ECLI:NL:RBZWB:2018:6248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
AWB 18/1833, 18/2026, 18/2061, 18/2062
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor het bouwen van negen appartementen met bijbehorende bergingen en parkeerterrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van negen appartementen met bijbehorende bergingen en parkeerterrein. De eisers, bewoners van de nabijgelegen percelen, hebben afzonderlijk beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, dat op 22 februari 2018 de omgevingsvergunning had verleend. De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld tijdens de zitting op 30 augustus 2018.

De eisers hebben verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder het niet voldoen aan de welstandscriteria, de impact op de verkeersafwikkeling, en de gevolgen voor de flora en fauna. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een aanvraag heeft ingediend voor het bouwen van negen appartementen op een perceel dat in het bestemmingsplan is aangemerkt voor woningbouw. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers tegen de verlening van de vergunning beoordeeld en geconcludeerd dat het college in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen.

De rechtbank heeft onder andere overwogen dat de ontwikkeling niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt en dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. De rechtbank heeft ook de verkeersafwikkeling en de welstandscriteria beoordeeld en vastgesteld dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Woonvisie Halderberge. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 18/1833, 18/2026, 18/2061 en 18/2062 WABOA
uitspraak van 25 oktober 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

1.[naam eiser1] en [naam eiser2]

gemachtigde drs. S.A.N. Geerling,

2.[naam eiser3] en [naam eiser4]

