ECLI:NL:RBZWB:2018:612

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
BRE 17_3699
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking nabestaandenuitkering en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank op basis van huwelijksakte uit Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de intrekking van haar nabestaandenuitkering op basis van een huwelijksakte die in Marokko is opgemaakt. Eiseres, die sinds juli 2009 een nabestaandenuitkering ontving, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de SVB van 14 april 2017, waarin haar uitkering per 1 juni 2011 werd ingetrokken en een bedrag van € 74.358,66 werd teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB zich mocht baseren op de huwelijksakte, die door de Attaché van Sociale Zaken in Marokko was opgehaald, en dat eiseres de geldigheid van het huwelijk alleen in Marokko kan aanvechten. Eiseres ontkende gehuwd te zijn en voerde aan dat de SVB onvoldoende rekening had gehouden met haar ongehuwdverklaring en andere bewijsstukken. De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht de intrekking van de uitkering had doorgevoerd, omdat het huwelijk volgens Marokkaans recht rechtsgeldig was. Eiseres had geen dringende redenen aangevoerd om van terugvordering af te zien, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de SVB om de relevante feiten te verifiëren en de rechten van de betrokkenen te respecteren, maar bevestigt ook de rechtsgeldigheid van huwelijksakten die in het buitenland zijn opgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/3699 ANW

uitspraak van 2 februari 2018 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 april 2017 (bestreden besluit) van de SVB inzake de intrekking per 1 juni 2011 van haar uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de terugvordering van de in verband daarmee te veel betaalde uitkering, groot € 74.358,66.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 november 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk in de Arabische taal. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt sinds juli 2009 een nabestaandenuitkering. Een anonieme tip aan de Sociale dienst te Schiedam dat eiseres in Marokko zou zijn gehuwd met [naam persoon1] is door deze dienst op 17 april 2014 doorgegeven aan de SVB. Dit was voor de SVB aanleiding om een onderzoek te starten naar de burgerlijke staat van eiseres en naar haar woon- en leefsituatie. Dit onderzoek heeft onder meer bestaan uit enkele waarnemingen op het adres van eiseres en het adres van [naam persoon1] , dossieronderzoek en onderzoek bij andere instanties. Hiervan is op 15 oktober 2014 een tussenrapportage opgemaakt, waarvan de conclusie luidt dat niet gebleken is van een gezamenlijke huishouding. Op 26 oktober 2015 is het onderzoek weer opgepakt en is in Marokko nader onderzoek gedaan. Op 14 juni 2016 heeft de SVB van de Attaché voor Sociale Zaken in Marokko de mededeling ontvangen dat eiseres op 19 mei 2011 in [plaats1] is gehuwd met [naam persoon1] en dat dit huwelijk in de registers van de burgerlijke stand van [plaats2] is ingeschreven.
Na ontvangst van dit bericht uit Marokko heeft de SVB de betaling van de uitkering bij besluit van 18 juli 2016 geschorst omdat volgens de SVB niet is na te gaan of eiseres deze uitkering terecht ontvangt.
Nadat het daartegen ingestelde bezwaar ongegrond was verklaard, heeft eiseres tegen dat besluit beroep aangetekend bij deze rechtbank. Dit beroep is bij beslissing van 20 april 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij afzonderlijke (primaire) besluiten van 21 december 2016 heeft de SVB de Anw-uitkering van eiseres met ingang van 1 juni 2011 ingetrokken en de als gevolg van die intrekking te veel betaalde uitkering teruggevorderd tot een bedrag van € 74.358,66.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
2. Eiseres ontkent gehuwd te zijn en stelt [naam persoon1] pas in 2017 voor het eerst te hebben ontmoet, in het kader van deze zaak. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de SVB ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de overgelegde ongehuwdverklaring (van latere datum dan de door de SVB ingebrachte huwelijksakte) en met de verklaring van [naam persoon1] . Het feit dat het onderzoek van de sociale rechercheurs niets heeft opgeleverd, ondersteunt het standpunt van eiseres dat zij ongehuwd is. Dat de huwelijksakte volgens de SVB een ‘grotere rechtsgeldigheid en hogere juridische status’ zou hebben dan de ongehuwdverklaring is volgens eiseres onjuist en onduidelijk is waarop dit is gebaseerd. Het onderzoek in bezwaar acht eiseres onvolledig en het bestreden besluit ontbeert volgens eiseres een voldoende draagkrachtige motivering. Ter zitting in beroep is ter sprake gekomen dat eiseres het bestaan van de huwelijksakte op zichzelf niet (meer) betwist, maar zij ontkent uitdrukkelijk dat het haar handtekening is, die er onder staat. Ook wil zij benadrukken dat zij niet op de hoogte was van het bestaan van de akte.
3. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Anw eindigt het recht op nabestaandenuitkering, indien de nabestaande in het huwelijk treedt dan wel een gezamenlijke huishouding gaat voeren anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende.
In het tweede lid is bepaald dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden zich voordoen.
Ingevolge artikel 34, eerste lid van de Anw herziet de SVB een besluit tot toekenning van uitkering of trekt zij dat in:
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 36, tweede lid, of 37 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge het tweede lid kan de SVB, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Ingevolge artikel 35 van de Anw is de nabestaande verplicht aan de SVB op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
Artikel 53, eerste lid, van de Anw bepaalt, voor zover van belang, dat de uitkering op grond van deze wet die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de SVB van de nabestaande wordt teruggevorderd.
Het vijfde lid bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, de SVB kan besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.
4. Aan de rechtbank liggen ter beantwoording voor de vragen of de SVB terecht tot intrekking van de nabestaandenuitkering is overgegaan en of de SVB bevoegd was tot terugvordering van het teveel betaalde bedrag.
ten aanzien van de intrekking
5. De SVB heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat eiseres blijkens de kopie van de huwelijksakte op 19 mei 2011 in Marokko in het huwelijk is getreden met [naam persoon1] .
Eiseres stelt dat aan deze akte geen geloof kan worden gehecht, omdat zij niet is gehuwd. Waarschijnlijk heeft haar (inmiddels overleden) vader in Marokko via omkoping dit huwelijk geregeld, maar zij was daarvan niet op de hoogte. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres onder meer de volgende stukken overgelegd:
  • documenten over corruptie in Marokko in algemene zin;
  • een gespreksverslag van de gemachtigde van eiseres van een gesprek tussen de gemachtigde en [naam persoon1] waarin [naam persoon1] verklaart dat hij niet met eiseres is gehuwd;
  • een verklaring van haar maatschappelijk werker [naam persoon2] over haar sociale situatie;
  • een administratieve verklaring van de voorzitter van de gemeenteraad van [plaats2] , opgemaakt op 14 november 2016, inhoudende dat eiseres niet opnieuw in de echt is getreden na het overlijden van haar echtgenoot (‘ongehuwdverklaring’);
  • verklaringen van haar broers, zus en neef, waarin zij verklaren dat eiseres na de dood van haar man niet hertrouwd is.
Eiseres heeft betoogd dat zij met deze schriftelijke stukken, in samenhang bezien met de conclusie van het onderzoek van de sociaal rechercheurs dat eiseres niet samenwoont met [naam persoon1] , voldoende tegenbewijs heeft geleverd om de stelling van de SVB dat zij gehuwd is te ontkrachten.
6. De rechtbank stelt voorop dat het besluit tot intrekking van een nabestaandenuitkering een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan de SVB is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de SVB rust.
De rechtbank overweegt dat artikel 9 van het Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken in de onderhavige zaak van toepassing is. Daarin is bepaald dat het huwelijk dat rechtsgeldig tot stand is gekomen volgens het recht van de Staat waar het is voltrokken, of dat volgens dat recht later rechtsgeldig wordt, als rechtsgeldig wordt beschouwd in iedere Verdragsluitende Staat. Op grond van artikel 13 van de Marokkaanse familiewet (Mudawwana) is een huwelijksakte een voorwaarde voor een geldig huwelijk.
