ECLI:NL:RBZWB:2018:6192

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
C/02/350470 / HA RK 18-204
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van voorzieningenrechter in kort gedingprocedure

Op 5 november 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en haar vennoten tegen mr. Van den Heuvel, die als voorzieningenrechter optrad in een kort gedingprocedure. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 12 oktober 2018, na een zitting op 4 oktober 2018, waarbij de verzoekers twijfels hadden over de onpartijdigheid van de voorzieningenrechter. De verzoekers voerden aan dat zij geen eerlijke kans hadden gekregen om hun standpunten naar voren te brengen en dat de voorzieningenrechter hen onterecht beschuldigde van het 'zomaar beginnen'. De voorzieningenrechter betwistte de gronden van het wrakingsverzoek en stelde dat de verzoekers niet ontvankelijk waren, omdat het verzoek te laat was ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat de feiten en omstandigheden voor de wraking al bekend waren op de datum van de zitting, en dat de verzoekers niet tijdig hadden gehandeld. De rechtbank verklaarde de verzoekers niet ontvankelijk in hun wrakingsverzoek en bepaalde dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK

Wrakingskamer
Locatie: Breda
procedurenummer C/02/350470 / HA RK 18-204
Beslissing van 5 november 2018
inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

1. de vennootschap onder firma [naam VOF] .,

gevestigd te [vestigingsplaats] , en haar vennoten,
2. [naam vennoot 1] ,en

3. [naam vennoot 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen verzoekers,
advocaat mr. [naam advocaat] te [woonplaats advocaat] .

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 12 oktober 2018 namens verzoekers ingekomen wrakingsverzoek, met bijlage, gericht tegen mr. van den Heuvel, in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter;
  • de brief van mr. [naam advocaat] d.d. 16 oktober 2018, met bijlage;
  • de processtukken in na te noemen procedure, waaronder de aantekeningen van de griffier van de kort-gedingzitting van 4 oktober 2018, en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank op 30 oktober 2018, waarbij zijn verschenen verzoeker sub 1 en verzoekster sub 2, bijgestaan door hun advocaat mr. [naam advocaat] , mr. Van den Heuvel en namens [eiseressen] , eiseressen in na te noemen procedure, mrs. [advocaten eiseressen] , advocaten te [plaatsnaam]
  • de op die zitting overgelegde pleitaantekeningen van mrs. [naam advocaat] , Van den Heuvel en [advocaten eiseressen] .

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van den Heuvel, in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter, belast met de tussen [eiseressen] (verder ook te noemen [eiseressen] ) en verzoekers dienende kort gedingprocedure, zaaknummer C/02/349062/KG ZA 18-543.
Mr. Van den Heuvel, verder te noemen de voorzieningenrechter, berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten en de gronden voor wraking

