4.3Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] rust op de onderhavige percelen de bestemming “Recreatie”, met de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen - 1’.
In artikel 6.1 van de planregels is bepaald dat de voor “Recreatie” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. recreatieve voorzieningen in de vorm van:
1. recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
2. permanente kampeermiddelen met bijbehorende standplaatsvoorzieningen;
3. mobiele kampeermiddelen;
4. groepsaccommodaties;
b. bedrijfswoningen;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen -1’ en ‘specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen -2’ tevens centrale voorzieningen;
d. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' tevens een jachthaven met bijbehorende voorzieningen;
e. een (binnen)zwembad;
f. dagrecreatieve voorzieningen;
g. sanitaire voorzieningen;
h. wegen en paden met bijbehorende voorzieningen, waaronder buiten de hoofdontsluiting minstens één andere calamiteitenontsluitingsweg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting';
i. parkeervoorzieningen;
j. speel- en sportvoorzieningen;
k. groenvoorzieningen;
l. nutsvoorzieningen;
m. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
n. behoud en herstel van de aanwezige natuur- en landschapswaarden.
Ingevolge artikel 6.5.1, aanhef en onder e, van de planregels geldt in ieder geval als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en opstallen: de huisvesting van arbeidsmigranten.
In artikel 6.5.2 van de planregels is bepaald:
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen - 1’ mogen de gronden en gebouwen naast het bepaalde in lid 6.1 onder a en onder f tot en met m, tevens gebruikt worden ten behoeve van de volgende functies:
a. horecavoorzieningen met bijbehorende terrassen;
b. kinderboerderij;
c. kantoren;
d. receptie;
e. markering van de entree;
f. opslag en werkplaats;
g. wasserette;
h. sanitaire voorzieningen;
i. detailhandel.
In artikel 1 van de planregels is arbeidsmigrant gedefinieerd als: economisch actieve migrant wiens doel het is arbeid en inkomen te verwerven in een immigratieland.
Permanent kampeermiddel is gedefinieerd als: een onderkomen voor recreatief nachtverblijf, zoals een stacaravan, chalet, comforthome of mobilhome, dat door zijn afmetingen, constructie en/of wijze van plaatsen niet (gemakkelijk) opneembaar of verplaatsbaar is.
Recreatiewoning is gedefinieerd als: een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar wordt gebruikt.
Verblijfsrecreatie is gedefinieerd als: het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de (hoofd)woning, waarbij ten minste één nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen.
4.3.1De voorzieningenrechter stelt voorop dat tegen de vaststelling van het bestemmingsplan een rechtsmiddel heeft open gestaan, waarvan verzoeksters geen gebruik hebben gemaakt. In zoverre is sprake van een andere situatie dan die waaraan de conclusie van advocaat-generaal Widdershoven van 22 december 2017 is gewijd (ECLI:NL:RVS:2017:3557). Daarin is immers uitdrukkelijk niet ingegaan op de omvang en intensiteit van de rechterlijke exceptieve toetsing als tegen het desbetreffende algemeen verbindende voorschrift, in afwijking van artikel 8:3 Awb, rechtstreeks beroep openstaat op de bestuursrechter en van die mogelijkheid niet (tijdig) gebruik is gemaakt (zie onder 2.3). Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS; vergelijk de uitspraak van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:906) volgt dat de mogelijkheid om in een procedure als de onderhavige de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen niet zover strekt dat deze regeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van de beoordeling van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan. In geval in een eerstbedoelde procedure wordt aangevoerd dat de bestemmingsregeling in strijd is met een hogere regeling dient de bestemmingsregeling slechts onverbindend te worden geacht of buiten toepassing te worden gelaten, indien de bestemmingsregeling evident in strijd is met de hogere regeling, waarbij onder meer is vereist dat de hogere regelgeving zodanig concreet is dat deze zich voor toetsing daaraan bij wijze van exceptie leent. 4.3.2De rechtstreeks werkende regels van de Dienstenrichtlijn betreffen naar het oordeel van de voorzieningenrechter dergelijke concrete regels.
