ECLI:NL:RBZWB:2018:6175

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
02-700038-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van cocaïne via de haven van Vlissingen

Op 25 oktober 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. H. Raza. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 oktober 2018, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen aanwezig was. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 18.947,75 gram cocaïne in Nederland, gepleegd in de periode van 19 tot en met 25 februari 2018 in de gemeente Vlissingen.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met medeverdachten opzettelijk cocaïne had ingevoerd. De verdachte had een actieve rol gespeeld door de drugs uit een schip te halen en deze in een rugzak te verstoppen. De rechtbank concludeerde dat er een nauwe en bewuste samenwerking was tussen de verdachte en de medeverdachten, waarbij de verdachte wist dat hij betrokken was bij een illegale actie.

De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte onder psychische druk had gehandeld en legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, gezien de schadelijke gevolgen van de handel in harddrugs voor de samenleving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700038-18
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond – Huis van Bewaring De IJssel,
te Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2018, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte is, met inachtneming hiervan, ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 19 februari 2018 tot en met 25 februari
2018, in elk geval op of omstreeks 25 februari 2018, in de gemeente
Vlissingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en/of (binnen Nederland) heeft vervoerd,
althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 18947,75 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] de opzet hadden om op 25 februari 2018 samen en in vereniging de cocaïne van het schip de [naam schip] in Vlissingen te halen en verder te vervoeren in de zin van verlengde invoer. Zij hebben daartoe bewust en nauw samengewerkt. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben hier allebei een wezenlijke en significante bijdrage aan geleverd, zodat zij kunnen worden aangemerkt als medeplegers bij deze invoer van cocaïne. Zonder de actieve bijdrage van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren [medeverdachte 1] en [verdachte] nooit tot hun daad gekomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat uit de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat hij, toen hij de handelingen verrichtte, wist dat sprake was van cocaïne. Andere smokkelproducten worden vanuit Colombia op dezelfde wijze vervoerd. Dat verdachte had moeten aanvoelen dat er iets niet klopt maakt niet dat hij een aanmerkelijke kans aanvaardde dat sprake was van cocaïne.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
- Bewijsmiddelen
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het schip [naam schip] is op 24 februari 2018 afgemeerd in de Bijleveldhaven in de gemeente Vlissingen. Het schip betreft een zogenaamde ‘reefer’: een schip dat fruit vervoert afkomstig uit Zuid-Amerika. Vanwege de herkomst van de lading worden dergelijke schepen aangemerkt als risicoschip in de smokkel van cocaïne.
Op 24 februari 2018 is met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , een telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 2] , gebeld naar de bewaking van het havenbedrijf. De persoon die belde gaf zich uit als surveyor en vertelde dat hij aan boord van de [naam schip] diende te zijn. De bewaking vertrouwde dit niet, omdat de persoon weinig kennis van zaken had. Uit onderzoek kwam naar voren dat [medeverdachte 2] in verband kan worden gebracht met het afhalen van verdovende middelen in de haven van Rotterdam, en dat hij een contact is van de op 19 februari 2018 aangehouden [medeverdachte 1] . [1]
Verklaringen [medeverdachte 1]
heeft verklaard dat voordat hij op 25 februari 2018 met [verdachte] aan boord van de [naam schip] ging, voorbesprekingen hebben plaatsgevonden waarbij hijzelf, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een onbekend gebleven man aanwezig waren. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] in contact gebracht met een man die gevraagd heeft of [medeverdachte 1] iemand aan boord van een schip kon krijgen [2] . In januari 2018 vond in verband daarmee al een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een Turkse man bij een filiaal van McDonalds in Charlois, Rotterdam. Daar werden de vragen van de man over het opzoeken van en aanmelden bij een schip door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beantwoord. In de ochtend van
25 februari 2018 vond er een bespreking plaats in een filiaal van McDonalds bij de Kuip in Rotterdam, waarbij dezelfde Turkse man, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aanwezig waren [3] + [4] .
