ECLI:NL:RBZWB:2018:5500

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
AWB 17_7780
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het recht op uitkering op grond van de Ziektewet en weigering WIA-uitkering

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat op 3 november 2017 haar recht op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigde en haar aanvraag voor een WIA-uitkering weigerde. De rechtbank heeft op 17 september 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M. Gümüs, heeft tijdens de zitting op 28 juni 2018 haar standpunt toegelicht, maar moest de zitting na enige tijd verlaten vanwege gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en later voortgezet zonder haar aanwezigheid.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het primair besluit beoordeeld en vastgesteld dat het UWV deze terecht ontvankelijk heeft geacht. Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV de ZW-uitkering ten onrechte heeft beëindigd en de WIA-uitkering heeft geweigerd, waarbij zij stelde dat onvoldoende rekening is gehouden met haar medische klachten, waaronder rug-, heup-, luchtweg- en handklachten, alsook psychische problemen zoals depressiviteit en paniekaanvallen. De rechtbank heeft de medische rapportages van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op de relevante data geschikt was voor de geselecteerde functies en dat de wachttijd voor de WIA-uitkering niet was vervuld. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de ZW-uitkering te beëindigen en de WIA-uitkering te weigeren, in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/7780 ZW

uitspraak van 17 september 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M. Gümüs,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 november 2017 (bestreden besluit) van het UWV over het beëindigen van het recht op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en het weigeren om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 juni 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B.A. van Grinsven.
Eiseres heeft de zitting na enige tijd verlaten nadat zij onwel was geworden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting daarom geschorst. Met instemming van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting na enige tijd (buiten aanwezigheid van eiseres) voortgezet.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als orderpicker.
Eiseres heeft in het kader van een eerdere ziekteperiode (vanuit een situatie van werkloosheid) in maart 2015 een eerstejaarsziektewetbeoordeling (EZWB) gehad. Voor haar zijn toen diverse functies geselecteerd, waarna de ZW-uitkering per 17 augustus 2015 is beëindigd. Eiseres heeft na deze periode niet meer gewerkt.
Eiseres heeft zich per 6 oktober 2015 opnieuw ziek gemeld.
In een besluit van 21 december 2015 is aan haar per 5 januari 2016 een uitkering op grond van de ZW toegekend.
Eiseres heeft een WIA-uitkering aangevraagd.
In een besluit van 31 augustus 2017 (primair besluit 1) heeft het UWV de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 4 september 2017 omdat eiseres geschikt wordt geacht voor geselecteerde functies.
In een ander besluit van 31 augustus 2017 (primair besluit 2) heeft het UWV geweigerd per 3 oktober 2017 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen omdat zij niet gedurende 104 weken recht heeft gehad op een ZW-uitkering.
Eiseres heeft op 31 augustus 2017 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren tegen het beëindigen van de ZW‑uitkering en het weigeren van de WIA-uitkering ongegrond verklaard.
2.
Ontvankelijkheid van bezwaar tegen primair besluit 1
De rechtbank moet ambtshalve eerst de ontvankelijkheid beoordelen van de bezwaren van eiseres tegen het beëindigen van de ZW-uitkering per 4 september 2017 (primair besluit 1). De rechtbank is, gelet op de gang van zaken bij het UWV zoals dit ter zitting is besproken, van oordeel dat het UWV deze bezwaren terecht ontvankelijk heeft geacht. Dit betekent dat de rechtbank ook het beroep van eiseres tegen het ongegrond verklaren van haar bezwaren tegen primair besluit 1 inhoudelijk kan beoordelen.
3.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 4 september 2017 en de WIA-uitkering heeft geweigerd per 3 oktober 2017.
4.
Beroepsgronden
Eiseres voert in beroep aan dat het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel geschonden zijn. Ook is er onvoldoende rekening gehouden met haar lichamelijke en psychische klachten en medische beperkingen. Eiseres heeft rug- heup-, luchtweg- en handklachten. Zij gebruikt veel medicijnen die haar suf en vermoeid maken. Eiseres kampt ook al jaren met depressiviteit, paniekaanvallen en hyperventilatieaanvallen. Daardoor slaapt zij slecht, waardoor zij overdag niet kan functioneren. Zij gebruikt anti-psychotica. Hiervan is algemeen bekend dat dit van invloed is op de hersenen, zodat eiseres niet kan werken. Het is voor eiseres niet duidelijk op welke gronden de verzekeringsarts verwacht dat de medische situatie op lange termijn wezenlijk zal verbeteren. Eiseres is in juni 2018 weer begonnen met fysiotherapie. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt diverse medische gegevens ingediend.
5.