3.1.
In de hiervoor genoemde kort gedingprocedure vorderen [eiseressen] -samengevat- verzoekers op straffe van dwangsommen hoofdelijk te bevelen hun contractuele verplichtingen uit de tussen [eiseressen] en verzoekers geldende basis- en service-overeenkomsten, die (kort gezegd) betrekking hebben op het recht van exploitatie van een [winkelnaam] , volledig na te komen.
3.2.
Verzoekers hebben bij conclusie van antwoord (tevens eis in reconventie) daartegen verweer gevoerd, ertoe stellende (primair) dat de overeenkomsten zijn beëindigd door acceptatie van een daartoe door [eiseressen] . gedaan aanbod tot beëindiging zonder opzegtermijn. Verzoekers vorderen op hun beurt in reconventie [eiseressen] ., eveneens op straffe van dwangsommen, te veroordelen tot afgifte van alle bescheiden, behelzende afspraken tussen [eiseressen] . en leveranciers aangaande (betalings-)kortingen, (functie)vergoedingen en marketingbijdragen, onder welke benaming dan ook, en voorts, voorwaardelijk, voor het geval de voorzieningenrechter het aannemelijk acht dat de basis- en serviceovereenkomsten nog zouden bestaan, alle verplichtingen uit die overeenkomsten op te schorten totdat deze regelmatig geëindigd zullen zijn.
3.3.
De behandeling van de zaak door de voorzieningenrechter heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 oktober 2018, waarbij zijn verschenen verzoeker sub 1 en verzoekster sub 2, bijgestaan door hun advocaat mr. [naam advocaat] , alsmede namens [eiseressen] ., [eiseressen] , bijgestaan door mr. [advocaten eiseressen] en [advocaten eiseressen] .
3.4.
Verzoekers leggen aan hun wrakingsverzoek het volgende ten grondslag.
- Zij hebben op grond van het verloop van de zitting op 4 oktober 2018 grote twijfel aan de onpartijdigheid van de voorzieningenrechter. Die twijfel wordt in hun opvatting mede bevestigd en versterkt op basis van de waarnemingen van andere bij de zitting aanwezigen, waarvoor zij verwijzen naar het bij brief van 16 oktober 2018 overgelegde schriftelijke relaas van die zitting van [naam] .
- Verzoekers vinden onder meer dat zij geen eerlijke kans hebben gekregen, dat de voorzieningenrechter niet werkelijk naar hen heeft willen luisteren en dat hij hen anders bejegende en de wederpartij juist bevestigde in een soort van vanzelfsprekende superioriteit.
- Verzoekers voeren aan dat de voorzieningenrechter hen aanrekende dat zij “zomaar waren begonnen”, terwijl partijen nu juist verdeeld zijn over het (voort)bestaan van de overeenkomst(en). Dit kwam op hen over alsof zij eerst toestemming nodig hadden van “de baas”. - Verder leek het er volgens verzoekers op dat de voorzieningenrechter niet alle stukken had gelezen, getuige zijn verraste reactie op sommige verweren, terwijl deze zijn vermeld in de door verzoekers ingediende conclusie.
- Ook heeft de voorzieningenrechter volgens de aanwezigen aangegeven dat hij de oprichting door verzoekers van de coöperatie als een “truc” beschouwde, terwijl de achterliggende redenen daarvan in een getuigenverklaring van de heer [naam] (adviserend jurist/fiscalist) waren toegelicht en deze getuige in de zittingszaal beschikbaar was voor een nadere toelichting.
- Tot slot hield volgens verzoekers de voorzieningenrechter aan het einde van de zitting hen voor, dat zij goed moesten beseffen, dat zij als vennootschap onder firma met hun privé vermogen hoofdelijk aansprakelijk zijn. Het scheiden van zakelijk en privé was volgens verzoekers nu juist een van de argumenten voor het advies om de zakelijke activiteiten onder te brengen in een rechtspersoon, meer specifiek de coöperatie. Verzoekers verwijzen naar een bij hun wrakingsverzoek gevoegde brief van de heer [naam] , waarin hij dit toelicht.
3.5.
Bij gelegenheid van de behandeling ter zitting van de wrakingskamer hebben verzoekers hun wrakingsverzoek uitvoerig en overeenkomstig de door hun raadsvrouw overgelegde pleitaantekeningen doen toelichten. In de kern genomen voeren verzoekers aan dat de voorzieningenrechter hen, althans hun advocaat, ter zitting, in tegenstelling tot [eiseressen] ., onvoldoende de gelegenheid heeft geboden hun standpunten naar voren te brengen en hij daarnaast met de wijze van bevraging, zijn uitlatingen en vele interrupties blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Verzoekers betwisten in dat kader de juistheid en volledigheid van de zittingsaantekeningen van de griffier.

