In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan over een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, waarbij kosten van een borstvergrotende operatie als aftrekbare ziektekosten waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de hoorplicht had geschonden, omdat de belanghebbende niet was gehoord in de bezwaarfase, ondanks haar expliciete verzoek om een hoorgesprek. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur niet had voldaan aan zijn verplichting om de belanghebbende te horen voordat hij uitspraak deed op het bezwaar. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak op bezwaar vernietigd moest worden en de zaak terug moest worden verwezen naar de bezwaarfase voor een nieuwe behandeling.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en oordeelde dat de inspecteur het betaalde griffierecht moest vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de schending van de hoorplicht niet zonder gevolgen kon blijven, aangezien de belanghebbende hierdoor in haar belangen was geschaad. De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 251 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.