In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.J. Driessen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 april 2018, waarin de ongewijzigde voortzetting van haar uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd bevestigd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Eiseres, die eerder volledig arbeidsongeschikt was verklaard, heeft in de loop der jaren verschillende uitkeringen ontvangen. Het UWV heeft haar arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld en vastgesteld dat er geen duurzame arbeidsongeschiktheid was, ondanks haar psychische klachten en rugklachten. De verzekeringsarts van het UWV concludeerde dat er mogelijkheden voor verbetering waren, mits eiseres actief zou deelnemen aan behandelingen en therapieën.
De rechtbank heeft de beoordeling van de verzekeringsarts b&b gevolgd en vastgesteld dat de verzekeringsarts zorgvuldig te werk is gegaan. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende inzicht had in de medische situatie van eiseres en dat de prognose van verbetering realistisch was. Eiseres heeft geen nieuwe medische gegevens overlegd die de conclusie van de verzekeringsarts zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend aan eiseres, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet als duurzaam kon worden aangemerkt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.