ECLI:NL:RBZWB:2018:6173

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
02-700040-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne en wapenbezit in Vlissingen

Op 25 oktober 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en het voorhanden hebben van een wapen. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.C. Honig. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 oktober 2018, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 18.947,75 gram cocaïne in Nederland en het voorhanden hebben van een gasdrukwapen op 25 februari 2018.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten bewust en nauw samenwerkte om de cocaïne van een schip in Vlissingen te halen. De rechtbank achtte het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte en medeverdachten overtuigend, onderbouwd door verklaringen van getuigen en de resultaten van het politieonderzoek. De verdachte had zich op 25 februari 2018 bij de beveiliging van de haven gemeld om aan boord van het schip te gaan, waar de cocaïne was aangetroffen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het onderzoek onvoldoende transparant was en dat er reden was voor bewijsuitsluiting.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de organisatie van de invoer van harddrugs en het gevaar van het voorhanden hebben van een wapen. De uitspraak is gedaan in het belang van de samenleving en ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700040-18
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboortedag] ,
wonende te [geboortedag] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting huis van bewaring Grave (Unit A en B) te Grave,
raadsvrouw mr. R.C. Honig, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2018, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte is, met inachtneming hiervan, ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 februari 2018 tot en met 25 februari
2018, in elk geval op of omstreeks 25 februari 2018, in de gemeente
Vlissingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en/of (binnen Nederland) heeft vervoerd,
althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 18947,75 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te Middelharnis, gemeente
Goeree-Overflakkee,
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een
door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een
ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen
geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een
gasdrukwapen (Umarex) gelijkend op een semi-automatisch pistool, Walther PPK,
voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de opzet hadden om op 25 februari 2018 samen en in vereniging de cocaïne van het schip de [naam schip] in Vlissingen te halen en verder te vervoeren in de zin van verlengde invoer. Zij hebben daartoe bewust en nauw samengewerkt. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben hier allebei een wezenlijke en significante bijdrage aan geleverd, zodat zij kunnen worden aangemerkt als medeplegers bij deze invoer van cocaïne. Zonder de actieve bijdrage van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren [verdachte] en [medeverdachte 1] nooit tot hun daad gekomen.
Ten aanzien van feit 2
Dit feit kan wettig en overtuigend bewezen worden. Het wapen is gevonden in de slaapkamer van verdachte. Verdachte heeft bekend dat het wapen van hem is. Uit onderzoek door een wapendeskundige is gebleken dat het een wapen betrof zoals in de tenlastelegging omschreven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft aangevoerd dat het dossier aanwijzingen bevat dat er al langere tijd een opsporingsonderzoek liep, al vóór de in het dossier gemelde datum van de start van het onderzoek. Hierover is niets geverbaliseerd. Hierdoor is het onderzoek onvoldoende transparant en controlewaardig aangeboden aan de rechtbank en de verdediging. Daarnaast zijn de protocollen voor de toelating van het haventerrein en de betreding van schepen niet nageleefd en waren leidinggevenden van de douane, beveiliging en de politie hiervan niet op de hoogte. Omdat het voortraject niet kan worden gecontroleerd, moet dit leiden tot bewijsuitsluiting en tot vrijspraak van verdachte.
Subsidiair is naar voren gebracht dat het dossier voldoende bewijs bevat om te kunnen komen tot voorwaardelijk opzet op het uithalen van verboden middelen.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft het feit bekend. Ten aanzien van dit feit is geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
- Verweer verdediging
