Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van of medeplichtigheid aan de invoer van ongeveer 18.947,75 gram cocaïne in Nederland, specifiek in de gemeente Vlissingen, in de periode van 19 februari 2018 tot en met 25 februari 2018. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen, waaronder het in contact brengen van medeverdachten, het vervoeren van hen, en het ter beschikking stellen van voertuigen en telefoons. De officier van justitie stelde dat de verdachte betrokken was bij de invoer van de cocaïne door zijn aanwezigheid bij belangrijke ontmoetingen en het uitlenen van zijn auto aan medeverdachten.
De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte slechts aanwezig was bij gesprekken en niet actief deelnam aan de criminele activiteiten. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten en de bewijsstukken zorgvuldig gewogen. Het oordeel van de rechtbank was dat het enkel aanwezig zijn van de verdachte bij de ontmoetingen en het uitlenen van zijn auto niet voldoende bewijs opleverde voor een nauwe en bewuste samenwerking met de andere verdachten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplichtigheid aan de invoer van de cocaïne en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.
De rechtbank stelde tevens vast dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte was opgeheven op 12 oktober 2018. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.