door belanghebbende in Nederland vanuit Frankrijk feitelijk verschillen van de in artikel 5aa, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit opgenomen voorwaarden, zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Bij invoer in Nederland is de kampeerauto immers voor het eerst te naam gesteld en heeft, anders dan belanghebbende meent, anders dan in het geval van een wijziging van de tenaamstelling van een voertuig waarop reeds het kwarttarief van toepassing was, niet eerder een beoordeling plaatsgevonden of aan de voorwaarden van het kwarttarief is voldaan.
4.6.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2018 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.C.A. de Kort, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.