ECLI:NL:RBZWB:2018:5822

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
02-820362-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in Domburg en Westkapelle

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2018, staat de verdachte terecht voor meerdere brandstichtingen aan voertuigen in Domburg en Westkapelle. De feiten vonden plaats op 3 maart 2018 en 7 januari 2018, waarbij de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht aan verschillende auto’s, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, benzine over de voertuigen gooide en deze in brand stak, wat leidde tot schade aan de voertuigen en een potentieel gevaar voor omliggende percelen en woningen. De verdachte heeft tijdens de zitting op 27 september 2018 een bekennende verklaring afgelegd, maar de verdediging betwistte de vaststelling van gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten, ondanks de verdediging's argumenten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor pyromanie. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank bepaalde dat sommige vorderingen niet-ontvankelijk waren en bij de burgerlijke rechter moesten worden ingediend. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/820362-18
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, locatie Torentijd,
te 4337 PE Middelburg, Torentijdweg 1,
raadsman mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 september 2018, waarbij de officier van justitie mr. G. Oosterveld en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
feit 1
hij op of omstreeks 03 maart 2018 te Domburg, tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan
een auto, kenteken [kenteken ] geparkeerd voor perceel [de Nijverheidsweg])
door benzine over voornoemde auto te gooien en vervolgens open vuur in
aanraking te brengen met deze benzine, ten gevolge waarvan voornoemde auto
(gedeeltelijk) is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
voor die percelen/loodsen/woningen en/of de daarin aanwezige
inboedel/goederen en/of omliggende percelen/loodsen/woningen in de buurt van
die geparkeerde auto te duchten was;
feit 2
hij op of omstreeks 03 maart 2018 te Westkapelle, tezamen en in vereniging
met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht
aan een bestelauto, kenteken [kenteken ] geparkeerd voor perceel [Europaplein])
door benzine over voornoemde bestelauto te gooien en vervolgens open vuur in
aanraking te brengen met deze benzine, ten gevolge waarvan voornoemde
bestelauto (gedeeltelijk) is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen,
te weten voor die percelen/loodsen/woningen en/of de daarin aanwezige
inboedel/goederen en/of omliggende percelen/loodsen/woningen in de buurt van
die geparkeerde bestelauto te duchten was;
feit 3
hij op of omstreeks 07 januari 2018 te Westkapelle, tezamen en in vereniging
met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht
aan een auto, kenteken [kenteken ] , geparkeerd voor perceel, de Nieuwe
Dijkstraat, door benzine over voornoemde auto te gooien en vervolgens open
vuur in aanraking te brengen met deze benzine, ten gevolge waarvan voornoemde
auto (gedeeltelijk) is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te
weten voor die percelen/loodsen/woningen en/of de daarin aanwezige
inboedel/goederen en/of omliggende percelen/loodsen/woningen in de buurt van
die geparkeerde auto te duchten was;
feit 4
hij op of omstreeks 07 januari 2018 te Westkapelle, tezamen en in vereniging
met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht
aan een auto, kenteken [kenteken ] , geparkeerd voor perceel, Molenwal, door
benzine over voornoemde auto te gooien en vervolgens open vuur in aanraking
te brengen met deze benzine, ten gevolge waarvan voornoemde auto
(gedeeltelijk) is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
voor die percelen/loodsen/woningen en/of de daarin aanwezige
inboedel/goederen en/of omliggende percelen/loodsen/woningen in de buurt van
die geparkeerde auto te duchten was;
feit 5
hij op of omstreeks 07 januari 2018 te Westkapelle, tezamen en in vereniging
met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht
aan een auto, kenteken [kenteken ] , geparkeerd voor perceel, de Kerkeweg door
benzine over voornoemde auto te gooien en vervolgens open vuur in aanraking
te brengen met deze benzine, ten gevolge waarvan voornoemde auto
(gedeeltelijk) is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
voor die percelen/loodsen/woningen en/of de daarin aanwezige
inboedel/goederen en/of omliggende percelen/loodsen/woningen in de buurt van
die geparkeerde auto te duchten was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten. Verdachte bekent de auto’s in brand te hebben gestoken, maar op grond van het dossier is niet vast te stellen dat er door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Voor wat betreft het onder feit 4 ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1
Door het in brand steken van de auto is naar het oordeel van de rechtbank gemeen gevaar voor goederen ontstaan, in die zin dat daardoor gevaar is ontstaan voor de in de directe nabijheid van die auto gelegen loodsen. De rechtbank constateert dat de auto geparkeerd stond in de Nijverheidsweg. In die straat zijn enkele loodsen gelegen. [1] De Nijverheidsweg betreft een smalle straat binnen de bebouwde kom van Domburg. De afstand tussen de parkeervakken en de daarnaast gelegen loodsen betreft ten hoogste enkele meters. [2] Het in brand steken van een auto met benzine, binnen de bebouwde kom en op korte afstand van die nabijgelegen loodsen, brengt naar algemene ervaringsregels mee dat het ten tijde van de brandstichting voorzienbaar was dat ook voor die loodsen gevaar te duchten viel. Dat de opzet van verdachte en de mededader daarop niet gericht is geweest, doet daar niet aan af.