gemachtigde mr. P. Koeslag,

3.[naam eiser5] en [naam eiser6] ,

gemachtigde: mr. H. Martens,

4.[naam eiser7] ,

gemachtigde: mr. L.A. Sluiter,
allen te [plaatsnaam] , eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [verstigingsplaats] ,
vergunninghoudster.
Procesverloop
Eisers hebben afzonderlijk beroep ingesteld tegen het besluit van 22 februari 2018 (bestreden besluit) van het college inzake het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van negen appartementen met bijbehorende bergingen en parkeerterrein aan de [straatnaam] te [plaatsnaam] .
Het beroep van eisers sub 1 is geregistreerd onder nummer BRE 18/1833 WABOA.
Het beroep van eisers sub 2 is geregistreerd onder nummer BRE 18/2026 WABOA.
Het beroep van eisers sub 3 is geregistreerd onder nummer BRE 18/2061 WABOA.
Het beroep van eiseres sub 4 is geregistreerd onder nummer BRE 18/2062 WABOA.
De beroepen zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 30 augustus 2018. Eisers [naam eiser2] , [naam eiser3] , [naam eiser4] , [naam eiser6] en [naam eiser7] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Timmermans en ing. [naam ingenieur] .
Namens vergunninghoudster waren aanwezig [naam vertegenwoordiger] ( [naam derde partij] ) en [naam vertegenwoordiger] (Stichting [naam stichting] ).
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.
Overwegingen
1.
Feiten
Op 20 december 2016 heeft vergunninghoudster een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van negen appartementen met bijbehorende bergingen en parkeerterrein op het perceel kadastraal bekend gemeente Halderberge [naam perceel] , [naam perceel] , [naam perceel] , plaatselijk bekend [adres] te [plaatsnaam] (het perceel).
Het college heeft een ontwerpbesluit ter inzage gelegd van 24 augustus 2017 tot en met 4 oktober 2017.
Eisers hebben hun zienswijze naar voren gebracht. Eisers sub 1 wonen aan de [adres] in [plaatsnaam] . Eisers sub 2 wonen aan de [adres] in [plaatsnaam] ( [soort pand] ). Eisers sub 3 wonen aan de [adres] in [plaatsnaam] . Eiseres sub 4 woont aan de [adres] in [plaatsnaam] .
Bij het bestreden besluit heeft het college, onder weerlegging van de zienswijzen, de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De vergunning is verleend voor de activiteiten:
- bouwen; en
- handelen in strijd met het bestemmingsplan.
2.
Beroepsgronden
Eisers sub 1 hebben ten aanzien van de positionering van de appartementen aangevoerd dat deze ten onrechte naar voren zijn geplaatst op advies van de welstandscommissie. Voorts wordt er niet voldaan aan de welstandscriteria. Daarnaast wordt er te lichtvaardig omgegaan met de verkeersafwikkeling. Bij de realisering van het bestemmingsplan zou een aparte rijbaan worden aangelegd voor de afwikkeling van het extra verkeer. Ten slotte is de vergunningsvoorwaarde dat de stukken digitaal gepubliceerd moeten worden niet uitvoerbaar en dient deze te worden vernietigd.
Eisers sub 2 hebben aangevoerd dat er in [plaatsnaam] geen behoefte is aan nieuwbouw; dat blijkt uit de Woonvisie 2016-2020. Voorts is de ladder voor duurzame verstedelijking ten onrechte niet toegepast. Het college gaat lichtvaardig om met de verkeersafwikkeling en dient opnieuw de voorwaarde te stellen dat het verkeer via de parallelrijbaan wordt afgewikkeld. Verder wordt de impact op cultuurhistorisch waardevolle objecten, zoals [soort pand] , niet onderkend, wordt er niet voldaan aan de welstandscriteria en is in de ruimtelijke onderbouwing niet ingegaan op de wijziging van de situering van het bouwwerk op advies van de welstandscommissie. Het college heeft niet gemotiveerd dat het peil van het terrein op het laagste peil op 1,45+ NAP aanvaardbaar is. Ten slotte zit er een ransuilennest in de boom op het perceel van eisers sub 2 en is het college te makkelijk voorbijgegaan aan de belemmeringen op grond van de Flora en faunawet (Ffw).
Eisers sub 3 hebben aangevoerd dat de ruimtelijke uitstraling van een appartementencomplex met negen appartementen heel anders is dan die van een vrijstaande eengezinswoning. Zij wijzen op het gebruik van balkons en terras, waardoor de bewoners rechtstreeks op hun perceel en in hun woning zullen kijken. Bovendien verschuift het gebouw in de richting van hun woning, waardoor zij minder uitzicht hebben. Het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. Het appartementencomplex is niet passend in het historisch dorp en is in strijd met de welstandscriteria. Het appartementencomplex sluit niet aan bij de karakteristieke laagbouw in [plaatsnaam] .
Eiseres sub 4 heeft aangevoerd dat de stelling dat de afgelopen jaren is gebleken dat de kwalitatieve woningbehoefte vanuit de markt zou zijn gewijzigd, niet is onderbouwd. Voorts wijst zij op de inbreuk op haar privacy als gevolg van inkijk op haar dakterras vanaf de tweede en derde verdieping van het appartementencomplex. Bovendien vreest eiseres voor geluidsoverlast door het gebruik van de galerij van het gebouw en de toename van verkeer en parkeren. Het appartementencomplex past niet in het landelijke woonmilieu met karakteristieke laagbouw van [plaatsnaam] en tast de woonomgeving van eiseres aan.
