In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Stichting Stadlander. [eiser] vorderde een voorlopige voorziening om zijn woning terug te krijgen na een onterechte ontruiming door Stadlander op 19 oktober 2018. De ontruiming vond plaats zonder een ontruimingstitel, wat door de kantonrechter als eigenrichting werd gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat Stadlander niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een gevaarzetting die de ontruiming rechtvaardigde. De kantonrechter stelde vast dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vordering, aangezien hij door de ontruiming zonder woonruimte zat en zijn persoonlijke bezittingen niet kon terugkrijgen. De rechtbank heeft Stadlander veroordeeld om [eiser] zijn woning onverwijld ter beschikking te stellen en zijn eigendommen terug te geven. Daarnaast werd Stadlander veroordeeld tot betaling van een voorschot op de vermogensschade van € 2.840,00 en een dwangsom van € 150,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00. De proceskosten werden ook aan Stadlander opgelegd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 2 november 2018.