Wettelijk kader ZW
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Volgens vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Omdat eerder (in 2015) in het kader van een EZWB is vastgesteld dat eiseres niet geschikt is voor de arbeid die zij voor het laatst feitelijk verricht heeft en zij daarna niet meer heeft gewerkt, geldt als maatstaf gangbare arbeid zoals die is geconcretiseerd bij de EZWB uit 2015. Het gaat dan om de geschiktheid van eiseres voor elk van de geselecteerde functies afzonderlijk. Dit betekent dat het voldoende is wanneer de beëindiging van de ZW-uitkering die in deze procedure in geding is, wordt gedragen door tenminste één van de functies die geselecteerd zijn in het kader van de EZWB uit 2015.
6.
Wettelijk kader WIA
Artikel 23, eerste lid, van de WIA bepaalt dat voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet voor hem een wachttijd van 104 weken geldt.
In het tweede lid is bepaald dat als eerste dag van de wachttijd geldt de eerste werkdag al dan niet in een dienstbetrekking waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt.
In het derde lid is bepaald dat bij het bepalen van de wachttijd de volgende perioden in aanmerking worden genomen:
a. perioden waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de Ziektewet en de daarop berustende bepalingen worden in aanmerking genomen en worden samengeteld, indien zij:
1° elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of
2° direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid voorafgaande aan en de ongeschiktheid aansluitende op die periode redelijkerwijs niet geacht kunnen worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak; en
b. perioden die niet al op grond van onderdeel a meetellen maar waarin de verzekerde ongeschikt is geweest voor zijn arbeid. Deze perioden worden samengeteld, indien zij:
1° elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of
2° direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid voorafgaande aan en de ongeschiktheid aansluitende op die periode redelijkerwijs niet geacht kunnen worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
In het vijfde lid is bepaald dat voor het bepalen van de wachttijd niet in aanmerking worden genomen perioden gedurende welke:
a. een uitkering wordt genoten als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, onder 2°;
b. geen recht op ziekengeld bestond op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de Ziektewet.
7.
Beoordeling door het UWV
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een ANIOS verzekeringsarts (arts), een arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV. Het sociaal medisch oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
De arts heeft eiseres gezien en onderzocht tijdens het spreekuur van 26 juli 2017 en haar dossier, waaronder een rapport van [naam paramedisch centrum] van 23 januari 2017, bestudeerd.
De arts heeft op 10 augustus 2017 gerapporteerd dat eiseres al jaren rugklachten heeft. Eiseres heeft een revalidatietraject bij [naam paramedisch centrum] doorlopen en volgens [naam paramedisch centrum] is haar situatie verbeterd. [naam paramedisch centrum] en eiseres benoemen beide een psychosociale component waardoor de klachten zijn ontstaan en misschien ook worden onderhouden. Volgens de arts is de psychosociale component de meest beperkende factor voor eiseres. Daarom is zij beperkt in het persoonlijk en sociaal functioneren. Gezien het ziektebeloop en de arbeidsanamnese zijn er ook lichte beperkingen ten aanzien van de rugbelasting. Er is geen sprake van een medische eindsituatie.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 augustus 2017.
De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de FML van 9 augustus 2017 gedeeltelijk afwijkt van die van 19 maart 2015, die is opgesteld in het kader van de EZWB van 2015. Het betreft de onderdelen aangewezen zijn op werk zonder verhoogd persoonlijk risico (1.9.9), frequent buigen (4.11.1) en uren per dag (6.2.1, 6.3.1). De maatstaf ZW is één van de in 2015 geduide functies. Volgens de arbeidsdeskundige kan eiseres de functies van magazijnmedewerker (Sbc-code 315020), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en wasserijmedewerker (Sbc-code 272020) weer uitvoeren. Er is geen sprake van werk met verhoogd persoonlijk risico als bedoeld door de arts, er hoeft niet meer dan 300 keer gebogen te worden en de werkdagen zijn niet langer dan 8 uur per dag.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien tijdens de hoorzitting van 1 november 2017 en haar aansluitend onderzocht. Ook heeft zij het dossier van eiseres bestudeerd.
De verzekeringsarts b&b heeft op 2 november 2017 gerapporteerd dat het onderzoek door de arts voldoende zorgvuldig was en voldoende is om tot een voldoende overwogen beslissing te komen. Eiseres heeft geen nadere door medische stukken onderbouwde feiten ingebracht. Bij het onderzoek werden geen duidelijke lichamelijk afwijkingen vastgesteld. Er is geen sprake van een ernstiger psychiatrisch ziektebeeld. Wel is sprak van een zekere psychische kwetsbaarheid. Daardoor zijn beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aannemelijk. De verzekeringsarts b&b is van oordeel dat eiseres op 4 september 2017 geschikt is voor de maatstaf ‘zijn arbeid’ waarover de arbeidsdeskundige heeft gerapporteerd. Eiseres is daarom op die datum niet door ziekte ongeschikt voor haar arbeid. De wachttijd voor de WIA wordt niet vervuld.