Ten aanzien van het verweer inzake de bewijsuitsluiting overweegt de rechtbank het volgende. Over de aanleiding van het vermoeden dat [verdachte] zich op 25 februari 2018 bij de beveiliging van het haventerrein zou aanmelden om aan boord van de [naam schip] te gaan is onder meer geverbaliseerd door brigadier [verbalisant] . Hij heeft vermeld dat de bewaking van de haven op 24 februari 2018 is gebeld door iemand die zei dat hij aan boord van de [naam schip] moest zijn. Omdat de persoon volgens de bewaking niet voldoende kennis toonde om door te gaan als surveyor heeft de bewaking dit gemeld aan de douane en daarbij de telefoonnummers doorgegeven. De douane heeft de telefoonnummers nagetrokken. Eén van de telefoonnummers bleek op naam te staan van [medeverdachte 2] , die in verband gebracht werd met het afhalen van cocaïne in de haven van Rotterdam, en die een contact was van de eerder die week – te weten op 19 februari 2018 – aangehouden [verdachte] (pagina 70, ordner 1). Omdat [verdachte] toen op nagenoeg dezelfde locatie was aangehouden op grond van artikel 10a Opiumwet is de focus op die persoon gelegd vanwege het verhoogde risico (pagina 63, ordner 1). Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] zich op 25 februari 2018 per mail om 12:05 uur bij [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam]) heeft gemeld met het verzoek om hem aan te melden voor de [naam schip] , omdat hij op het schip moest zijn voor papieren en een handtekening van de bunkering chief; rond 16:00 uur zou hij aan boord zijn (pagina 158 en 159, ordner 1). [naam 1] , medewerker Douane, heeft gerelateerd dat hij omstreeks 14:15 uur via een collega de informatie kreeg dat [verdachte] zich had gemeld bij het agentschap [bedrijfsnaam] om aan boord te gaan bij de boot [naam schip] . [naam 1] heeft vervolgens de beveiliger van [bedrijfsnaam] gebeld dat [verdachte] zich rond 16:00 uur ging melden bij hem en dat hij [verdachte] toegang moest geven tot het haventerrein (pagina 119, ordner 1). Dit sluit aan bij de verklaring van de beveiliger van de terminal van [bedrijfsnaam], [naam 2] , die heeft verklaard dat hij op 25 februari 2018 tussen 14:00 uur en 15:00 uur regelmatig werd gebeld door [naam 1] met de vraag of er aanmeldingen waren voor de [naam schip] . Op een gegeven moment zei [naam 1] dat er een persoon met een smoes aan boord wilde komen en dat die persoon aan boord gelaten moest worden (pagina 480, ordner 2).
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat de politie een melding kreeg van de douane dat [verdachte] zich bij de portier had gemeld en aan boord wilde gaan. Om 16:10 uur ontving de politie van de douane de melding dat [verdachte] aan boord ging en om 16:40 uur de melding dat hij de [naam schip] weer verliet. Vanwege het veiligheidsrisico werd besloten om assistentie te verlenen bij de staandehouding van de auto van [verdachte] door de douane, aldus verbalisant [verbalisant] (pagina 63).
In de hierboven weergegeven en geverbaliseerde gang van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding voor een vermoeden dat sprake was van een al langer lopend opsporingsonderzoek tegen [verdachte] . De aanhouding van [verdachte] op 19 februari 2018 heeft kennelijk meegewogen in de beslissing van de politie om te assisteren bij de aanhouding door de douane. De rechtbank ziet daarom geen grond voor bewijsuitsluiting en een daaruit voortvloeiende vrijspraak, zodat zij het verweer verwerpt.
- Bewijsmiddelen
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het schip [naam schip] is op 24 februari 2018 afgemeerd in de Bijleveldhaven in de gemeente Vlissingen. Het schip betreft een zogenaamde ‘reefer’: een schip dat fruit vervoert afkomstig uit Zuid-Amerika. Vanwege de herkomst van de lading worden dergelijke schepen aangemerkt als risicoschip in de smokkel van cocaïne.
Op 24 februari 2018 is met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , een telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 2] , gebeld naar de bewaking van het havenbedrijf. De persoon die belde gaf zich uit als surveyor en vertelde dat hij aan boord van de [naam schip] diende te zijn. De bewaking vertrouwde dit niet, omdat de persoon weinig kennis van zaken had. Uit onderzoek kwam naar voren dat [medeverdachte 2] in verband kan worden gebracht met het afhalen van verdovende middelen in de haven van Rotterdam, en dat hij een contact is van de op 19 februari 2018 aangehouden [verdachte] . [1]
Verklaringen [verdachte]
heeft verklaard dat voordat hij op 25 februari 2018 met [medeverdachte 1] aan boord van de [naam schip] ging, voorbesprekingen hebben plaatsgevonden waarbij hijzelf, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een onbekend gebleven man aanwezig waren. [medeverdachte 2] heeft [verdachte] in contact gebracht met een man die gevraagd heeft of [verdachte] iemand aan boord van een schip kon krijgen [2] . In januari 2018 vond in verband daarmee al een gesprek plaats tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een Turkse man bij een filiaal van McDonalds in Charlois, Rotterdam. Daar werden de vragen van de man over het opzoeken van en aanmelden bij een schip door [verdachte] en [medeverdachte 2] beantwoord. In de ochtend van 25 februari 2018 vond er een bespreking plaats in een filiaal van McDonalds bij de Kuip in Rotterdam, waarbij dezelfde Turkse man, [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aanwezig waren [3] + [4] .
