ECLI:NL:RBZWB:2018:6189

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
02-700220-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op beroep tegen afwijzing vordering tot inbewaringstelling met recidivegrond

Op 1 november 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de afwijzing van een vordering tot inbewaringstelling. De vordering tot bewaring was ingediend op 29 oktober 2018, maar werd door de rechter-commissaris afgewezen. De officier van justitie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting zijn de verdachte, diens raadsvrouw en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren bestaan tegen de verdachte, die in het verleden betrokken is geweest bij strafbare feiten. De rechtbank overweegt dat het recidivegevaar voldoende concreet en acuut is, vooral gezien de verklaring van de verdachte dat hij zich bedreigd voelt en recentelijk een vuurwapen heeft aangeschaft. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden voldoende basis bieden voor het aannemen van de recidivegrond, waardoor de beslissing van de rechter-commissaris niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de beslissing van de rechter-commissaris vernietigd en een bevel tot bewaring voor veertien dagen gegeven, met de bepaling dat deze bewaring zal plaatsvinden in het huis van bewaring te Middelburg. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis is afgewezen, omdat er geen rapport van Reclassering Nederland beschikbaar was met een concreet plan van aanpak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team strafrecht, locatie Middelburg
Parketnummer: 02/700220-18
Vernietiging beslissing RC tot afwijzing van de bewaring.
Beslissing op het door de officier van justitie bij deze rechtbank ingestelde
hoger beroep d.d. 29 oktober 2018 tegen de beslissing d.d. 29 oktober 2018 van
de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze
rechtbank, waarbij werd afgewezen de vordering van de officier van justitie,
strekkende tot het verlenen van een bevel tot bewaring tegen de verdachte:
[Verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
1. De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering tot bewaring d.d. 29 oktober 2018;
- de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 29 oktober 2018;
- de appélmemorie van de Officier van Justitie d.d. 31 oktober 2018;
Gehoord verdachte, diens raadsvrouw en de officier van justitie.
2. De beoordeling.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er, gelet op de inhoud van de
stukken, ernstige bezwaren voor de feiten op de vordering tot
inbewaringstelling. Met betrekking tot de recidivegrond overweegt de
rechtbank als volgt. Voor het aannemen van de recidivegrond is vereist dat
het recidivegevaar voldoende concreet en acuut is. Het strafblad van
verdachte is daartoe niet voldoende redengevend en het enkele bezit van een
vuurwapen is dat evenmin. Van betekenis is de verklaring van verdachte,
afgelegd op 29 oktober 2018 ten overstaan van de rechter-commissaris,
inhoudende, zakelijk weergegeven, dat hij naar Nederland is gevlucht omdat erin Moskou een aanslag op hem was gepleegd en dat hij had gehoord dat ze weten
waar hij woont en dat hij zich bedreigd voelde. Ter zitting is door de
raadsvrouw gezegd dat verdachte onlangs heeft vernomen dat zijn
verblijfplaats in Nederland bekend is geworden. De rechtbank acht dit
aannemelijk aangezien verdachte in deze omstandigheid kennelijk aanleiding
heeft gezien een vuurwapen aan te schaffen. De rechtbank leidt hieruit af dat
verdachte in een situatie verkeert waarin hij een schietklaar vuurwapen nodig
acht, een situatie die naar het oordeel van de rechtbank reden geeft ernstig
te vrezen dat verdachte, wanneer hij zich niet in voorlopige hechtenis
bevindt, zich schuldig zal maken aan een strafbaar feit als bedoeld in
artikel 67a lid 2 Wetboek van Strafvordering, meer in het bijzonder een feit
waardoor de gezondheid en veiligheid van personen in gevaar kan worden
gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze omstandigheden
voldoende basis voor het aannemen van de recidivegrond. Dit betekent dat de
beslissing van 29 oktober 2018 van de rechter-commissaris tot afwijzing van
de vordering tot inbewaringstelling niet in stand kan blijven.
Er is geen sprake van een situatie van artikel 67a lid 3 Wetboek van
Strafvordering.
De conclusie is dat het hoger beroep gegrond zal worden verklaard en de
rechtbank zal de bewaring bevelen voor de periode van veertien dagen.
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen
aangezien de rechtbank niet beschikt over een rapport van Reclassering
Nederland met een concreet plan van aanpak waaruit blijkt dat de kans op
herhaling tot een voor de maatschappij aanvaardbaar niveau kan worden
teruggebracht.
3. De beslissing.
De rechtbank
- verklaart het hoger beroep gegrond.
- vernietigt de beslissing van de Rechter-Commissaris belast met de
behandeling van strafzaken d.d. 29 oktober 2018 tot afwijzing van de vorderingtot inbewaringstelling.
- verleent een bevel tot bewaring tegen verdachte voor de tijd van veertien
dagen;
- bepaalt dat deze bewaring zal worden ondergaan in het huis van bewaring te
Middelburg of enig ander huis van bewaring.
- wijst af het schorsingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven op 1 november 2018 door mr G.H. Nomes, voorzitter
en mrs H.E. Goedegebuur en H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van
P.L. Francke, griffier.