Op de parkeerplaats bij de Wouwse Tol ‘s middags kwam een man aanlopen met [verdachte] [5] . De man droeg toen een lange zwarte jas. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren ook aanwezig op de parkeerplaats. [medeverdachte 2] heeft daar volgens [medeverdachte 1] nog gepraat met de man met de lange zwarte jas [6] . [verdachte] is vervolgens bij [medeverdachte 1] in de auto gestapt en daarna zijn zij naar Vlissingen gereden. Deze auto had [medeverdachte 1] van [medeverdachte 3] geleend. Hij had op 24 februari 2018 gevraagd aan [medeverdachte 3] of hij de auto mocht lenen. Hij heeft er niet bij gezegd om welke reden hij de auto wilde lenen. Op 25 februari 2018 brachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de auto naar [medeverdachte 1] . Uit de zendmastgegevens van de mobiele telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat zij om 11:55 uur allebei aanstralen op zendmasten in Middelharnis, waar [medeverdachte 1] woont. [7]
Aangekomen bij de haven in Vlissingen heeft [medeverdachte 1] zich gemeld bij de beveiliging van de terminal van [bedrijfsnaam] , waar de [naam schip] lag afgemeerd. [verdachte] is toen in de auto gebleven. [medeverdachte 1] heeft hem aangemeld onder de naam [naam 1] en heeft daarbij een gestolen rijbewijs op die naam aan de beveiliging getoond. [8] Hierna is aan [medeverdachte 1] een autopas verstrekt en konden zij het haventerrein op. Bij het aan boord gaan van het schip moest [medeverdachte 1] zijn naam opschrijven bij de gangwaywacht [9] . [verdachte] had toen een lege rugzak bij zich. [medeverdachte 1] is daarna naar boven naar de chief engineer van het schip gegaan [10] + [11] en [verdachte] is naar beneden gegaan. Toen [medeverdachte 1] klaar was bij de chief engineer en naar buiten kwam stond [verdachte] al te wachten. Zij zijn van boord van het schip gegaan en in de auto gestapt. De rugzak van [verdachte] was toen voller dan bij het aan boord gaan van het schip. [12] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij wel wist dat [verdachte] iets moest ophalen dat niet klopte. [13] Daarna zijn ze met de auto richting de uitgang van het haventerrein gereden.
Ter hoogte van de hoofduitgang van het terrein van [bedrijfsnaam] is aan hen een stopteken gegeven door de douane en is het voertuig doorzocht. [14] In de rugzak die op de vloer bij de bijrijdersstoel stond werden negentien pakketten aangetroffen. [15] Na onderzoek aan deze pakketten bleken die een wit poeder te bevatten met een netto gewicht van 18.947,75 gram. [16] Twee monsters uit deze pakketten zijn onderzocht door het douane laboratorium. De uitkomst van dit onderzoek was dat de monsters cocaïne bevatten. [17]
De verklaring van [medeverdachte 1] over de ontmoetingen op 25 februari 2018 bij de McDonalds en de Wouwse Tol worden ondersteund door de zendmastgegevens van de mobiele telefoonnummers die in gebruik zijn bij hemzelf, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] [18] .
Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] hebben ontkend een mobiele telefoon te hebben en de in het dossier genoemde mobiele telefoonnummers in gebruik te hebben. Ook hebben zij ontkend op 25 februari 2018 in de ochtend bij de McDonalds en in de middag bij de Wouwse Tol te zijn geweest.
De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dat zij geen mobiele telefoon hebben en dat de genoemde telefoonnummers niet van hen zijn niet geloofwaardig. Uit het politieonderzoek is namelijk het volgende gebleken.
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 2] is volgens het Real Time Intelligence Centre in gebruik bij [medeverdachte 2] [19] . De vriendin van [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij met dat telefoonnummer contact opneemt met [medeverdachte 2] als hij niet thuis is [20] . In de contactenlijst van de iPhone die in gebruik is bij de zoon van de vriendin van [medeverdachte 2] staat dit telefoonnummer opgeslagen met daarbij de naam ‘ [medeverdachte 2] ’, de voornaam van [medeverdachte 2] [21] . Ten slotte is het [medeverdachte 2] zelf geweest die het genoemde telefoonnummer heeft opgegeven bij autobedrijven als zijnde zijn eigen mobiele telefoonnummer. Medewerkers van de autobedrijven hebben verklaard dat zij diverse keren telefonisch en WhatsApp contact met [medeverdachte 2] hebben gehad op het genoemde mobiele nummer. Zij hebben [medeverdachte 2] herkend van een foto van [medeverdachte 2] die de politie hen heeft laten zien. [22] + [23]
Ten aanzien van het mobiele telefoonnummer van [medeverdachte 3] neemt de rechtbank hier geen bewijsmiddelen op, omdat de rechtbank [medeverdachte 3] vrijspreekt van betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten. Uit het dossier blijkt overigens voldoende dat dit mobiele telefoonnummer in gebruik is bij [medeverdachte 3] .