Aangezien voor het overige verdachte ten aanzien van feit 1 ter zake de brandstichting een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte [3] ;
- de aangifte van [naam 1] [4] .
feit 2
Door het in brand steken van de bestelauto is naar het oordeel van de rechtbank gemeen gevaar voor goederen ontstaan, in die zin dat daardoor gevaar is ontstaan voor het perceel Europaplein. De rechtbank stelt op grond van de aangifte vast dat [naam 2] zijn bestelauto middels de camera op de voorgevel van zijn woning, [adres 1] te Westkapelle, geparkeerd kon zien staan. [5] Voor voornoemde woning zijn parkeervakken gelegen. [6] Het in brand steken van een auto met benzine die geparkeerd staat op een perceel, te weten het perceel Europaplein, brengt gemeen gevaar voor de bestrating van het parkeervak van dat perceel met zich mee. Dit gevaar was naar algemene ervaringsregels ook voorzienbaar ten tijde van de brandstichting. De bestrating behorend bij het perceel is daarnaast een goed dat niet aan verdachte toebehoort en een goed in de zin van de wet. Dat de opzet van verdachte en de mededader niet op dat gevaar gericht is geweest, doet daar niet aan af.
Aangezien voor het overige verdachte ten aanzien van feit 2 ter zake de brandstichting een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte [7] ;
- de aangifte van [naam 2] [8] .
feit 3
Door het in brand steken van de auto is naar het oordeel van de rechtbank gemeen gevaar voor goederen ontstaan, in die zin dat daardoor gevaar is ontstaan voor de in de directe nabijheid van die auto gelegen woningen. De rechtbank constateert dat de auto geparkeerd stond in een parkeervak aan de Nieuwe Dijkstraat, maar is aangetroffen in het midden van de straat. [9] De Nieuwe Dijkstraat betreft een straat binnen de bebouwde kom van Westkapelle. De afstand tussen het aantreffen van de auto en de daarnaast gelegen woningen betreft blijkens de foto’s in het dossier ten hoogste enkele meters. [10] Het in brand steken van een auto met benzine, binnen de bebouwde kom en op korte afstand van nabijgelegen woningen, brengt naar algemene ervaringsregels mee dat het ten tijde van de brandstichting voorzienbaar was dat ook voor die woningen gevaar te duchten viel. Dat de opzet van verdachte en de mededader daarop niet gericht is geweest, doet daar niet aan af.
Aangezien voor het overige verdachte ten aanzien van feit 3 ter zake de brandstichting een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte [11] ;
- de aangifte van [naam 3] [12] .
feit 4
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 4 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte [13] ;
- de aangifte van [naam 4] [14] ;
- het proces-verbaal sporenonderzoek [15] .
Gemeen gevaar voor goederen
Door het in brand steken van de auto is naar het oordeel van de rechtbank gemeen gevaar voor goederen ontstaan, in die zin dat daardoor gevaar is ontstaan voor de in de directe nabijheid van die auto gelegen woningen. De rechtbank constateert dat de auto geparkeerd stond op de Molenwal te Westkapelle ter hoogte van nummer [huisnummer] . Dit parkeervak bevindt zich tussen de woningen nummers [huisnummer] en [huisnummer] De forensische onderzoekers van de politie hebben vastgesteld dat er gemeen gevaar voor goederen (woningen) was ontstaan. [16] Het in brand steken van een auto met benzine, geparkeerd in een parkeervak gelegen tussen twee woningen, brengt naar algemene ervaringsregels mee dat het ten tijde van de brandstichting voorzienbaar was dat ook voor die woningen gevaar te duchten viel. Dat de opzet van verdachte en zijn mededader daarop niet gericht is geweest, doet daar niet aan af.