Op de parkeerplaats bij de Wouwse Tol ‘s middags kwam een man aanlopen met [medeverdachte 1] [5] . De man droeg toen een lange zwarte jas. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren ook aanwezig op de parkeerplaats. [medeverdachte 2] heeft daar volgens [verdachte] nog gepraat met de man met de lange zwarte jas [6] . [medeverdachte 1] is vervolgens bij [verdachte] in de auto gestapt en daarna zijn zij naar Vlissingen gereden. Deze auto had [verdachte] van [medeverdachte 3] geleend. Hij had op 24 februari 2018 gevraagd aan [medeverdachte 3] of hij de auto mocht lenen. Hij heeft er niet bij gezegd om welke reden hij de auto wilde lenen. Op 25 februari 2018 brachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de auto naar [verdachte] . Uit de zendmastgegevens van de mobiele telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte 2] blijkt dat zij om 11:55 uur allebei aanstralen op zendmasten in Middelharnis, waar [verdachte] woont. [7]
Aangekomen bij de haven in Vlissingen heeft [verdachte] zich gemeld bij de beveiliging van de terminal van [bedrijfsnaam], waar de [naam schip] lag afgemeerd. [medeverdachte 1] is toen in de auto gebleven. [verdachte] heeft hem aangemeld onder de naam [naam 3] en heeft daarbij een gestolen rijbewijs op die naam aan de beveiliging getoond. [8] Hierna is aan [verdachte] een autopas verstrekt en konden zij het haventerrein op. Bij het aan boord gaan van het schip moest [verdachte] zijn naam opschrijven bij de gangwaywacht [9] . [medeverdachte 1] had toen een lege rugzak bij zich. [verdachte] is daarna naar boven naar de chief engineer van het schip gegaan [10] + [11] en [medeverdachte 1] is naar beneden gegaan. Toen [verdachte] klaar was bij de chief engineer en naar buiten kwam, stond [medeverdachte 1] al te wachten. Zij zijn van boord van het schip gegaan en in de auto gestapt. De rugzak van [medeverdachte 1] was toen voller dan bij het aan boord gaan van het schip. [12] [verdachte] heeft verklaard dat hij wel wist dat [medeverdachte 1] iets moest ophalen dat niet klopte. [13] Daarna zijn ze met de auto richting de uitgang van het haventerrein gereden.
Ter hoogte van de hoofduitgang van het terrein van [bedrijfsnaam] is aan hen een stopteken gegeven door de douane en is het voertuig doorzocht. [14] In de rugzak die op de vloer bij de bijrijdersstoel stond werden negentien pakketten aangetroffen. [15] Na onderzoek aan deze pakketten bleken die een wit poeder te bevatten met een netto gewicht van 18.947,75 gram. [16] Twee monsters uit deze pakketten zijn onderzocht door het douane laboratorium. De uitkomst van dit onderzoek was dat de monsters cocaïne bevatten. [17]
De verklaring van [verdachte] over de ontmoetingen op 25 februari 2018 bij de McDonalds en de Wouwse Tol worden ondersteund door de zendmastgegevens van de mobiele telefoonnummers die in gebruik zijn bij hemzelf, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] [18] .
Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] hebben ontkend een mobiele telefoon te hebben. Ook hebben zij ontkend op 25 februari 2018 in de ochtend bij de McDonalds en in de middag bij de Wouwse Tol te zijn geweest.
De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dat zij geen mobiele telefoon hebben en dat de genoemde telefoonnummers niet van hen zijn niet geloofwaardig. Uit het politieonderzoek is namelijk het volgende gebleken.
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] is volgens het Real Time Intelligence Centre in gebruik bij [medeverdachte 2] [19] . De vriendin van [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij met dat telefoonnummer contact opneemt met [medeverdachte 2] als hij niet thuis is [20] . In de contactenlijst van de iPhone die in gebruik is bij de zoon van de vriendin van [medeverdachte 2] staat dit telefoonnummer opgeslagen met daarbij de naam ‘ [medeverdachte 2] ’, de voornaam van [medeverdachte 2] [21] . Ten slotte is het [medeverdachte 2] zelf geweest die het genoemde telefoonnummer heeft opgegeven bij autobedrijven als zijnde zijn eigen mobiele telefoonnummer. Medewerkers van de autobedrijven hebben verklaard dat zij diverse keren telefonisch en WhatsApp contact met [medeverdachte 2] hebben gehad op het genoemde mobiele nummer. Zij hebben [medeverdachte 2] herkend van een foto van [medeverdachte 2] die de politie hen heeft laten zien. [22] + [23]
Ten aanzien van het mobiele telefoonnummer van [medeverdachte 3] neemt de rechtbank hier geen bewijsmiddelen op, omdat de rechtbank [medeverdachte 3] vrijspreekt van betrokkenheid bij het onder één ten laste gelegde feit. Uit het dossier blijkt overigens voldoende dat dit mobiele telefoonnummer in gebruik is bij [medeverdachte 3] .