Omdat de verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aanwezig waren bij de ontmoetingen op 25 februari 2018 bij de McDonalds bij de Kuip in Rotterdam en bij de Wouwse Tol waar [verdachte] bij [medeverdachte 1] in de auto is gestapt, wordt ondersteund door de zendmastgegevens van de mobiele telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bevat het dossier voldoende bewijs dat zij daar samen met [medeverdachte 1] zijn geweest. Tussen die twee ontmoetingen in zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] die dag ook samen geweest. Daarover heeft [medeverdachte 2] verklaard en ook die verklaring wordt ondersteund door de zendmastgegevens van hun mobiele telefoonnummers en een tankbon.
Verder gaat de rechtbank ervan uit dat het [medeverdachte 2] is geweest die op 24 februari 2018 met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] naar de beveiliging van het havenbedrijf heeft gebeld om zich te melden voor de [naam schip] . Dat een ander dan [medeverdachte 2] met het nummer heeft gebeld, is niet aannemelijk geworden. Daar bevat het dossier geen aanwijzingen voor.
Over de betrokkenheid van [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] voorts verklaard dat hij, [medeverdachte 1] , zijn eigen iPhone op 25 februari 2018 bij de Wouwse Tol aan [medeverdachte 2] heeft gegeven. [medeverdachte 1] wist wel dat hij iets ging doen wat niet mocht en hij wilde voorkomen dat zijn telefoon bij een eventuele aanhouding in beslag genomen kon worden. Toen [medeverdachte 1] naar Vlissingen reed was de iPhone dus bij [medeverdachte 2] . [24] Uit de zendmastgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] , het telefoonnummer van de iPhone van [medeverdachte 1] , blijkt dat dit om 15:31 uur aanstraalt op een zendmast in Wouwse Plantage, om 16:39 uur in Nispen en kort daarop op een zendmast in Bergen op Zoom [25] . Op die tijdstippen bevond [medeverdachte 1] zich in de omgeving van de haven van Vlissingen.
Het mobiele telefoonnummer van [medeverdachte 2] heeft rond 16:00 uur aangestraald op een zendmast in Heerle en rondom 16:30 uur op zendmasten in Bergen op Zoom. Tussen 16:40 uur en 17:16 uur is het telefoonnummer aangestraald op zendmasten in Wouwse Plantage, Heerle, Bergen op Zoom, Roosendaal en Wouw. [26]
Het telefoonnummer van de iPhone van [medeverdachte 1] was dus steeds in de buurt van het telefoonnummer van [medeverdachte 2] .
Gelet op deze gegevens en de verklaring van [medeverdachte 1] hierover gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 2] de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] bij zich had, vanaf het moment dat [medeverdachte 1] met [verdachte] van de Wouwse Tol naar de haven in Vlissingen is gereden.
Het dossier bevat volgens de rechtbank niet voldoende ondersteuning voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] in gebruik is bij [medeverdachte 2] , zodat niet kan worden vastgesteld dat het [medeverdachte 2] is geweest die de hekcode van het haventerrein aan [medeverdachte 1] heeft ge-smst op 25 februari 2018.
Verklaringen [verdachte]
heeft verklaard dat hij naar Nederland is gekomen omdat hij artikelen moest ophalen. Hij is op 19 februari 2018 met zijn vriendin op Schiphol aangekomen en daar is hij opgehaald door een onbekende man. Deze man bracht hen naar een woning. Op 25 februari 2018 werd hij door een andere man met de auto opgehaald en bij een tankstation is hij overgestapt in een andere auto. Met die laatste auto is hij samen met de bestuurder daarvan naar een haven gebracht. Van de man in de eerste auto had hij een rugzak [27] en een schroevendraaier gekregen. Daarmee moest hij ergens een wand losmaken, waar de cocaïne achter zat [28] . Ook liet die man hem op zijn mobiele telefoon een filmpje zien, waarop [verdachte] kon zien hoe hij dat moest doen. [29] Ook kreeg hij mondelinge instructies. [30] De opdracht aan [verdachte] was om de cocaïne uit de ruimte te halen en de cocaïne in een tas te doen. [31]
Nadat hij met de man in de tweede auto (de rechtbank begrijpt dat dit [medeverdachte 1] was) bij de haven aankwam, is hij samen met hem aan boord van de [naam schip] gegaan.