feit 5
Door het in brand steken van de auto is naar het oordeel van de rechtbank gemeen gevaar voor goederen ontstaan, in die zin dat daardoor gevaar is ontstaan voor het perceel Kerkeweg. De rechtbank stelt op grond van de aangifte vast dat [naam 5] haar auto heeft geparkeerd in de Kerkeweg in een parkeervak. [17] Het in brand steken van een auto met benzine die geparkeerd staat op een perceel, te weten het perceel Kerkeweg, brengt gemeen gevaar voor de bestrating van het parkeervak van dat perceel met zich mee. Dit gevaar was naar algemene ervaringsregels ook voorzienbaar ten tijde van de brandstichting. De bestrating behorend bij het perceel is daarnaast een goed dat niet aan verdachte toebehoort en een goed in de zin van de wet. Dat de opzet van verdachte en zijn mededader niet op dat gevaar gericht is geweest, doet daar niet aan af.
Aangezien voor het overige verdachte ten aanzien van feit 5 ter zake de brandstichting een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte [18] ;
- de aangifte van [naam 5] [19] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
hijop
of omstreeks03 maart 2018 te Domburg, tezamen en in vereniging met
anderen ofeen ander,
althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan
een auto, kenteken [kenteken ] geparkeerd voor perceel
[de Nijverheidsweg
])
door benzine over voornoemde auto te gooien en vervolgens open vuur in
aanraking te brengen met deze benzine, ten gevolge waarvan voornoemde auto
(gedeeltelijk) is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
voor
die percelen/loodsen/woningen en/of de daarin aanwezige
inboedel/goederen en/ofomliggende
percelen/loodsen
/woningenin de buurt van
die geparkeerde auto te duchten was;
feit 2
hijop
of omstreeks03 maart 2018 te Westkapelle, tezamen en in vereniging
met
anderen ofeen ander,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht
aan een bestelauto, kenteken [kenteken ] geparkeerd voor perceel
[Europaplein
])
door benzine over voornoemde bestelauto te gooien en vervolgens open vuur in
aanraking te brengen met deze benzine, ten gevolge waarvan voornoemde
bestelauto
(gedeeltelijk)is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen,
te weten voor
dat perceeldie percelen/loodsen/woningen en/of de daarin aanwezige
inboedel/goederen en/of omliggende percelen/loodsen/woningen in de buurt van
die geparkeerde bestelautote duchten was;
feit 3
hijop
of omstreeks07 januari 2018 te Westkapelle, tezamen en in vereniging
met
anderen ofeen ander,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht
aan een auto, kenteken [kenteken ] , geparkeerd voor perceel, de Nieuwe
Dijkstraat, door benzine over voornoemde auto te gooien en vervolgens open
vuur in aanraking te brengen met deze benzine, ten gevolge waarvan voornoemde
auto
(gedeeltelijk)is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te
weten voor
die percelen/loodsen/woningen en/of de daarin aanwezige
inboedel/goederen en/ofomliggende
percelen/loodsen/woningen in de buurt van
die geparkeerde auto te duchten was;
feit 4
hijop
of omstreeks07 januari 2018 te Westkapelle, tezamen en in vereniging
met
anderen ofeen ander,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht
aan een auto, kenteken [kenteken ] , geparkeerd voor perceel, Molenwal, door
benzine over voornoemde auto te gooien en vervolgens open vuur in aanraking
te brengen met deze benzine, ten gevolge waarvan voornoemde auto
(gedeeltelijk) is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
voor
die percelen/loodsen/woningen en/of de daarin aanwezige
inboedel/goederen en/ofomliggende
percelen/loodsen/woningen in de buurt van
die geparkeerde auto te duchten was;
feit 5
hijop
of omstreeks07 januari 2018 te Westkapelle, tezamen en in vereniging
met
anderen ofeen ander,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht
aan een auto, kenteken [kenteken ] , geparkeerd voor perceel, de Kerkeweg door
benzine over voornoemde auto te gooien en vervolgens open vuur in aanraking
te brengen met deze benzine, ten gevolge waarvan voornoemde auto
(gedeeltelijk) is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
voor
dat perceeldie percelen/loodsen/woningen en/of de daarin aanwezige
inboedel/goederen en/of omliggende percelen/loodsen/woningen in de buurt van