Omdat de verklaring van [verdachte] dat [medeverdachte 2] (en [medeverdachte 3] ) aanwezig was bij de ontmoetingen op 25 februari 2018 bij de McDonalds bij de Kuip in Rotterdam en bij de Wouwse Tol waar [medeverdachte 1] bij [verdachte] in de auto is gestapt, wordt ondersteund door de zendmastgegevens van de mobiele telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bevat het dossier voldoende bewijs dat zij daar samen met [verdachte] zijn geweest. Tussen die twee ontmoetingen in zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] die dag ook samen geweest. Daarover heeft [medeverdachte 2] verklaard en ook die verklaring wordt ondersteund door de zendmastgegevens van hun mobiele telefoonnummers en een tankbon.
Verder gaat de rechtbank ervan uit dat het [medeverdachte 2] is geweest die op 24 februari 2018 met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] naar de beveiliging van het havenbedrijf heeft gebeld om zich te melden voor de [naam schip] . Dat een ander dan [medeverdachte 2] met het nummer heeft gebeld, is niet aannemelijk geworden. Daar bevat het dossier geen aanwijzingen voor.
Over de betrokkenheid van [medeverdachte 2] heeft [verdachte] voorts verklaard dat hij, [verdachte] , zijn eigen iPhone op 25 februari 2018 bij de Wouwse Tol aan [medeverdachte 2] heeft gegeven. [verdachte] wist wel dat hij iets ging doen wat niet mocht en hij wilde voorkomen dat zijn telefoon bij een eventuele aanhouding in beslag genomen kon worden. Toen [verdachte] naar Vlissingen reed, was de iPhone dus bij [medeverdachte 2] . [24] Uit de zendmastgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 2] , het telefoonnummer van de iPhone van [verdachte] , blijkt dat dit om 15:31 uur aanstraalt op een zendmast in Wouwse Plantage, om 16:39 uur in Nispen en kort daarop op een zendmast in Bergen op Zoom [25] . Op die tijdstippen bevond [verdachte] zich in de omgeving van de haven van Vlissingen.
Het mobiele telefoonnummer van [medeverdachte 2] heeft rond 16:00 uur aangestraald op een zendmast in Heerle en rondom 16:30 uur op zendmasten in Bergen op Zoom. Tussen 16:40 uur en 17:16 uur is het telefoonnummer aangestraald op zendmasten in Wouwse Plantage, Heerle, Bergen op Zoom, Roosendaal en Wouw. [26]
Het telefoonnummer van de iPhone van [verdachte] was dus steeds in de buurt van het telefoonnummer van [medeverdachte 2] .
Gelet op deze gegevens en de verklaring van [verdachte] hierover gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 2] de mobiele telefoon van [verdachte] bij zich had, vanaf het moment dat [verdachte] met [medeverdachte 1] van de Wouwse Tol naar de haven in Vlissingen is gereden.
Het dossier bevat volgens de rechtbank niet voldoende ondersteuning voor de verklaring van [verdachte] dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] in gebruik is bij [medeverdachte 2] , zodat niet kan worden vastgesteld dat het [medeverdachte 2] is geweest die de hekcode van het haventerrein aan [verdachte] heeft ge-smst op 25 februari 2018.
Verklaringen [medeverdachte 1]
heeft verklaard dat hij naar Nederland is gekomen omdat hij artikelen moest ophalen. Hij is op 19 februari 2018 met zijn vriendin op Schiphol aangekomen en daar is hij opgehaald door een onbekende man. Deze man bracht hen naar een woning. Op 25 februari 2018 werd hij door een andere man met de auto opgehaald en bij een tankstation is hij overgestapt in een andere auto. Met die laatste auto is hij samen met de bestuurder daarvan naar een haven gebracht. Van de man in de eerste auto had hij een rugzak [27] en een schroevendraaier gekregen. Daarmee moest hij ergens een wand losmaken, waar de cocaïne achter zat [28] . Ook liet die man hem op zijn mobiele telefoon een filmpje zien, waarop [medeverdachte 1] kon zien hoe hij dat moest doen. [29] Ook kreeg hij mondelinge instructies. [30] De opdracht aan [medeverdachte 1] was om de cocaïne uit de ruimte te halen en de cocaïne in een tas te doen. [31]
Nadat hij met de man in de tweede auto (de rechtbank begrijpt dat dit [verdachte] was) bij de haven aankwam, is hij samen met hem aan boord van de [naam schip] gegaan.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in het schip alleen naar beneden is gegaan, terwijl [verdachte] boven bleef. Daar heeft hij de pakketten ontdekt. Toen hij ze zag herkende hij de pakketten als pakketten waar cocaïne in zat. Dat had hij thuis weleens op het nieuws gezien. [32] Hij heeft de pakketten in de rugzak gedaan en toen is hij samen met [verdachte] van het schip afgegaan, in de auto gestapt en weggereden. [33] + [34]
Bewijsoverwegingen
Over de betrokkenheid van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij het onder 1 ten laste gelegde feit en hun rollen hierin overweegt de rechtbank het volgende.