3.
Ingetrokken beroepsgrond
Ter zitting is de beroepsgrond dat de vergunningsvoorwaarde dat de stukken digitaal gepubliceerd moeten worden niet uitvoerbaar is, door eisers sub 1 ingetrokken.
4.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt – kort gezegd – dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de aangevraagde activiteit niet voldoet aan (a) het Bouwbesluit, (b) de bouwverordening, of in strijd is met (c) het bestemmingsplan of (d) redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
5.
Het project
Het perceel waarop het project is voorzien, ligt in het bestemmingsplan ‘Woningbouw centrumlocatie [plaatsnaam] ’ uit 2010 en heeft daarin de bestemmingen ‘wonen’, ‘verkeer-verblijf’ en ‘groen’.
Het project omvat de realisatie van een appartementencomplex met negen appartementen met bijbehorende bergingen, parkeerterrein en tuin op het perceel. Dat er voorheen andere plannen voor het perceel zijn geweest, is voor de beoordeling van dit project niet relevant. Vergunninghoudster heeft immers op 20 december 2016 een formele aanvraag ingediend voor dit project en daar moest het college op beslissen.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (onder meer de uitspraak van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:554) dient het bevoegd gezag immers te beslissen over het project zoals dat is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (AbRS 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2573). De enkele stelling dat een positionering van het hoofdgebouw wat meer naar achteren (een alternatief dat in de voorprocedure heeft voorgelegen, maar waarop op advies van de welstandscommissie is teruggekomen) minder bezwarend zou zijn voor omwonenden, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank zal toetsen of het college onderhavig project in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het al dan niet meewerken aan het verlenen van omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan een discretionaire bevoegdheid van het college is, die de bestuursrechter slechts terughoudend mag toetsen.
6.
De afwijkingen van het bestemmingsplan
Ten aanzien van de omvang van de inbreuk op het bestemmingsplan, en de eisen die dientengevolge aan de ruimtelijke onderbouwing moeten worden gesteld, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de afwijking van het bestemmingsplan er niet slechts in bestaat dat negen appartementen worden opgericht op het deel van het perceel waar op grond van het bestemmingsplan slechts één vrijstaande woning is toegestaan, maar ook dat parkeerplaatsen en een tuin worden aangelegd op het deel van het perceel waar op grond van het bestemmingsplan een rij woningen (aaneengebouwd/vrijstaand) is toegestaan. In plaats van 17 woningen worden er met het plan negen appartementen gerealiseerd.
Tevens is het appartementencomplex gedeeltelijk buiten het bouwvlak geprojecteerd.
7.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Ingevolge artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn, voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo, de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1, aanhef en onder i, van het Bro is bepaald dat in dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Ten aanzien van de vraag of het project een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro betreft, overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de overzichtsuitspraak van de AbRS van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, als volgt.
Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. De AbRS heeft in voornoemde uitspraak als uitgangspunt geformuleerd dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt (vergelijk overweging 6.3 van genoemde uitspraak).
Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (vergelijk overweging 7).
Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was. Bij deze vergelijking dienen de onbenutte planologische mogelijkheden die in het voorgaande bestemmingsplan bij recht waren voorzien te worden betrokken. Dit betekent dat deze onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde eisen (vergelijk de overwegingen 7.2 en 7.3).
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft vastgesteld dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, omdat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De ontwikkeling, die bestaat uit het realiseren van één appartementencomplex met negen appartementen, is onvoldoende substantieel om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Daar komt bij dat het in dit geval gaat om het conserverend bestemmen van ongebruikte planologische ruimte; er wordt geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk gemaakt. Als gevolg van het onderhavige plan zal het planologisch ruimtebeslag juist afnemen omdat, in plaats van de 17 woningen die op grond van het bestemmingsplan in het projectgebied zijn toegestaan, slechts negen appartementen worden gerealiseerd.