die geparkeerde autote duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke straf vergelijkbaar met het ondergane voorarrest en een groot voorwaardelijk deel op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met zijn vriendin op twee verschillende data schuldig gemaakt aan een vijftal brandstichtingen aan auto’s. Dit zijn feiten met een gevaarzettend karakter die bijdragen aan in de samenleving heersende gevoelens van onrust en onveiligheid. Door zijn handelen, waarbij verdachte de brandstichtingen met zijn vriendin plande en voorbereidingen trof, heeft verdachte de slachtoffers aanzienlijke materiële schade toegebracht. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij zich kennelijk geen rekenschap heeft gegeven van de mogelijk zeer ernstige gevolgen van de brandstichtingen; hij zegt er niet over te hebben nagedacht dat de branden naar andere auto’s of zelfs woningen hadden kunnen overslaan. De gevolgen van verdachte’s daden hadden vele malen ernstiger kunnen zijn dan nu het geval is geweest. Zijn daden hebben bovendien bij de direct betrokkenen gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht, zoals ook blijkt uit bijvoorbeeld de schriftelijke slachtofferverklaringen van [naam 2] en [naam 5] .
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte van 23 juli 2018 waaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Zo is verdachte ook in 2006 veroordeeld voor brandstichting.
De rechtbank houdt ook rekening met de inhoud van de Pro Justitia rapportage van 19 juli 2018, opgemaakt door gezondheidszorgpsycholoog drs. T. ’t Hoen. Deze rapportage beschrijft dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van pyromanie en stoornissen in het gebruik van cannabis en cocaïne. Daarnaast kan worden gesproken van antisociale persoonlijkheidstrekken. Verdachte was als gevolg van de pyromanie in verminderde mate in staat zijn gedrag op een meer gezonde en weloverwogen wijze bij te sturen. Geadviseerd wordt daarom de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Indien verdachte niet op de juiste wijze behandeld wordt, wordt de kans op herhaling als matig ingeschat. De psycholoog adviseert aan verdachte een ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek op te leggen. De sociaal-maatschappelijke problemen kunnen door een verplicht reclasseringstoezicht worden aangepakt.
Ook houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsrapport van 9 augustus 2018 waarin aansluiting wordt gezocht bij voornoemd rapport van de psycholoog. De reclassering adviseert een ambulante behandeling en een meldplichtcontact aan verdachte op te leggen. De behandeling moet gericht zijn op de pyromanie en zijn middelengebruik. Daarnaast is het belangrijk dat verdachte meer adequate copingvaardigheden aanleert en dat hij leert op eigen benen te staan. Ook wordt een drugsverbod geadviseerd.
De rechtbank neemt de adviezen ten aanzien van de toerekenbaarheid van verdachte en ten aanzien van de op te leggen bijzondere voorwaarden over.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat zij de door de officier van justitie gevorderde straf op zichzelf recht vindt doen aan de ernst van het feit , maar rekening houdend met de persoon van de verdachte, zijn problematiek, zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en met de straffen die in soortgelijke zaken in Nederland worden opgelegd, de hoogte van zowel het onvoorwaardelijke als het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal beperken. De rechtbank ziet in de problematiek van verdachte en de ernst van de feiten daarnaast aanleiding om een proeftijd van drie jaar op te leggen.

7.De benadeelde partijen

7.1
Feit 1 – [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 1.463,51 ter zake van materiële schade.
Materieel
Voornoemd bedrag bestaat, na aftrek van de blijkens het voegingsformulier reeds door de verzekering vergoede posten, uit kosten die zijn gemaakt ter reparatie en keuring van de auto voorafgaand aan de brand (€ 1.225,56) en de in de auto liggende sneeuwkettingen en overige goederen zoals hesjes, sleep- en startkabels (€ 239,95). De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.225,56 ter zake van de kosten die zijn gemaakt ter reparatie en keuring van de auto voorafgaand aan de brand niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat zij niet in rechtstreeks verband staat met het bewezen verklaarde feit. Niet is gebleken dat de schade door dit feit is toegebracht. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 239,95 onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de benadeelde partij deze schade niet heeft onderbouwd met bonnen.