[verdachte] heeft verklaard dat hij in het schip alleen naar beneden is gegaan, terwijl [medeverdachte 1] boven bleef. Daar heeft hij de pakketten ontdekt. Toen hij ze zag herkende hij de pakketten als pakketten waar cocaïne in zat. Dat had hij thuis weleens op het nieuws gezien. [32] Hij heeft de pakketten in de rugzak gedaan en toen is hij samen met [medeverdachte 1] van het schip afgegaan, in de auto gestapt en weggereden. [33] + [34]
- Bewijsoverwegingen
Over de betrokkenheid van [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij het ten laste gelegde feit en hun rollen hierin overweegt de rechtbank het volgende.
Hiervoor is al overwogen dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij wist dat hij iets ging doen dat niet mocht en dat het te maken had met het aan boord brengen van iemand op een schip. Vanwege zijn vroegere werk als bunker surveyor wist [medeverdachte 1] hoe de procedure voor het aanmelden voor een schip in de haven werkte en kon hij onder de dekmantel van bunker surveyor schijnbaar legaal aan boord van een schip komen. Op die manier heeft hij het mogelijk gemaakt dat [verdachte] aan boord van de [naam schip] kon komen, en de drugs uit het schip kon halen.
[medeverdachte 1] wist bij de Wouwse Tol ook welk schip ze die middag op zouden gaan, omdat hij bij de Wouwse Tol via een botenvolgsysteem had geraadpleegd of de bunker van dat schip al klaar was. [35]
Gelet op die omstandigheden, op het feit dat [verdachte] bij het aan boord gaan van het schip een lege rugzak bij zich droeg en op de herkomst van de lading van het schip is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het ging om de invoer van cocaïne, en dat [medeverdachte 1] die kans heeft aanvaard door te handelen zoals hij heeft gedaan.
Vanaf de Wouwse Tol is [medeverdachte 1] samen opgetrokken met [verdachte] , met het doel om samen aan boord van de [naam schip] te komen. [verdachte] heeft ontkend dat hij vooraf wist dat het om cocaïne ging, maar op het moment dat hij de pakketten aan boord van het schip zag wist hij dat wel. Desondanks heeft hij de pakketten gepakt, in de rugzak gestopt en is hij met de volle rugzak van boord gelopen. Vervolgens is hij samen met [medeverdachte 1] en de rugzak in de auto gestapt en zijn zij weggereden.
De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het uithalen van de cocaïne van het schip en het daarna over enige afstand vervoeren van de cocaïne. Hun handelen vanaf het moment dat [verdachte] bij de Wouwse Tol bij [medeverdachte 1] in de auto stapte is er steeds op gericht geweest om drugs, althans illegale goederen, van het schip te halen, om het daarna naar een onbekend gebleven plek te vervoeren. Zonder [medeverdachte 1] zou [verdachte] niet aan boord van het schip gekomen zijn, en zonder [verdachte] was de cocaïne niet van het schip geraakt.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] wist dat [medeverdachte 1] op 25 februari 2018 naar de boot toe moest. [36] De rechtbank ziet in het feit dat [medeverdachte 2] op 24 februari 2018 zelf heeft gebeld naar de bewaking van de haven om aan boord te kunnen komen van de [naam schip] ondersteuning voor deze verklaring van [medeverdachte 1] . De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 2] ook het voorwaardelijk opzet had de Opiumwet te overtreden. Uit het dossier blijkt dat hij al eerder in verband is gebracht met het afhalen van cocaïne in de haven van Rotterdam. Ook wist hij welk schip er moest worden bezocht door [medeverdachte 1] , omdat hij degene is geweest die op 24 februari 2018 bij de bewaking van de haven heeft geïnformeerd naar de [naam schip] . Hij heeft als werknemer van [bedrijfsnaam] gewerkt als surveyor op schepen [37] . Hij weet vanwege dit werk hoe hij schepen moet opzoeken in systemen en gegevens hierover kan opzoeken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat hij wist dat de [naam schip] een reefer was met een lading afkomstig uit een risicogebied. Gelet op de herkomst van de lading van de [naam schip] en het soort schip bestond er een aanmerkelijke kans dat de goederen die uit het schip moesten worden gehaald op 25 februari 2018 pakketten cocaïne betroffen. Door een bijdrage te leveren aan het aan boord krijgen van een persoon op de [naam schip] heeft hij de aanmerkelijke kans op overtreding van de Opiumwet aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van [medeverdachte 2] aan de invoer van de cocaïne zodanig significant en wezenlijk was dat ook hij kan worden aangemerkt als medepleger. De ontmoetingen op 25 februari 2018 bij de McDonalds en de Wouwse Tol waar hij bij aanwezig was waren belangrijke ontmoetingen waar het plan om cocaïne uit het schip te halen werd besproken en waarbij uitvoering werd gegeven aan dat plan. Bij deze ontmoetingen waren steeds diverse personen betrokken, waaronder [medeverdachte 1] . Bij de Wouwse Tol heeft hij gezien dat naast [medeverdachte 1] ook [verdachte] bij de uithaalactie betrokken was. De rechtbank acht daarmee het opzet op het medeplegen bewezen. De actieve bemoeienis van [medeverdachte 2] bij het plan blijkt voorts meer concreet uit het telefoontje dat hij op 24 februari 2018 pleegde naar de bewaking van het haventerrein over de [naam schip] .