Hiervoor is al overwogen dat [verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat hij iets ging doen dat niet mocht en dat het te maken had met het aan boord brengen van iemand op een schip. Vanwege zijn vroegere werk als bunker surveyor wist [verdachte] hoe de procedure voor het aanmelden voor een schip in de haven werkte en kon hij onder de dekmantel van bunker surveyor schijnbaar legaal aan boord van een schip komen. Op die manier heeft hij het mogelijk gemaakt dat [medeverdachte 1] aan boord van de [naam schip] kon komen, en de drugs uit het schip kon halen.
[verdachte] wist bij de Wouwse Tol ook welk schip ze die middag op zouden gaan, omdat hij bij de Wouwse Tol via een botenvolgsysteem had geraadpleegd of de bunker van dat schip al klaar was. [35]
Gelet op die omstandigheden, op het feit dat [medeverdachte 1] bij het aan boord gaan van het schip een lege rugzak bij zich droeg en op de herkomst van de lading van het schip is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het ging om de invoer van cocaïne, en dat [verdachte] die kans heeft aanvaard door te handelen zoals hij heeft gedaan.
Vanaf de Wouwse Tol is [verdachte] samen opgetrokken met [medeverdachte 1] , met het doel om samen aan boord van de [naam schip] te komen. [medeverdachte 1] heeft ontkend dat hij vooraf wist dat het om cocaïne ging, maar op het moment dat hij de pakketten zag wist hij dat wel. Desondanks heeft hij de pakketten gepakt, in de rugzak gestopt en is hij met de volle rugzak van boord gelopen. Vervolgens is hij samen met [verdachte] en de rugzak in de auto gestapt en zijn zij weggereden.
De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 1] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het uithalen van de cocaïne van het schip en het daarna over enige afstand vervoeren van de cocaïne. Hun handelen vanaf het moment dat [medeverdachte 1] bij de Wouwse Tol bij [verdachte] in de auto stapte, is hier steeds op gericht geweest. Zonder [verdachte] zou [medeverdachte 1] niet aan boord van het schip gekomen zijn, en zonder [medeverdachte 1] was de cocaïne niet van het schip geraakt.
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] wist dat [verdachte] op 25 februari 2018 naar de boot toe moest. [36] De rechtbank ziet in het feit dat [medeverdachte 2] op 24 februari 2018 zelf heeft gebeld naar de bewaking van de haven om aan boord te kunnen komen van de [naam schip] ondersteuning voor deze verklaring van [verdachte] . De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 2] ook het voorwaardelijk opzet had de Opiumwet te overtreden. Uit het dossier blijkt dat hij al eerder in verband is gebracht met het afhalen van cocaïne in de haven van Rotterdam. Ook wist hij welk schip er moest worden bezocht door [verdachte] , omdat hij degene is geweest die op 24 februari 2018 bij de bewaking van de haven heeft geïnformeerd naar de [naam schip] . Hij heeft als werknemer van [bedrijfsnaam]. gewerkt als surveyor op schepen [37] . Hij weet vanwege dit werk hoe hij schepen moet opzoeken in systemen en gegevens hierover kan opzoeken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat hij wist dat de [naam schip] een reefer was met een lading afkomstig uit een risicogebied. Gelet op de herkomst van de lading van de [naam schip] en het soort schip bestond er een aanmerkelijke kans dat de goederen die uit het schip moesten worden gehaald op 25 februari 2018 pakketten cocaïne betroffen. Door een bijdrage te leveren aan het aan boord krijgen van een persoon op de [naam schip] heeft hij de aanmerkelijke kans op overtreding van de Opiumwet aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van [medeverdachte 2] aan de invoer van de cocaïne zodanig significant en wezenlijk was dat ook hij kan worden aangemerkt als medepleger. De ontmoetingen op 25 februari 2018 bij de McDonalds en de Wouwse Tol waar hij bij aanwezig was, waren belangrijke ontmoetingen waar het plan om cocaïne uit het schip te halen werd besproken en waarbij uitvoering werd gegeven aan dat plan. Bij deze ontmoetingen waren steeds diverse personen betrokken, waaronder [verdachte] . Bij de Wouwse Tol heeft hij gezien dat naast [verdachte] ook [medeverdachte 1] bij de uithaalactie betrokken was. De rechtbank acht daarmee het opzet op het medeplegen bewezen. De actieve bemoeienis van [medeverdachte 2] bij het plan blijkt voorts meer concreet uit het telefoontje dat hij op 24 februari 2018 pleegde naar de bewaking van het haventerrein over de [naam schip] .