De benadeelde partij zal gelet hierop niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.2
Feit 2 – [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 24.189,57, waarvan – na aftrek van een uitgekeerde vergoeding van de verzekeringsmaatschappij – € 16.689,57 ter zake van materiële schade en € 7.500,- ter zake van immateriële schade.
Immaterieel
De rechtbank acht het, gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg daarvan immateriële schade heeft geleden, zodat zij grond ziet voor toewijzing van schadevergoeding in verband met deze schade. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 400,-. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging niet betwist, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende immateriële deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Voor een goede beoordeling van dat deel van de vordering is nader onderzoek nodig en daartoe zou de behandeling van de zaak moeten worden aangehouden. Dat acht de rechtbank onwenselijk. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materieel
De rechtbank is voor wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade van oordeel dat deze vordering dusdanig ingewikkeld is dat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Door de benadeelde partij zijn bijvoorbeeld de kosten voor de aanschaf van een nieuwe bestelauto gevorderd, terwijl alleen de dagwaarde van de uitgebrande auto in aanmerking komt voor vergoeding. De verzekeringsmaatschappij van de benadeelde partij heeft blijkens de overgelegde stukken reeds een bedrag van € 5.000,- uitgekeerd, maar niet duidelijk is of dit bedrag niet ook bedoeld is voor het in de bestelauto gelegen gereedschap en materialen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel, wettelijke rente en hoofdelijkheid
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf de dag waarop het bewezen verklaarde feit is gepleegd, te weten 3 maart 2018. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, nu sprake is van een verenigingsdelict.
7.3
Feit 3 – [naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] vordert een schadevergoeding van € 150,- ter zake van materiële schade.
Materieel
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 150,- (het niet door de verzekeringsmaatschappij vergoede eigen risico) een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging niet betwist, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel, wettelijke rente en hoofdelijkheid
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf de dag waarop het bewezen verklaarde feit is gepleegd, te weten 3 maart 2018. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, nu sprake is van een verenigingsdelict.
7.4
Feit 4 – [naam 6]
De benadeelde partij [naam 6] vordert mede namens zijn partner en aangeefster [naam 4] een schadevergoeding van € 3.358,40, waarvan € 2.958,40 ter zake van materiële schade en € 400,- ter zake van immateriële schade, en daarnaast € 29,50 aan proceskosten.
Immaterieel
De rechtbank acht het, gelet op de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden, zodat zij grond ziet voor toewijzing van het gevraagde bedrag van € 400,- in verband met deze schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging niet betwist, zodat de vordering zal worden toegewezen.
MaterieelDe rechtbank is voor wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade van oordeel dat die tot een bedrag van € 624,45 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit. De kosten voor het eigen risico (€ 135,-) de brandblusser
(€ 55,-), de verlofuren (€ 34,05) en de reiskosten (€ 50,40) zijn inhoudelijk niet betwist en zullen om die reden worden toegewezen. De rechtbank acht daarnaast voldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij schade heeft geleden doordat een jas en een vismolen, die in de uitgebrande auto hebben gelegen, door de brand teniet zijn gegaan. Zij zal het gevorderde bedrag ter zake matigen tot € 350,- (50% van de geclaimde waarde) gelet op de gebruikelijke afschrijving.
Door de benadeelde partij is als schadepost ook het verschil tussen de door de verzekering uitgekeerde dagwaarde en de aanschafprijs van een nieuwe auto aangevoerd. Alleen de dagwaarde van de uitgebrande auto komt evenwel in aanmerking voor vergoeding. Deze schade staat derhalve niet in rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
De rechtbank acht voorts ook de gevorderde proceskosten voldoende aannemelijk gemaakt en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel, wettelijke rente en hoofdelijkheid
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, met uitzondering van voornoemde proceskosten, aangezien die volgens vaste rechtspraak niet kunnen worden betrokken bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf de dag waarop het bewezen verklaarde feit is gepleegd, te weten 7 januari 2018. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, nu sprake is van een verenigingsdelict.
7.5
Feit 5 – [naam 5]
De benadeelde partij [naam 5] vordert een schadevergoeding van € 8.135,-, waarvan – na aftrek van de uitgekeerde vergoeding van de verzekeringsmaatschappij – € 4.635,- ter zake van materiële schade en € 3.500,- ter zake van immateriële schade.
