ECLI:NL:RBZWB:2018:5703

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
348880 KG ZA 18-537
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil na ontruimingskort geding, beoordeling van juridische en feitelijke misslagen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil na een ontruimingskort geding, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 september 2018 uitspraak gedaan. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.C. Schouten, vorderde de schorsing van de executie van een eerder vonnis van 15 augustus 2018, waarin gedaagde, vertegenwoordigd door mr. W.C.D.E. Wolfhagen, was toegestaan om de ontruiming van het gehuurde te effectueren. Eiseres stelde dat het vonnis van 15 augustus 2018 berustte op zowel juridische als feitelijke misslagen en dat er een noodtoestand zou ontstaan bij uitvoering van het vonnis, aangezien zij en haar twee minderjarige kinderen geen alternatieve woonruimte konden vinden.

De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van eiseres niet konden worden toegewezen. De kantonrechter stelde vast dat eiseres tekort was geschoten in haar verplichtingen als huurder, maar dat deze tekortkomingen niet voldoende waren om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter benadrukte dat er geen sprake was van een juridische of feitelijke misslag in het vonnis van 15 augustus 2018, en dat de gestelde noodtoestand niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die tot dat moment waren begroot op € 400,00 voor de gemachtigde van gedaagde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 348880 KG ZA 18-537
vonnis in kort geding d.d. 28 september 2018
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres (hierna te noemen: [eiseres] ),
gemachtigde: mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde (hierna te noemen: [gedaagde] ),
gemachtigde: mr. W.C.D.E. Wolfhagen, advocaat te Breda.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 11 september 2018 met producties (1 tot en met 9);
b. de akte wijziging/aanvulling van eis;
c. de akte overlegging aanvullende producties (10 tot en met 13);
d. de akte van depot (productie 14);
e. de akte overlegging aanvullende productie (15);
f. de conclusie van antwoord met producties;
g. de akte van depot;
h. de pleitaantekeningen van [eiseres] ;
i. de pleitaantekeningen van [gedaagde] ;
j. de aantekeningen van de griffier van de zitting van 20 september 2018.

2.Het geschil

2.1
[eiseres] vordert – na wijziging van haar eis bij akte – bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de executie van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, sector kanton, d.d. 15 augustus 2018, zaak-rolnummer 7035818 VV EXPL 18-43 te schorsen en [gedaagde] met onmiddellijke ingang te verbieden om executiemaatregelen te treffen op basis van dit vonnis onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000 per overtreding, alsmede € 500 per dag voor iedere dag dat de overtreding van dit vonnis voortduurt, tot:
- in de herroepingsprocedure tegen voornoemd vonnis, vonnis is gewezen en betekend, of;
- in de bodemprocedure voor recht is verklaard dat er geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [eiseres] die ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen kan rechtvaardigen en dit vonnis is betekend, of;
- een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen moment,
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- [eiseres] huurt sinds 1 november 1984 de bovenwoning op de eerste en tweede verdieping aan de [adres] (hierna ook te noemen: het gehuurde).
- [gedaagde] is sinds 3 maart 2015 eigenaar en verhuurder van de woningen aan de [adres] .
- [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ) voert het beheer over voormelde woningen uit.
- In een bodemprocedure tot ontbinding en ontruiming van het gehuurde is in een vonnis van 25 oktober 2017 na een opsomming van een aantal incidenten onder meer het volgende overwogen:

Al met al is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] tekort is geschoten in de op haar rustende verbintenis om zich als goed huurder te gedragen en zich te onthouden van het veroorzaken van overlast aan buurtbewoners, maar gelet op de geschetste omstandigheden van het geval rechtvaardigt deze tekortkoming de gevorderde ontbinding met haar (vergaande) gevolgen niet. Daarbij overweegt de kantonrechter wel dat [eiseres] zal moeten stoppen met haar overlast veroorzakende gedragingen. Bovendien zal zij haar medewerking moeten verlenen aan verzoeken van de verhuurder en de beheerder, bijvoorbeeld ten aanzien van het herstel van het platte dak. Als zij dat niet doet, dient [eiseres] er ernstig rekening mee te houden dat het oordeel in het licht van dit vonnis een volgende keer anders kan uitvallen.
Daarnaast is in deze bodemprocedure de reconventionele vordering van [eiseres] omtrent het medegebruik van de achtertuin afgewezen.
- [eiseres] is van het vonnis van 25 oktober 2017 in hoger beroep gekomen. Op 25 september 2018 stond deze zaak voor comparitie na aanbrengen.
- In een kort geding tot ontruiming van het gehuurde is in een vonnis van 15 augustus 2018 na een opsomming van een aantal incidenten onder meer het volgende overwogen:

Ondanks de waarschuwing van de kantonrechter in het vonnis van 25 oktober 2017, gaat [eiseres] nog steeds over de schreef. [eiseres] is namelijk na het vonnis van 25 oktober 2017 niet gestopt met haar overlast veroorzakende gedragingen en zij heeft regelmatig niet haar medewerking verleend aan verzoeken van de verhuurder en de beheerder.(…)
Gezien de ernst van de overlast, het feit dat [eiseres] steeds in haar oude gedrag, ook jegens [naam 1] en ten aanzien van verzoeken van hem vervalt en het gegeven dat in de afgelopen jaren regelmatig sprake is geweest van woonoverlast, die door meerdere omwonenden ook als zodanig gekwalificeerd wordt, is sprake van een zodanige ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door [eiseres] , dat ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure naar verwachting zal worden uitgesproken. [eiseres] heeft kenbaar gemaakt dat zij met een deel van de bewoners juist ook een heel goede band heeft. Ook al ervaart echter niet elke omwonende overlast van [eiseres] , dan nog staat vast dat een aanmerkelijke hoeveelheid omwonenden wel (ernstige) overlast ervaart of heeft ervaren.(…)
Gelet op de ernst van de overlast en het voortduren daarvan, en de mogelijke gevolgen voor betrokkenen is de kantonrechter is van oordeel, dat sprake is van voldoende en spoedeisend belang bij het toewijzen van de gevorderde voorlopige voorziening.(…)
De gevolgen van het handelen van [eiseres] liggen in haar risicosfeer. [eiseres] wist, gezien het vonnis van 25 oktober 2017 welke gevolgen dit voor haar (en haar twee zoons) zou kunnen hebben. In dit geval wegen de belangen van [gedaagde] en haar andere huurders zwaarder. De kantonrechter zal [eiseres] dan ook veroordelen om haar woning te verlaten en te ontruimen.(…)
De kantonrechter ziet aanleiding de ontruimingstermijn te verruimen ten opzicht van hetgeen door [gedaagde] is gevorderd. De termijn wordt gesteld op zes weken. Deze termijn biedt enerzijds aan [eiseres] enige ruimte om te zoeken naar alternatieve woonruimte en maakt ook, dat de ontruimingstermijn niet eindigt op de datum waarop het nieuwe schooljaar voor de kinderen van [eiseres] begint.
- [gedaagde] heeft de ontruiming van het gehuurde bij deurwaardersexploot aangezegd tegen 2 oktober 2018.
3.2
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het vonnis van 15 augustus 2018 berust op zowel een juridische misslag als op een feitelijke misslag. Wat betreft de juridische misslag stelt [eiseres] dat [gedaagde] gelet op het vergevorderde stadium van het hoger beroep geen in redelijkheid te respecteren belang had bij het kort geding. Verder stelt [eiseres] dat de overweging “
Een uitspraak in een bodemprocedure of in hoger beroep zal naar verwachting nog maanden op zich laten wachten.” in het vonnis van 15 augustus 2018 onjuist is. Bovendien is in het vonnis van 15 augustus 2018 volgens [eiseres] miskend dat [gedaagde] niet kon volstaan met het verwijzen naar producties, zonder inhoudelijke bespreking. Wat betreft de feitelijke misslag stelt [eiseres] dat in het vonnis van 15 augustus 2018 te lichtvaardig is afgegaan op door [gedaagde] gecreëerde beeldvorming. Verder stelt [eiseres] dat uit – nieuwe – verklaringen van omwonenden blijkt dat het vonnis van 15 augustus 2018 wel op een feitelijke misslag moét berusten. Bovendien is in het vonnis van 15 augustus 2018 volgens [eiseres] miskend dat zij altijd open heeft gestaan voor buurtbemiddeling. Daarnaast stelt [eiseres] dat de ontruiming op grond van na het vonnis van 15 augustus 2018 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan haar zijde een noodtoestand zal doen ontstaan (inmiddels is bekend geworden dat het niet mogelijk is om op korte termijn binnen Breda een nieuwe woning te vinden voor [eiseres] en haar twee minderjarige kinderen van 14 jaar en 16 jaar). Tot slot stelt [eiseres] dat [gedaagde] ook anderszins geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar executiebevoegdheid, omdat het kort geding een verkapt appel was tegen het vonnis van 25 oktober 2017, terwijl [gedaagde] juist geen incidenteel appel heeft ingesteld tegen de beslissing in het vonnis van 25 oktober 2017 om [eiseres] niet te veroordelen tot het ontruimen van het gehuurde.
3.3
[gedaagde] heeft aangevoerd dat een executiegeschil geen betrekking kan hebben op inhoudelijke bezwaren. Bovendien is er volgens [gedaagde] binnen een executiegeschil geen plaats voor een grondige toetsing van de feiten of het recht. Alleen klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslagen kunnen eventueel leiden tot toewijzing van de vordering tot schorsing van de executie. Daarvan is echter geen sprake. Evenmin is er sprake van een nieuw voorgevallen of aan het licht gekomen feit op grond waarvan bij de executie van het vonnis van 15 augustus 2018 een noodtoestand zal ontstaan.