Bij de Wouwse Tol heeft [medeverdachte 1] zijn iPhone aan [medeverdachte 2] meegegeven, waaruit de rechtbank afleidt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook na de uithaalactie contact met elkaar zouden hebben. Gelet op de significante bijdrage van [medeverdachte 2] aan het uithalen van de cocaïne zoals hierboven omschreven en op het feit dat hij niet één van de personen was die daadwerkelijk het schip heeft betreden om de cocaïne daar uit te halen, gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 2] betrokken was bij de organisatie van de invoer van de bijna negentien kilo cocaïne.
Over de rol van [medeverdachte 3] overweegt de rechtbank dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] op 25 februari 2018 aanwezig was bij de ontmoetingen in de McDonalds in Rotterdam en op de parkeerplaats Wouwse Tol. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 3] bij de voorbesprekingen niets zei en alleen luisterde. Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij [medeverdachte 3] niet had verteld waarom hij de auto van verdachte wilde lenen.
De vraag is of het aanwezig zijn bij de twee ontmoetingen op 25 februari 2018 en het uitlenen van zijn auto aan [medeverdachte 1] wettig en overtuigend bewijs oplevert van medeplegen van het invoeren van de bijna negentien kilo cocaïne. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
Het enkel aanwezig zijn van [medeverdachte 3] bij de ontmoetingen op 25 februari 2018 is niet voldoende voor het bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking van [medeverdachte 3] met de andere verdachten die er op gericht was de cocaïne van het schip te halen en in te voeren. Niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] wist dat zijn auto zou worden gebruikt voor het vervoer van drugs, en dat hij daarmee instemde blijkt ook niet uit de bewijsmiddelen.
De officier van justitie heeft er nog op gewezen dat het telefoonnummer van [medeverdachte 3] (eindigend op [telefoonnummer 4] ) kort voor 25 februari 2018 contact heeft gehad met eenzelfde telefoonnummer als waar de telefoon van [verdachte] contact mee heeft gehad. Uit het politieonderzoek is naar voren gekomen dat dit telefoonnummer zeer waarschijnlijk een servicenummer is van KPN. Contact met dit nummer door het telefoonnummer van [medeverdachte 3] kan daarom niet als belastend bewijs worden meegenomen om zijn betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne aan te tonen.
Conclusie ten aanzien van het feit
De rechtbank is van oordeel dat het feit is bewezen zoals dit onder 4.4 is weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in
of omstreeksde periode van 19 februari 2018 tot en met 25 februari
2018,
in elk geval op of omstreeks 25 februari 2018,in de gemeente
Vlissingen,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander of
anderen,
althans alleen,opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en
/of(binnen Nederland) heeft vervoerd,
althans opzettelijk aanwezig heeft gehad,ongeveer 18947,75 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit. Het feit kan daarom worden gekwalificeerd op de wijze zoals weergegeven in de beslissing.
5.2
Strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
Er is sprake van psychische overmacht dan wel noodtoestand-exces, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Als verdachte niet mee zou werken aan het assisteren bij het uithalen van spullen zou zijn familie in Colombia worden vermoord. Dit leverde voor verdachte een enorme druk op om mee te werken aan het uithalen van de spullen. Verdachte kon geen weerstand bieden tegen de acuut uitgeoefende psychische en fysieke druk. Hij is gedrongen het feit te begaan.