4.Het standpunt van de voorzieningenrechter

4.1.
De voorzieningenrechter voert op de eerste plaats aan dat verzoekers niet in hun wrakingsverzoek kunnen worden ontvangen, nu dit niet tijdig door hen is ingediend. De gronden van het verzoek zijn immers alle gebaseerd op het verloop van de op 4 oktober 2018 gehouden kort-gedingziting, terwijl zij het wrakingsverzoek eerst op 12 oktober 2018 hebben ingediend en vervolgens op 16 oktober 2018 hebben aangevuld c.q. nader hebben onderbouwd door overlegging van het relaas van die zitting van [naam] .
4.2.
Ook in materiële zin kunnen verzoekers in de opvatting van de voorzieningenrechter niet worden gevolgd in hun wrakingsverzoek. De voorzieningenrechter betwist op zijn beurt de juistheid van het door verzoekers overgelegde relaas van de zitting van de daarbij aanwezige [naam] , voor zover dit op essentiële onderdelen van de zittingsaantekeningen van de griffier afwijkt. De voorzieningenrechter voert -samengevat- aan dat hij beide partijen in nagenoeg gelijke mate de gelegenheid heeft geboden hun standpunten naar voren te brengen en daarvoor ruim de tijd heeft genomen, getuige de omstandigheid dat de tijdsduur van de behandeling ter zitting, waarvoor anderhalf uur was uitgetrokken, met ruim één uur is overschreden. Voor zover sprake is geweest van interrupties van de advocaat van verzoekers, vonden deze hun oorzaak in ofwel het overschrijden van de aan beide partijen toegewezen tijd voor het bepleiten van hun standpunten dan wel in het stellen van vragen ter verduidelijking van het standpunt van verzoekers.
4.3.
De voorzieningenrechter meent dan ook dat, voor zover verzoekers in hun wrakingsverzoek kunnen worden ontvangen, dit behoort te worden afgewezen.

5.Het standpunt van [eiseressen] .

[eiseressen] . deelt de mening van de voorzieningenrechter dat verzoekers vanwege de ontijdige indiening van het wrakingsverzoek daarin niet kunnen worden ontvangen. Ook op inhoudelijke gronden dient het wrakingsverzoek volgens hen te worden afgewezen. Van een vooringenomenheid van de voorzieningenrechter jegens verzoekers is volgens [eiseressen] . geen sprake geweest.

6.De beoordeling

6.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv geldt als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Volgens artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure, direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al andere proceshandelingen zijn verricht.
6.4.
De wrakingskamer stelt met de voorzieningenrechter alsook met [eiseressen] . vast, dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking alle zijn gebaseerd op het verloop van de kort-gedingzitting van 4 oktober 2018 en dus toen reeds aan verzoekers bekend zijn geworden.
Niettemin hebben verzoekers hun wrakingsverzoek eerst op 12 oktober 2018 ingediend en vervolgens op 16 oktober 2018 nader onderbouwd.
6.5.
Desgevraagd heeft de raadsvrouw van verzoekers verklaard met de indiening van het verzoek gewacht te hebben voor beraad en ruggenspraak met verzoekers en met de bij de zitting aanwezigen, onder wie de heer [naam] , omdat bepaalde aspecten van het verloop van de zitting haar waren ontgaan. Deze omstandigheid maakt echter de (te) late indiening van het wrakingsverzoek niet verschoonbaar. Het had in de rede gelegen, zeker nu sprake was van een geschil in kort geding, om direct na de zitting zich over het indienen van het wrakingsverzoek met verzoekers c.s. te verstaan en vervolgens direct daarna over te gaan tot de feitelijke indiening van het verzoek. Dat de raadsvrouw van verzoekers heeft gemeend daarvoor meer tijd te moeten nemen, dient voor haar risico te blijven.
6.6.
Dit betekent dat niet is voldaan aan het hiervoor genoemde vereiste van artikel 37, lid 1 Rv, zodat verzoekers niet in hun wrakingsverzoek kunnen worden ontvangen. De wrakingskamer komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart verzoekers niet ontvankelijk in hun wrakingsverzoek;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer C/02/349062/KG ZA 18-543 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van het wrakingsverzoek
Deze beschikking is gegeven op 5 november 2018 door mrs. Peters, van Voorthuizen en Visser, in tegenwoordigheid van de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--