Bij de Wouwse Tol heeft [verdachte] zijn iPhone aan [medeverdachte 2] meegegeven, waaruit de rechtbank afleidt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] ook na de uithaalactie contact met elkaar zouden hebben.
Gelet op de significante bijdrage van [medeverdachte 2] aan het uithalen van de cocaïne zoals hierboven omschreven en op het feit dat hij niet één van de personen was die daadwerkelijk het schip heeft betreden om de cocaïne daar uit te halen, gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 2] betrokken was bij de organisatie van de invoer van de bijna negentien kilo cocaïne.
Over de rol van [medeverdachte 3] overweegt de rechtbank dat [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] op 25 februari 2018 aanwezig was bij de ontmoetingen in de McDonalds in Rotterdam en op de parkeerplaats Wouwse Tol. [verdachte] heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 3] bij de voorbesprekingen niets zei en alleen luisterde. Ook heeft [verdachte] verklaard dat hij [medeverdachte 3] niet had verteld waarom hij de auto van verdachte wilde lenen.
De vraag is of het aanwezig zijn bij de twee ontmoetingen op 25 februari 2018 en het uitlenen van zijn auto aan [verdachte] wettig en overtuigend bewijs oplevert van medeplegen van het invoeren van de bijna negentien kilo cocaïne. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
Het enkel aanwezig zijn van [medeverdachte 3] bij de ontmoetingen op 25 februari 2018 is niet voldoende voor het bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking van [medeverdachte 3] met de andere verdachten die er op gericht was de cocaïne van het schip te halen en in te voeren. Niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] wist dat zijn auto zou worden gebruikt voor het vervoer van drugs, en dat hij daarmee instemde blijkt ook niet uit de bewijsmiddelen.
De officier van justitie heeft er nog op gewezen dat het telefoonnummer van [medeverdachte 3] (eindigend op [telefoonnummer 4] ) kort voor 25 februari 2018 contact heeft gehad met eenzelfde telefoonnummer als waar de telefoon van [medeverdachte 1] contact mee heeft gehad. Uit het politieonderzoek is naar voren gekomen dat dit telefoonnummer zeer waarschijnlijk een servicenummer is van KPN. Contact met dit nummer door het telefoonnummer van [medeverdachte 3] kan daarom niet als belastend bewijs worden meegenomen om zijn betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne aan te tonen.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 is bewezen zoals dit onder 4.4 is weergegeven.
Ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en voor dat feit geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte [38] ;
- het proces-verbaal betreffende het aantreffen van het wapen [39] ;
- het proces-verbaal betreffende aangetroffen wapen. [40]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in
of omstreeksde periode van 19 februari 2018 tot en met 25 februari
2018,
in elk geval op of omstreeks 25 februari 2018,in de gemeente
Vlissingen,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander of
anderen,
althans alleen,opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en
/of(binnen Nederland) heeft vervoerd,
althans opzettelijk aanwezig heeft gehad,ongeveer 18947,75 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
op
of omstreeks25 februari 2018 te Middelharnis, gemeente
Goeree-Overflakkee,
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een
door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp
dat een
ernstige bedreiging van personen kon vormen en/ofdat zodanig op een wapen
geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een
gasdrukwapen (Umarex) gelijkend op een semi-automatisch pistool, Walther PPK,
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest. In de strafeis is er rekening mee gehouden dat het feit in een georganiseerd verband is gepleegd en dat verdachte daarmee al langer bezig was.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie hoog is, gelet op de proceshouding van verdachte. Hij is één van de weinigen die heeft verklaard. Daarbij komt dat verdachte een first offender is. Een eis van achttien tot dertig maanden zou redelijk zijn in dit geval. Verdachte kan hulp gebruiken op het gebied van financiën. Dit zou gerealiseerd kunnen worden met een voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan de invoer van bijna negentien kilo cocaïne via de haven in Vlissingen. Zijn rol in het geheel is dat hij erbij was toen er voorbesprekingen over het feit plaatsvonden. Omdat hij zelf niet over een auto beschikte, heeft hij een auto geleend om met [medeverdachte 1] naar Vlissingen te rijden. Verder heeft hij het mogelijk gemaakt dat [medeverdachte 1] , die de drugs uit het schip moest halen, aan boord van het schip kon komen en vervolgens met de drugs kon vertrekken.