8.
Behoeftetoets buiten de ladder om
Het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro stelt eisen aan de inhoud van de toelichting waarvan elk plan vergezeld dient te gaan. Daarin is onder meer bepaald dat in de toelichting een verantwoording moet zijn neergelegd van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen, een beschrijving van de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg en van de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Ook is in het eerste lid bepaald dat de toelichting de uitkomsten bevat van het met toepassing van artikel 3:2 van de Awb verrichte onderzoek. Daartoe behoort ook het onderzoek naar de behoefte.
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan.
Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn. De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (AbRS van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, overwegingen 4 en 4.1).
Eisers sub 2 en eiseres sub 4 hebben aangevoerd dat de woningbehoefte niet is onderbouwd.
In paragraaf 4.3.2 van de ruimtelijke onderbouwing behorend bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is het college hierop ingegaan. Het college stelt dat er in het vastgestelde woningbouwprogramma 2015-2025 negen woningen zijn gereserveerd voor onderhavig plan. De ontwikkeling betreft de beoogde centrumontwikkeling, waarvoor reeds een planologisch kader is opgesteld. Om verschillende redenen is die ontwikkeling nog niet uitgevoerd voor 2015. Voorliggend plan voorziet in negen appartementen (nultrede-woningen). Dit plan draagt bij aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningvoorraad in [plaatsnaam] , aldus het college. Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met de Woonvisie Halderberge.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat uit de woningbehoefte peilingen van de afgelopen jaren is gebleken dat er in de gemeente Halderberge vooral onder starters en senioren behoefte bestaat aan kleine, betaalbare woningen, ook in [plaatsnaam] . Daarnaast betreft het een herschikking van de bestaande woningvoorraad, omdat er in het bestemmingsplan al woningen waren voorzien. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat er met de onderhavige ontwikkeling wordt voorzien in een bestaande behoefte.
9.
Verkeer
Het college heeft vastgesteld dat de negen appartementen op grond van de normen 52 verkeersbewegingen per dag zullen genereren. Dat aantal is lager dan op grond van het bestemmingsplan mogelijk zou zijn, zodat niet valt in te zien dat eisers nadeel zullen ondervinden ten opzichte van hetgeen planologisch reeds mogelijk was.
Ten aanzien van de verkeersafwikkeling heeft de gemachtigde van vergunninghoudster ter zitting toegelicht dat de huidige parallelrijbaan aanwezig blijft en dat deze zal worden gebruikt om het verkeer af te wikkelen. De gemachtigde van het college heeft bevestigd dat de parallelrijbaan gehandhaafd blijft en dat er niet haaks op de [straatnaam] wordt ontsloten. Overigens heeft de verkeerskundige van de gemeente de situatie bekeken en deze niet als verkeersonveilig beoordeeld, aldus het college.
De vrees van eisers voor verkeersonveilige situaties is, in het licht van het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en objectief gemotiveerd. Gegeven de inrichting van het plangebied en de toelichting ter zitting moet worden aangenomen dat de verkeersafwikkeling via de parallelrijbaan plaats gaat vinden. Voor het verbinden van een voorwaarde aan de omgevingsvergunning in de door eisers sub 2 voorgestane zin bestaat geen aanleiding.
10.
Welstand en impact op cultuurhistorisch waardevolle objecten
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende (AbRS 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3118).
De welstandscommissie van de gemeente Halderberge heeft op 21 februari 2017 een positief advies gegeven over het bouwplan. De commissie is van mening dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. De commissie gaat er daarbij wel vanuit dat in de voorgevelrooilijn van de belendende bebouwing wordt gebouwd.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het college het welstandsadvies van 21 februari 2017 niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen en zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het appartementengebouw wordt gerealiseerd op ongeveer de locatie waar in het bestemmingsplan een vrijstaande woning was geprojecteerd. Het gebouw heeft een maximale hoogte van 10,5 meter, terwijl de hoogte van de vrijstaande woning op grond van het bestemmingsplan 11 meter mocht bedragen. Verder bestaat het gebouw uit twee bouwlagen met een kap met een geleding in de gevel, waardoor aangesloten wordt bij de kenmerken van de bebouwing in de omgeving. Aan de [straatnaam] komen meerdere gebouwen voor die bestaan uit twee bouwlagen en een kap. De positionering van het appartementencomplex in de voorgelrooilijn van de naastgelegen woning [adres] acht de rechtbank ten slotte geen onredelijke keuze van de welstandscommissie.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat het nieuwe gebouw zorgvuldig wordt ingepast in de omgeving, waardoor uit stedenbouwkundig oogpunt geen afbreuk wordt gedaan aan cultuurhistorisch waardevolle objecten, zoals de [soort pand]