5.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het is duidelijk dat verdachte uit een gevaarlijk land komt, maar er kan niet worden nagegaan of de verklaring die verdachte heeft afgelegd over de dreiging klopt. Het verweer moet daarom worden verworpen.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit openbaar toegankelijke bronnen en uit de stukken die de verdediging heeft overgelegd valt af te leiden dat in Colombia gewapende groeperingen gewelddadig optreden en dat zulke gewelddadige acties ook kunnen samenhangen met de handel in drugs. De verklaring die verdachte heeft afgelegd over de manier waarop hij in Colombia is benaderd door een guerrillabeweging kan passen in dat beeld. Omdat onvoldoende verifieerbaar is of het daadwerkelijk is gegaan zoals verdachte heeft verklaard kan het beroep op psychische overmacht dan wel noodtoestand-exces niet slagen. Het verweer wordt daarom afgewezen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest. In de strafeis is er rekening mee gehouden dat het feit in een georganiseerd verband is gepleegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In de strafeis is onvoldoende rekening gehouden met de specifieke rol van verdachte en met zijn proceshouding. Verdachte had de kleinste rol. Verder is het verdachte geweest die het grootste risico liep, omdat hij degene was die de drugs feitelijk heeft uitgehaald. Verhoging van de strafeis omdat het feit is gepleegd in een georganiseerd verband is in deze zaak onredelijk, omdat het invoeren van drugs zonder een bepaalde vorm van organisatie niet mogelijk is.
Omdat verdachte niet rechtmatig in Nederland verblijft, kan hij bij oplegging van een gevangenisstraf niet faseren. Ook hiermee dient rekening gehouden te worden bij de bepaling van de strafmaat.
In soortgelijke gevallen, waarbij sprake was van een veel grotere hoeveelheid harddrugs, zijn lagere straffen opgelegd dan nu door de officier van justitie wordt geëist.
Gelet op al deze omstandigheden zou in dit geval een gevangenisstraf van vijftien tot achttien maanden passend zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan de invoer van bijna negentien kilo cocaïne via de haven in Vlissingen. Zijn rol in het geheel is dat hij na instructies hierover de cocaïne in het schip heeft opgezocht, een wand heeft opengemaakt, de pakketten cocaïne daarachter vandaan heeft gehaald en in de aan hem gegeven rugzak heeft gestopt. Met deze volle rugzak is hij van boord van het schip gelopen en is hij weer ingestapt in de auto waarmee hij was gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat het invoeren van harddrugs een ernstig feit is. Cocaïne is immers een stof die sterk verslavend is en die schadelijk is voor de gezondheid. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Voorts brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart-geld circuit ontstaat. Dat zijn redenen waarom op de invoer van en handel in harddrugs zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank niet alleen rekening met de hoeveelheid aangetroffen drugs, maar ook met de rol van verdachte in het geheel. De rechtbank ziet de rol van verdachte als enkel de uithaler van de drugs. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat hij betrokken was bij de organisatie van de invoer van de bijna negentien kilo cocaïne.
Verdachte heeft in Nederland een blanco strafblad.
Voor de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met bovengenoemde feiten en omstandigheden, met de LOVS straforiëntatiepunten en met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
In de straforiëntatiepunten is een onderscheid gemaakt tussen ‘standaard’ zaken en zaken waarin sprake is van een georganiseerd verband. Volgens de toelichting op de laatste categorie is hiervan sprake als het daders betreft die enige rol in de organisatie spelen, als regelmatige koerier, controller of afhaler. De rechtbank is van oordeel dat weliswaar sprake is van medeplegen tussen de betrokken verdachten bij de invoer van de bijna negentien kilo cocaïne, maar ook dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat erop wijst dat zij al langer samen dit soort feiten plegen. De rechtbank ziet deze zaak voor wat betreft de straforiëntatiepunten daarom als een ‘standaard’ zaak.
De rechtbank houdt er verder nog rekening mee dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en dat hij daarmee ook zichzelf heeft belast. De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat ook rekening met de omstandigheid dat verdachte geen verblijfstatus in Nederland heeft.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
30 maanden met aftrek van voorarrest passend en noodzakelijk is . De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en dat het feit
is begaan of voorbereid met behulp van dit voorwerp.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten 1 stuk telefoonautomaat,
kl: zwart, LG plus batterypack merk Proda, G863311.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. J.A. van Voorthuizen en mr. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 oktober 2018.