De rechtbank is van oordeel dat het invoeren van harddrugs een ernstig feit is. Cocaïne is immers een stof die sterk verslavend is en die schadelijk is voor de gezondheid. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Voorts brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart-geld circuit ontstaat. Dat zijn redenen waarom op de invoer van en handel in harddrugs zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank niet alleen rekening met de hoeveelheid aangetroffen drugs, maar ook met de rol van verdachte in het geheel.
Daarnaast heeft verdachte een balletjespistool voorhanden gehad, dat veel leek op een echt vuurwapen. Doordat dit voorwerp een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen, is dit voorwerp geschikt voor bedreiging of afdreiging. Tegen het bezit van dergelijke wapens moet dus streng worden opgetreden.
Uit het strafblad van verdachte van 24 september 2018 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie.
De reclassering heeft in haar adviesrapport van 14 mei 2018 naar voren gebracht dat verdachte het feit heeft gepleegd omdat hij veel schulden heeft en omdat hij niet goed kan omgaan met tegenslagen. Er worden ook problemen in zijn denkpatronen en psychosociaal functioneren vastgesteld, die er ook aan hebben bijgedragen dat verdachte het strafbare feit heeft gepleegd. Zo wilde hij geen hulp vragen voor zijn financiële problemen, omdat hij zelf graag de controle wilde houden. Als deze risicofactoren blijven bestaan kan dat mogelijk opnieuw tot problemen leiden. Het volgen van een opleiding en gedragstraining in detentie wijst op probleembesef en de wil om zijn gedrag te veranderen. De kans op herhaling wordt daarom ingeschat als laag. Verdere ondersteuning vanuit de gemeente bij zijn praktische problemen kan de kans op herhaling mogelijk verder verkleinen. Omdat verdachte waarschijnlijk niet zelf hulp zal inschakelen wordt geadviseerd om bij een voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht bij de reclassering en een verplichting om inzage te geven in zijn financiële situatie, waarbij verdachte zich moet houden aan afspraken die over zijn financiële situatie worden gemaakt met begeleidende instanties.
Voor de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met bovengenoemde feiten en omstandigheden, met de LOVS straforiëntatiepunten en met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
In de straforiëntatiepunten is een onderscheid gemaakt tussen ‘standaard’ zaken en zaken waarin sprake is van een georganiseerd verband. Volgens de toelichting op de laatste categorie is hiervan sprake als het daders betreft die enige rol in de organisatie spelen, als regelmatige koerier, controller of afhaler. De rechtbank is van oordeel dat weliswaar sprake is van medeplegen tussen de betrokken verdachten bij de invoer van de bijna negentien kilo cocaïne, maar ook dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat erop wijst dat zij al langer samen dit soort feiten plegen. De rechtbank ziet deze zaak voor wat betreft de straforiëntatiepunten daarom als een ‘standaard’ zaak.
De rechtbank houdt er verder nog rekening mee dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven, waarbij hij zichzelf niet heeft gespaard.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
42 maanden met aftrek van voorarrest passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten twaalf maanden, voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om het mogelijk te maken dat verdachte in de proeftijd contact heeft met de reclassering die hem kan ondersteunen bij het op orde brengen van zijn financiën. De rechtbank zal bij het voorwaardelijke strafdeel daarom de bijzondere voorwaarden stellen die de reclassering heeft geadviseerd. De rechtbank is van oordeel dat het stellen van die bijzondere voorwaarden nodig zijn om de kans op herhaling te verkleinen.

7.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren. Het onder feit 1 primair bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid met behulp van de voorwerpen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet en de artikelen
13, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet
wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 (tweeënveertig) maanden;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze gevangenisstraf groot 12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich uiterlijk drie werkdagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland, regio Zuid-West, locatie Rotterdam (telefoonnummer
088-8041302) en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de hierboven genoemde reclasseringsinstelling, ook als dat inhoudt dat hij inzage geeft in zijn financiële situatie en zich houdt aan afspraken die over zijn financiële situatie gemaakt worden met begeleidende instanties;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 stuk papier, kl: zwart, notitieblok met omslag, G863628;
* 1 stuk mobiele telefoon, kl: rood, Primo Doro, G863309;
* 1 stuk papier, meerdere verschillende papieren + visitekaartje, G863727;
* 1 paar handschoen, afkomstig rugzak, inhoud 19 pakketten verdovende middelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. J.A. van Voorthuizen en
mr. H.E. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 oktober 2018.