Immaterieel
De rechtbank acht het, gelet op de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden, zodat zij grond ziet voor toewijzing van schadevergoeding in verband met deze schade. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 400,-. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging niet betwist, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende immateriële deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Voor een goede beoordeling van dat deel van de vordering is nader onderzoek nodig en daartoe zou de behandeling van de zaak moeten worden aangehouden. Dat acht de rechtbank onwenselijk. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
MaterieelDe rechtbank is verder van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 135,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit, waarvan de kosten het door de benadeelde partij aan de verzekeringsmaatschappij betaalde bedrag betreffen, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging niet betwist, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Verder zijn door de benadeelde partij de kosten voor de aanschaf van een nieuwe auto als schade gevorderd. Alleen de dagwaarde van de uitgebrande auto komt evenwel in aanmerking voor vergoeding. Deze schade staat niet in rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij ook in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel, wettelijke rente en hoofdelijkheid
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf de dag waarop het bewezen verklaarde feit is gepleegd, te weten 7 januari 2018. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, nu sprake is van een verenigingsdelict.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 24c, 27, 36f, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, 2, 3, 4 en 5:medeplegen van het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze gevangenisstraf groot 6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen volgend op de datum van invrijheidstelling zal melden bij Emergis verslavingsreclassering, Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg, en zich daarna gedurende een door de verslavingsreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo frequent en zolang als de verslavingsreclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat behandelen bij Forensische Zorg Zeeland, of soortgelijke ambulante forensische zorgverlener, zulks ter beoordeling van de verslavingsreclassering, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de verslavingsreclassering nodig acht, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan controles hiervan;
- geeft opdracht aan de verslavingsreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] (feit 1) niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 1] (feit 1) in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] (feit 2) van
€ 400,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 2] (feit 2), € 400,- te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 3] (feit 3) van
€ 150,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 7 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 3] (feit 3), € 150,- te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 7 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 6] (feit 4) van
€ 1.024,45, waarvan € 400,- ter zake van immateriële schade en € 624,45 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 7 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 29,50;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 6] (feit 4), € 1.024,45 te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 7 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 5] (feit 5) van
€ 535,- waarvan € 400,- ter zake van immateriële schade en € 135,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 7 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 5] (feit 5), € 535,- te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 7 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. J.A. van Voorthuizen rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 oktober 2018.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal aangifte van [naam 1] van 3 maart 2018, pagina 1, tweede alinea.
2.Als feit van algemene bekendheid aangenomen, te raadplegen op de algemeen toegankelijke bron: https://www.google.nl/maps/place [adres 2] Domburg/@51.5607268,3.4921822,17z/data=!3m1!4b1!4m5!3m4!1s0x47c4be1a59eda3c5:0xb6b3bf73206baf20!8m2!3d51.5607235!4d3.4943655.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met onderzoeksnummer ZB1R018019 (BOLETI) van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opsporing Walcheren, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 104.
4.Het proces-verbaal aangifte van [naam 1] van 3 maart 2018, pagina’s 1 en 2.
5.Het proces-verbaal aangifte van [naam 2] van 3 maart 2018, pagina 3, tweede alinea.
6.Als feit van algemene bekendheid aangenomen, te raadplegen op de algemeen toegankelijke bron:
7.De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 september 2018.
8.Het proces-verbaal aangifte van [naam 2] van 3 maart 2018, pagina’s 3 en 4.
9.Het proces-verbaal aangifte van [naam 3] van 7 januari 2018, pagina 5, tweede alinea.
10.Het proces-verbaal aangifte van [naam 3] van 7 januari 2018, pagina’s 8 en 9.
11.De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 september 2018.
12.Het proces-verbaal aangifte van [naam 3] van 7 januari 2018, pagina’s 5 t/m 9.
13.De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 september 2018.
14.Het proces-verbaal aangifte van [naam 4] van 7 januari 2018, pagina’s 21 en 22.
15.Het proces-verbaal sporenonderzoek van 12 februari 2018, pagina’s 23 t/m 25.
16.Het proces-verbaal sporenonderzoek van 12 februari 2018, pagina’s 23 t/m 25.
17.Het proces-verbaal aangifte van [naam 5] van 7 januari 2018, pagina’s 36, eerste alinea.
18.De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 september 2018.
19.Het proces-verbaal aangifte van [naam 5] van 7 januari 2018, pagina’s 36 t/m 39.