11.
Waterhuiskundige aspecten
Eisers sub 2 hebben aangevoerd er niet wordt gebouwd conform het advies van het waterschap en dat de waterhuishouding van het perceel dus niet goed is geregeld. Volgens hen heeft het college heeft niet gemotiveerd waarom het gekozen peil aanvaardbaar is.
Ter zitting hebben eisers sub 2 toegelicht dat hun eigen perceel, [adres] , erg nat is.
Zij vrezen voor (meer) wateroverlast op hun eigen perceel als de waterhuishouding op het terrein waar gebouwd wordt, niet goed is geregeld.
De rechtbank overweegt dat blijkens paragraaf 6.2 van de ruimtelijke onderbouwing in overleg met het waterschap een peilhoogte is bepaald van 1.85+ tot 1.90+ meter.
Namens vergunninghoudster is ter zitting verklaard dat het bouwpeil nader is bepaald op 1.80+ meter. Vergunninghoudster heeft het bouwpeil afgestemd met het waterschap en het waterschap is daarmee akkoord. Vergunninghoudster beaamt dat sprake is van natte percelen, maar stelt zich op het standpunt dat de waterhuiskundige situatie op de percelen zal verbeteren, aangezien de aanleg van groen en een wadi (waterretentiebekken) met afvoer op de [naam rivier] onderdeel uitmaken van het project.
De rechtbank heeft gelet op deze toelichting geen twijfel aan het feit dat het waterschap, dat ter zake deskundig wordt geacht, het aangenomen peil aanvaardbaar vindt. De grond faalt.
12.
Flora en fauna
Eisers sub 2 hebben aangevoerd dat er een ransuilennest in de boom op hun perceel is waargenomen en dat het college te makkelijk is voorbijgegaan aan belemmeringen op grond van de Ffw (thans: Wet natuurbescherming, Wnb).
De rechtbank stelt voorop dat eisers sub 2 niet hebben geconcretiseerd waar die belemmeringen dan uit zouden bestaan, en zij zijn evenmin ingegaan op het intussen ingevolge de Wnb en de Wabo geldende regime. Indien eisers sub 2 hebben beoogd aan te voeren dat ook een omgevingsvergunning voor de activiteit “natuur” benodigd zou zijn, zoals bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder b, van het Bor en artikel 6.10a van het Bor, geldt dat zij dit niet duidelijk kenbaar hebben gemaakt en evenmin hebben geconcretiseerd of onderbouwd.
De rechtbank stelt voorts vast dat het college een flora- en fauna onderzoek heeft laten uitvoeren door Natuurbank Overijssel. Ten aanzien van de aanwezigheid van ransuilen stelt Natuurbank Overijssel het volgende:
“De omliggende tuinen en openbaar groen zijn niet onderzocht op de aanwezigheid van broedende vogelsoorten, zoals de ransuil. De aanwezigheid van een nestelende ransuil is dan ook goed mogelijk. Door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt het mogelijk aanwezige nest echter niet verstoord of vernield en worden geen ransuilen verwond of gedood. Ook leidt de voorgenomen activiteit niet tot een negatief effect op de mogelijke nestplaats zodat deze verstoord of verlaten wordt.”
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de gestelde aanwezigheid van ransuilen. Dat de bouw of ingebruikname van het complex een verstorend effect zou hebben als bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, van de Wnb, zouden eisers sub 2 beoogd hebben dit te stellen, is dan ook niet aannemelijk geworden. De bevindingen en conclusies van dat onderzoek leiden niet tot het oordeel dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Ter gelegenheid van de zitting hebben eisers sub 2 nog aangevoerd dat er een wezel waargenomen is op de projectlocatie. De rechtbank zal deze beroepsgrond echter buiten beschouwing laten, omdat deze tardief is aangevoerd. Het meenemen van deze beroepsgrond zou in strijd zijn met de goede procesorde.
13.
Persoonlijke belangen
Met betrekking tot de beoordeling van het gewicht van de aan het bouwplan klevende nadelen voor eisers, overweegt de rechtbank dat niet ontkend kan worden dat (sommige) eisers door verwezenlijking van het bouwplan minder privacy en uitzicht zullen hebben. In het licht van de betrekkelijk geringe inbreuk op de bestaande mogelijkheden op grond van het geldende bestemmingsplan is dit verlies voor eisers onvoldoende voor het oordeel dat het college, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die gediend zijn met verwezenlijking van het bouwplan.
14.
Conclusie
Aangezien de aangevoerde beroepsgronden niet slagen, zullen de beroepen ongegrond worden verklaard.
15.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.M. van Lanen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.