Mr. J.A. van Voorthuizen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Eenheid Zeeland – West-Brabant, nummer ZBRAA18011-2, onderzoek Durif. De met betrekking tot feit 1 aangehaalde paginanummers zien op de ordners ‘zaakdossier I invoer cocaïne deel 1’ en ‘zaakdossier I invoer cocaïne 2’. De met betrekking tot feit 2 aangehaalde paginanummers zien op de ordner ‘zaakdossier II Aangetroffen wapen verdachte A.J.B. [verdachte] ’.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring (artikelen 59a en 63 Wetboek van Strafvordering) van 28 februari 2018, pagina 522.
3.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 26 maart 2018, pagina 557 en pagina 558, eerste en tweede alinea.
4.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 27 maart 2018, pagina 573, eerste en vierde alinea.
5.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 12 maart 2018, pagina 526, tweede tot en met elfde alinea.
6.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 26 maart 2018, pagina 558, elfde en twaalfde alinea.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2018, pagina 239, de historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer van [verdachte] , en pagina 240, de historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer van [medeverdachte 2] .
8.Proces-verbaal van verhoor van [naam 2] van 19 maart 2018, pagina 480, zesde alinea, en zijn gelijkluidende verklaring bij de rechter-commissaris op 23 augustus 2018, blad 3, eerste alinea.
9.Proces-verbaal van bevinding van Douane Belastingdienst van 25 februari 2018, pagina 111, vierde en vijfde alinea.
10.Proces-verbaal van bevinding van Douane Belastingdienst van 25 februari 2018, pagina 111, zevende en achtste alinea.
11.Proces-verbaal van bevinding van Douane Belastingdienst van 25 februari 2018, pagina 112, tweede en derde alinea.
12.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 12 maart 2018, pagina 528, eerste, achtste en laatste alinea, en pagina 529, eerste en tweede alinea.
13.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 12 maart 2018, pagina 529, vijfde en zesde alinea.
14.Proces-verbaal van bevinding van Douane Belastingdienst van 25 februari 2018, pagina 108.
15.Proces-verbaal van bevinding van Douane Belastingdienst van 25 februari 2018, pagina 97, eerste alinea, en pagina 98 (omschrijving van de inhoud van de zwarte rugtas: negentien pakketten).
16.Proces-verbaal van Belastingdienst/Douane Rotterdam Haven, team bijzondere bijstand, van 26 februari 2018, pagina 76, onder ‘herberekening’.
17.Rapport van Belastingdienst Douane Laboratorium van 7 maart 2018, pagina 155.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2018, pagina 238, 239, 240 (tot de blauwe balk met daarin de tekst “25 februari 2018 …..(Wouwse Tol)”), 243 en 244.
19.Proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2018, pagina 70.
20.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] van 7 maart 2018, pagina 463, laatste alinea, en pagina 464, eerst alinea.
21.Proces-verbaal bevindingen Iphone beslag A.3 goednummer 446341 Apple Iphone, pagina 400 en 401.
22.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 5] van 22 maart 2018, pagina 482.
23.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 6] van 21 maart 2018, pagina 488 en 489, met als bijlage de koopovereenkomst op pagina 492.
24.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 26 maart 2018, pagina 561, elfde tot en met dertiende alinea.
25.Proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2018, pagina 244, de historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
26.Proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2018, pagina 243, de historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
27.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 15 maart 2018, pagina 624, negende alinea van zijn verklaring.
28.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 14 maart 2018, pagina 615, vijfde alinea.
29.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 27 februari 2018, pagina 593, zevende alinea.
30.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 14 maart 2018, pagina 613, eerste alinea.
31.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 27 februari 2018, pagina 593, zevende alinea.
32.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 14 maart 2018, pagina 615, de op één na laatste alinea.
33.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 15 maart 2018, pagina 624, tiende alinea van zijn verklaring.
34.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 27 februari 2018, pagina 593, de op één na laatste alinea.
35.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 26 maart 2018, pagina 565, de op één na laatste alinea.
36.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 27 maart 2018, pagina 574, negende en vijftiende alinea.
37.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] van 20 maart 2018, pagina 700, de op één na laatste alinea, en pagina 701, eerste alinea.
38.De verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 oktober 2018.
39.Proces-verbaal, pagina 5, onder ‘5. Doorzoekingen’.
40.Proces-verbaal van 26 februari 2018, pagina 8 tot en met 10, met hierbij gevoegd op pagina 11 tot en met 13 foto’s van het aangetroffen vuurwapen.