4.3.3Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 30 januari 2018, ECLI:EU:C:2018:44, en de vervolgens gewezen tussenuitspraak van de AbRS van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2062, kan worden afgeleid dat de Dienstenrichtlijn ook van toepassing is in uitsluitend interne situaties, dat een bestemmingsplan een “eis” is als bedoeld in de artikelen 14 en 15 van de Dienstenrichtlijn die gericht kan zijn tot dienstverleners en dat in dat geval moet worden beoordeeld of sprake is van een verboden beperking (artikel 14) of een verdachte beperking (artikel 15) van de vrijheid van vestiging van dienstverrichters. In het laatste geval moet aan de voorwaarden van artikel 15, derde lid worden voldaan. Dat betekent dat niet alle regelgeving die het verrichten van een dienst potentieel kan beïnvloeden onder de werking van de Dienstenrichtlijn valt. Pas wanneer planvoorschriften een beperking (kunnen) vormen voor de vrijheid van vestiging van dienstverrichters en/of van het vrije verkeer van diensten, vallen die bepalingen binnen de werkingssfeer van de Dienstenrichtlijn. Dat kan het geval zijn als het gaat om een eis die is gericht tot dienstverleners.
4.3.4Dat brengt de voorzieningenrechter tot de volgende beoordeling van deze grond.
4.4.1Niet in geschil is - en de voorzieningenrechter neemt voorshands aan - dat het verhuren van recreatiewoningen en/of het (bemiddelen bij) het aanbieden van vormen van huisvesting diensten zijn in de zin van de Dienstenrichtlijn. De stellingen van verzoeksters houden in dat deze diensten worden beperkt door de betreffende planregels. Het betreft geen verboden beperking, maar een verdachte beperking als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Dienstenrichtlijn.
4.4.2Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is de in het bestemmingsplan geregelde aanwijzing van een gebied voor ‘Recreatie’ op dezelfde wijze van toepassing op dienstverrichters als op natuurlijke personen die particulier handelen. Deze voorschriften zijn niet alleen gericht tot personen die een dienstenactiviteit willen ontwikkelen in de betreffende geografische gebieden, maar hebben generieke gelding. Zij regelen niet specifiek de toegang tot een activiteit in verband met diensten of zijn daarop specifiek van invloed, maar moeten door de dienstverrichters in acht worden genomen in de uitoefening van hun economische activiteit, op dezelfde wijze als door personen die handelen als particulier (vergelijk de overwegingen 122 tot en met 124 van voornoemd arrest van het Hof).
Dit leidt de voorzieningenrechter voorshands tot de conclusie dat de aanwijzing van de gronden met de bestemming ‘Recreatie’ en de doeleindenomschrijving in artikel 6.1 van de planregels niet onder de werkingssfeer van de Dienstenrichtlijn vallen. De recreatieve bestemming in samenhang met het algemene gebruiksverbod in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo zijn bij uitstek regels van ruimtelijke ordening en grondgebruik, waarop blijkens overweging 9 van de considerans, de Dienstenrichtlijn niet van toepassing is. In die overweging 9 is immers aangegeven dat de Dienstenrichtlijn alleen van toepassing is op eisen met betrekking tot de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit. De Dienstenrichtlijn is niet van toepassing op eisen zoals verkeersregels, regels betreffende de ontwikkeling of het gebruik van land, voorschriften inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw, en evenmin op administratieve sancties wegens het niet naleven van dergelijke voorschriften die de dienstenactiviteit niet specifiek regelen of daarop specifiek van invloed zijn, maar die de dienstverrichters bij de uitvoering van hun economische activiteit in acht dienen te nemen op dezelfde wijze als natuurlijke personen die als particulier handelen.
4.4.3Dat betekent dat geen aanleiding bestaat om deze planregel(s) buiten toepassing te laten.