Mr. J.A. van Voorthuizen is buiten staat het vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Eenheid Zeeland – West-Brabant, nummer ZBRAA18011-2, onderzoek Durif. De aangehaalde paginanummers zien op de ordners ‘zaakdossier I invoer cocaïne deel 1’ en ‘zaakdossier I invoer cocaïne 2’.
2.Proces-verbaal van verhoor van verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring (artikelen 59a en 63 Wetboek van Strafvordering) van 28 februari 2018, pagina 522.
3.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 26 maart 2018, pagina 557 en pagina 558, eerste en tweede alinea.
4.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 27 maart 2018, pagina 573, eerste en vierde alinea.
5.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 12 maart 2018, pagina 526, tweede tot en met elfde alinea.
6.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 26 maart 2018, pagina 558, elfde en twaalfde alinea.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2018, pagina 239, de historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer van [medeverdachte 1] , en pagina 240, de historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer van [medeverdachte 2] .
8.Proces-verbaal van verhoor van [naam 2] van 19 maart 2018, pagina 480, zesde alinea, en zijn gelijkluidende verklaring bij de rechter-commissaris op 23 augustus 2018, blad 3, eerste alinea.
9.Proces-verbaal van bevinding van Douane Belastingdienst van 25 februari 2018, pagina 111, vierde en vijfde alinea.
10.Proces-verbaal van bevinding van Douane Belastingdienst van 25 februari 2018, pagina 111, zevende en achtste alinea.
11.Proces-verbaal van bevinding van Douane Belastingdienst van 25 februari 2018, pagina 112, tweede en derde alinea.
12.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 12 maart 2018, pagina 528, eerste, achtste en laatste alinea, en pagina 529, eerste en tweede alinea.
13.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 12 maart 2018, pagina 529, vijfde en zesde alinea.
14.Proces-verbaal van bevinding van de Douane Belastingdienst van 25 februari 2018, pagina 108.
15.Proces-verbaal van bevinding van de Douane Belastingdienst van 25 februari 2018, pagina 97, eerste alinea, en pagina 98 (omschrijving van de inhoud van de zwarte rugtas: negentien pakketten).
16.Proces-verbaal van de Belastingdienst/Douane Rotterdam Haven, team bijzondere bijstand, van 26 februari 2018, pagina 76, onder ‘herberekening’.
17.Rapport van de Belastingdienst – Douane Laboratorium van 7 maart 2018, pagina 155.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2018, pagina 238, 239, 240 (tot de blauwe balk met daarin de tekst “25 februari 2018 …..(Wouwse Tol)”), 243 en 244.
19.Proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2018, pagina 70.
20.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] van 7 maart 2018, pagina 463, laatste alinea, en pagina 464, eerst alinea.
21.Proces-verbaal bevindingen Iphone beslag A.3 goednummer 446341 Apple Iphone, pagina 400 en 401.
22.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] van 22 maart 2018, pagina 482.
23.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 5] van 21 maart 2018, pagina 488 en 489, met als bijlage de koopovereenkomst op pagina 492.
24.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 26 maart 2018, pagina 561, elfde tot en met dertiende alinea.
25.Proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2018, pagina 244, de historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
26.Proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2018, pagina 243, de historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
27.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 15 maart 2018, pagina 624, negende alinea van zijn verklaring.
28.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 15 maart 2018, pagina 615, vijfde alinea.
29.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 27 februari 2018, pagina 593, zevende alinea.
30.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 14 maart 2018, pagina 613, eerste alinea.
31.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 27 februari 2018, pagina 593, zevende alinea.
32.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 14 maart 2018, pagina 615, de op één na laatste alinea van zijn verklaring.
33.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 15 maart 2018, pagina 624, tiende alinea van zijn verklaring.
34.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 27 februari 2018, pagina 593, de op één na laatste alinea.
35.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 26 maart 2018, pagina 565, de op één na laatste alinea.
36.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 27 maart 2018, pagina 574, negende en vijftiende alinea.
37.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] van 20 maart 2018, pagina 700, de op één na laatste alinea, en pagina 701, eerste alinea.