ECLI:NL:RBZWB:2018:5986
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslissing over verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis in strafzaak met ernstige bezwaren
Op 16 oktober 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg een beslissing genomen in de raadkamer over een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van een verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat er nog steeds sprake is van ernstige bezwaren tegen de verdachte. De verdediging had aangevoerd dat het slachtoffer, dat leed aan traumatisch hersenletsel en uiteindelijk is overleden, mogelijk door een eigen val gewond was geraakt, en dat er daarom geen ernstige bezwaren tegen de verdachte zouden zijn.
De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er uitvoerig technisch, tactisch en forensisch onderzoek is verricht, waarvan de resultaten belastend zijn voor de verdachte. Tijdens de zitting op 18 juni 2018 zijn verklaringen afgelegd door de verdachte, de medeverdachte en deskundigen, waaronder prof.dr. B. Kubat, die heeft verklaard dat de letsels van het slachtoffer minder waarschijnlijk door een val zijn ontstaan. De rechtbank concludeert dat het alternatieve scenario dat door de verdediging is gepresenteerd, vooralsnog onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
Gelet op de ernst van de bezwaren en de beschikbare bewijsstukken, heeft de rechtbank besloten het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af te wijzen. Deze beslissing is genomen op 17 oktober 2018 door de rechters G.H. Nomes, E.J. Zuijdweg en H. Skalonjic, in aanwezigheid van griffier I.A. Walhout. De officier van justitie is gelast de tenuitvoerlegging van deze beschikking te coördineren.