3.4
De kantonrechter oordeelt als volgt.
3.4.1
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee, dat in het executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak aangevoerd kunnen worden, behoudens die, welke nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW). Dit laatste kan zich voordoen als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke kennelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor geëxecuteerde, zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is (HR 22 april 1983, NJ 1984/145 (Ritzen/Hoekstra)). Weliswaar voert [gedaagde] aan dat deze beperkte toets in het onderhavige geval nog verder beperkt moet worden, maar de kantonrechter volgt [gedaagde] daarin niet. Het is juist dat in deze zaak schorsing van de executie wordt gevorderd van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, terwijl het in het geval van Ritzen/Hoekstra ging om schorsing van de executie van een vonnis waartegen reeds hoger beroep was ingesteld. Daar staat echter tegenover dat door [eiseres] wel een herroepingsprocedure is aangekondigd tegen het te executeren vonnis. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiseres] de concept-dagvaarding herroeping overgelegd als productie 15. Bovendien betreft het te executeren vonnis een vonnis in kort geding. De beslissingen hierin hebben geen gezag van gewijsde, zodat het [eiseres] in beginsel vrijstaat een nieuw kort geding of een bodemprocedure te starten. Daarom zal de kantonrechter (ook) in het onderhavige executiegeschil voormelde ‘Ritzen-Hoekstra-toets’ toepassen.
Juridische en/of feitelijke misslag
3.4.2
[eiseres] stelt dat het vonnis van 15 augustus 2018 op een juridische en/of feitelijke misslag berust. De kantonrechter is echter van oordeel dat [eiseres] deze stelling onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Weliswaar komt uit de stellingen van [eiseres] naar voren dat en waarom zij het niet eens is met het vonnis van 15 augustus 2018, maar een executiegeschil zoals het onderhavige is (juist) niet bedoeld om het inhoudelijk debat over te doen. Dat er sprake is van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag, zoals is vereist, heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt.
3.4.3
Zo is de overweging in het vonnis van 15 augustus 2018 dat een uitspraak in een bodemprocedure of in hoger beroep waarschijnlijk nog maanden op zich zal laten wachten geen misslag, aangezien er – na het vonnis van 25 oktober 2017 – geen nieuwe bodemprocedure is gestart en de zaak in hoger beroep deze week pas voor comparitie na aanbrengen stond.
3.4.4
Verder is de kantonrechter van oordeel dat uit het vonnis van 15 augustus 2018 blijkt dat het is gebaseerd op incidenten die in de processtukken naar voren zijn gebracht en ter zitting zijn besproken, zodat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het vonnis ervan is uitgegaan dat [gedaagde] kon volstaan met het verwijzen naar producties, zonder inhoudelijke bespreking daarvan.
3.4.5
Evenmin heeft [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat in het vonnis van 15 augustus 2018 te lichtvaardig is afgegaan op door [gedaagde] gecreëerde beeldvorming. Integendeel, uit het betreffende vonnis lijkt te volgen dat uitvoerig onderzoek is gedaan naar de gestelde feiten en dat een en ander uitgebreid ter zitting met partijen en hun gemachtigden is besproken. Als voorbeeld kon naar het oordeel van de kantonrechter uit de geluidsopname en de overige bewijsmiddelen, waaronder de schriftelijke verklaring van de hovenier [naam 2] , worden afgeleid dat [eiseres] [naam 1] op 11 juni 2018 voor een tweede keer nat heeft gemaakt met water. (Ook) op dit punt is er dus naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag waarop het vonnis van 15 augustus 2018 is gebaseerd. Het antwoord op de vraag of op de geluidsopname te horen is dat er water op iets of iemand valt, kan hierbij zelfs in het midden gelaten worden, omdat dit niet doorslaggevend is voor het antwoord op de vraag of het vonnis van 15 augustus 2018 klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke kennelijke misslag berust.
3.4.6
Voorts volgt de kantonrechter [eiseres] niet in haar stelling dat uit – nieuwe – verklaringen van omwonenden blijkt dat het vonnis van 15 augustus 2018 wel op een feitelijke misslag moét berusten. Immers, het feit dat er verschillende bewoners een positieve verklaring over [eiseres] afleggen, brengt geenszins mee dat de overweging in het vonnis van 15 augustus 2018 dat [eiseres] overlast blijft veroorzaken onjuist is, laat staan dat deze overweging kwalificeert als een klaarblijkelijke feitelijke of juridische misslag waarop het vonnis berust. Dat geldt overigens temeer nu ook in het vonnis van 15 augustus 2018 al het volgende is overwogen:

[eiseres] heeft kenbaar gemaakt dat zij met een deel van de bewoners juist ook een heel goede band heeft. Ook al ervaart echter niet elke omwonende overlast van [eiseres] , dan nog staat vast dat een aanmerkelijke hoeveelheid omwonenden wel (ernstige) overlast ervaart of heeft ervaren.
3.4.7
[eiseres] stelt tot slot dat het vonnis van 15 augustus 2018 berust op een feitelijke misslag, omdat daarin is miskend dat [eiseres] altijd open heeft gestaan voor buurtbemiddeling. De kantonrechter stelt vast dat partijen over de feitelijke gang van zaken omtrent de buurtbemiddeling van mening verschillen. Ook tijdens de zitting op 20 september 2018 is het de kantonrechter niet duidelijk geworden hoe een en ander precies is verlopen. Alleen daarom al is er ook op dit punt naar het oordeel van de kantonrechter van een klaarblijkelijke (feitelijke) misslag geen sprake.
Noodtoestand
3.4.8
[eiseres] stelt voorts dat er bij executie van het vonnis van 15 augustus 2018 een noodtoestand zal ontstaan, omdat inmiddels bekend is geworden dat het niet mogelijk is om op korte termijn binnen Breda een nieuwe woning te vinden voor [eiseres] en haar twee minderjarige kinderen van 14 jaar en 16 jaar. Uit het vonnis van 15 augustus 2018 en uit de als productie 14 door [gedaagde] overgelegde aantekeningen van de griffier van de zitting van 6 augustus 2018 blijkt echter dat bij de beslissing om de gevorderde ontruiming toe te wijzen al rekening is gehouden met het feit dat [eiseres] niet weet waar zij na een ontruiming met haar kinderen naar toe kan. Daarom is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van (relevante) na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten. Alleen daarom al kan het beroep van [eiseres] op een noodtoestand niet tot toewijzing van haar vordering leiden. Dit oordeel zou mogelijk anders kunnen zijn, als er in het vonnis van 15 augustus 2018 van werd uitgegaan dat [eiseres] bij een ontruiming zou beschikken over vervangende woonruimte voor haar en haar kinderen, maar dat is dus niet het geval.
Misbruik van (executie)bevoegdheid op een andere grond
3.4.9
Tot slot stelt [eiseres] nog dat [gedaagde] anderszins misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. In dit kader stelt [eiseres] dat het kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van 15 augustus 2018 kwalificeert als een verkapt appel tegen het vonnis van 25 oktober 2017, waartegen [gedaagde] juist geen (incidenteel) appel heeft ingesteld. De kantonrechter is echter van oordeel dat voormeld kort geding niet geldt als een verkapt appel tegen het vonnis van 25 oktober 2017. Immers, de ontruimingsvordering in het kort geding werd – in het licht van de waarschuwing jegens [eiseres] in het vonnis van 25 oktober 2017 – juist gebaseerd op gedragingen van [eiseres] van na 25 oktober 2017. Bovendien heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat het instellen van incidenteel appel nog niet aan de orde is, omdat het lopende hoger beroep zich pas in de fase van de comparitie na aanbrengen bevindt. Kortom, [eiseres] heeft ook niet aannemelijk kunnen maken dat [gedaagde] door de executie van het vonnis van 15 augustus 2018 anderszins misbruik van bevoegdheid zou maken.
3.4.10
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiseres] afgewezen worden.
3.4.11
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] .

4.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 400,00 als salaris voor haar gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G.M. Zander en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2018.