De door de SVB ingebrachte kopie van de huwelijksakte is door twee medewerkers van de Attaché voor Sociale Zaken in Marokko opgehaald bij de rechtbank van eerste aanleg in [plaats3] . De kopie is in hun bijzijn vervaardigd, in opdracht van de rechter notaris. De huwelijksakte stond ingeschreven in het huwelijksregister (register 42, blad 250, nummer 208). De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat de kopie van de akte een authentiek afschrift van het origineel en daarmee rechtsgeldig is. Uit de akte blijkt dat er naar Marokkaans recht een huwelijk is gesloten tussen eiseres en [naam persoon1] . De SVB mocht daarom uitgaan van de rechtsgeldigheid van de akte.
Eiseres heeft veel verklaringen en stukken ingebracht, waarmee zij wil bewijzen dat zij niet gehuwd is en het huwelijk waarschijnlijk door haar vader in Marokko is gearrangeerd. Nog daargelaten dat de ongehuwdverklaring die eiseres heeft ingebracht niet is voorzien van een apostille ter legalisering en de rechtbank daardoor aan de verklaring niet de juridische status en bewijswaarde kan toekennen die eiseres daaraan toegekend wil zien, overweegt de rechtbank dat het bestrijden van de juistheid of verkrijgen van de nietigheid van de huwelijksregistratie alleen in het land waar het huwelijk is gesloten, kan plaatsvinden. Als eiseres de geldigheid van het huwelijk wil aanvechten, dan zal zij dat in Marokko moeten doen.
7. Op grond van het voorgaande mocht de SVB uitgaan van de huwelijksakte en daaruit afleiden dat eiseres op 9 mei 2011 in Marokko gehuwd is. Gelet op het bepaalde in artikel 16 van de Anw vervalt door een huwelijk het recht op uitkering.
8. Eiseres heeft geen beroep gedaan op een dringende reden op grond waarvan de SVB geheel of gedeeltelijk van intrekking had moeten afzien. De SVB heeft daarom terecht besloten dat van een dringende reden in dit kader geen sprake is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de SVB terecht en op goede gronden de nabestaandenuitkering van eiseres heeft ingetrokken per 1 juni 2011.
ten aanzien van de terugvordering
9. Aan de terugvordering heeft de SVB artikel 34 van de Anw ten grondslag gelegd. Nu de SVB dit verder niet heeft gespecificeerd, houdt de rechtbank het ervoor dat de terugvordering is gebaseerd op het eerste lid, onder b van dat artikel. Eiseres heeft immers steeds uitdrukkelijk gesteld niet op de hoogte te zijn geweest van het bestaan van het huwelijk en de huwelijksakte. Zij heeft betoogd dat zij [naam persoon1] niet eerder heeft gezien dan in deze procedures en dat het in ieder geval niet haar handtekening is die op de originele akte staat. Nu de SVB hier geen nader onderzoek naar heeft gedaan of het standpunt van eiseres gemotiveerd heeft weerlegd, is de rechtbank van oordeel dat de grondslag van artikel 34, eerste lid, onder b, een juiste is.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in financiële problemen gaat komen door een terugvordering van een dergelijk hoog bedrag. Het is juist dat een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, gelegen kan zijn in de onaanvaardbare sociale of financiële consequenties die de terugvordering voor eiseres heeft. Deze financiële consequenties kunnen echter niet gelegen zijn in het terugvorderingsbedrag zelf, omdat eiseres bij de terugbetalingsverplichting van dat bedrag beschermd wordt door de beslagvrije voet. Ter zitting is gebleken dat de SVB hier reeds rekening mee heeft gehouden en dat eiseres maandelijks een bedrag van € 11,83 terugbetaalt. Van een dringende reden om niet tot terugvordering over te mogen gaan is derhalve geen sprake.
11. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de SVB terecht is overgegaan tot intrekking en mocht overgaan tot terugvordering van de nabestaandenuitkering van eiseres. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, mr. P.H.J.G. Römers en mr. S.A.M.L. van de Sande, leden, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.