Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van het geding
2.Het geschil
3.De beoordeling
Al met al is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] tekort is geschoten in de op haar rustende verbintenis om zich als goed huurder te gedragen en zich te onthouden van het veroorzaken van overlast aan buurtbewoners, maar gelet op de geschetste omstandigheden van het geval rechtvaardigt deze tekortkoming de gevorderde ontbinding met haar (vergaande) gevolgen niet. Daarbij overweegt de kantonrechter wel dat [eiseres] zal moeten stoppen met haar overlast veroorzakende gedragingen. Bovendien zal zij haar medewerking moeten verlenen aan verzoeken van de verhuurder en de beheerder, bijvoorbeeld ten aanzien van het herstel van het platte dak. Als zij dat niet doet, dient [eiseres] er ernstig rekening mee te houden dat het oordeel in het licht van dit vonnis een volgende keer anders kan uitvallen.”
Ondanks de waarschuwing van de kantonrechter in het vonnis van 25 oktober 2017, gaat [eiseres] nog steeds over de schreef. [eiseres] is namelijk na het vonnis van 25 oktober 2017 niet gestopt met haar overlast veroorzakende gedragingen en zij heeft regelmatig niet haar medewerking verleend aan verzoeken van de verhuurder en de beheerder.(…)
Een uitspraak in een bodemprocedure of in hoger beroep zal naar verwachting nog maanden op zich laten wachten.” in het vonnis van 15 augustus 2018 onjuist is. Bovendien is in het vonnis van 15 augustus 2018 volgens [eiseres] miskend dat [gedaagde] niet kon volstaan met het verwijzen naar producties, zonder inhoudelijke bespreking. Wat betreft de feitelijke misslag stelt [eiseres] dat in het vonnis van 15 augustus 2018 te lichtvaardig is afgegaan op door [gedaagde] gecreëerde beeldvorming. Verder stelt [eiseres] dat uit – nieuwe – verklaringen van omwonenden blijkt dat het vonnis van 15 augustus 2018 wel op een feitelijke misslag moét berusten. Bovendien is in het vonnis van 15 augustus 2018 volgens [eiseres] miskend dat zij altijd open heeft gestaan voor buurtbemiddeling. Daarnaast stelt [eiseres] dat de ontruiming op grond van na het vonnis van 15 augustus 2018 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan haar zijde een noodtoestand zal doen ontstaan (inmiddels is bekend geworden dat het niet mogelijk is om op korte termijn binnen Breda een nieuwe woning te vinden voor [eiseres] en haar twee minderjarige kinderen van 14 jaar en 16 jaar). Tot slot stelt [eiseres] dat [gedaagde] ook anderszins geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar executiebevoegdheid, omdat het kort geding een verkapt appel was tegen het vonnis van 25 oktober 2017, terwijl [gedaagde] juist geen incidenteel appel heeft ingesteld tegen de beslissing in het vonnis van 25 oktober 2017 om [eiseres] niet te veroordelen tot het ontruimen van het gehuurde.
[eiseres] heeft kenbaar gemaakt dat zij met een deel van de bewoners juist ook een heel goede band heeft. Ook al ervaart echter niet elke omwonende overlast van [eiseres] , dan nog staat vast dat een aanmerkelijke hoeveelheid omwonenden wel (ernstige) overlast ervaart of heeft ervaren.”