8.1
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Beide artsen van het UWV hebben het dossier van eiseres, waaronder informatie van behandelaars, bestudeerd. De artsen hebben eiseres bovendien lichamelijk en psychisch onderzocht. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat deze op 1 november 2017 ook de longen van eiseres heeft onderzocht. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte de verzekeringsarts b&b hiermee over voldoende inzicht in de medische situatie van eiseres op de data in geding 4 september en 3 oktober 2017.
8.2
Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b van het UWV blijkt dat deze op de hoogte was van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de rug-, heup-, hand-, long- en psychische klachten. Ook de medicatie die eiseres gebruikte was bekend. De rechtbank voegt daaraan toe dat volgens vaste rechtspraak de subjectieve beleving van een betrokkene van haar klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij haar zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de objectief vast te stellen beperkingen voor arbeid. Bij het opstellen van de FML is naar het oordeel van de rechtbank met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiseres heeft in beroep medische informatie overgelegd, waaronder de afleverhistorie van de apotheek van 1 november 2017 en de brief van de huisarts van 31 januari 2018. Deze informatie geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de artsen van het UWV hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b op deze informatie heeft gereageerd. Zij ziet in deze informatie geen aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De rechtbank onderschrijft dit. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de medicatie die eiseres op de data in geding gebruikte, bekend was. Bovendien bevat deze brief van de huisarts over de data in geding geen nieuwe gegevens.
De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b ook volgen waar zij in het journaal van de huisarts van 16 mei 2018, de brief van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige [naam sociaal psychiatrisch verpleegdkundige] van de [naam instelling] van 13 juni 2018 en de informatie van de fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] uit 2014 geen aanleiding heeft gezien om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Het journaal van de huisarts bevat over de data in geding geen medische gegevens die de verzekeringsarts b&b van het UWV nog niet bij de beoordeling heeft betrokken. Zo was de verzekeringsarts b&b bekend met de longklachten van eiseres en heeft zij daarnaar op 1 november 2017 gericht lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b was ook op de hoogte van de behandeling van eiseres bij de [naam instelling] . De beoordeling of een betrokkene in staat is om te werken behoort bovendien tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts en niet van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. De informatie van de fysiotherapeut heeft geen betrekking op de data in geding.
Dat eiseres last heeft van bijwerkingen van de medicatie die zij gebruikt, wordt niet ondersteund door concrete, objectief medische gegevens.
De rechtbank concludeert dat haar niet is gebleken dat in de FML van 9 augustus 2017 de beperkingen van eiseres per de data in geding zijn onderschat. De omstandigheid dat de (gezondheids)toestand van eiseres ter zitting zodanig was, dat zij niet de gehele behandeling van de zaak heeft kunnen bijwonen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Hieruit kan de rechtbank geen conclusies trekken over de situatie van eiseres op de data waar in het in deze procedure om gaat (4 september en 3 oktober 2017 )
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom per 4 september en 3 oktober 2017 uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 9 augustus 2017.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres, rekening houdend met de FML van 9 augustus 2017, per 4 september 2017 geschikt is om haar arbeid te verrichten. De verzekeringsarts b&b heeft hiermee ingestemd.
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5. is overwogen, gaat het in het kader van de ZW om de geschiktheid van eiseres voor ten minste één van de in 2015 geselecteerde functies van magazijnmedewerker (Sbc-code 315020), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en wasserijmedewerker (Sbc-code 272020). De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze geschiktheid te twijfelen. Het UWV heeft daarom terecht de ZW-uitkering van eiseres per 4 september 2017 beëindigd.
8.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de wachttijd van 104 weken, die vereist is voor een recht op een WIA-uitkering, op 6 oktober 2015 is begonnen. Evenmin is in geschil dat die wachttijd is geëindigd op 3 oktober 2017.
Uit wat de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 8.2 heeft overwogen, volgt dat de beperkingen van eiseres in de periode tussen 4 september 2017 en 3 oktober 2017 niet zijn toegenomen. Daarom houdt het standpunt van het UWV dat eiseres de wachttijd van 104 weken niet heeft volbracht stand. Dit betekent dat het UWV terecht per 3 oktober 2017 een WIA-uitkering heeft geweigerd.
8.5
De beroepsgrond van eiseres dat haar niet duidelijk is op welke gronden de verzekeringsarts verwacht dat haar medische situatie op lange termijn wezenlijk zal verbeteren, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De duurzaamheid van de medische situatie en van de arbeidsbeperkingen van een betrokkene kunnen immers pas aan de orde komen als volledige arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA is vastgesteld. Dat is hier niet het geval.
9.
Conclusie van de rechtbank
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
10.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskosten-veroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.