In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2018 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de vader over de minderjarige [minderjarige] te beëindigen. De rechtbank overweegt dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door de voortdurende strijd tussen de ouders, die al bijna tien jaar aanhoudt. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] en zijn broertje en zusje, wat betekent dat zij in contact moeten blijven, ongeacht de beslissing op het verzoek. De rechtbank constateert dat de vader de keuze van de minderjarige voor zijn moeder respecteert, maar dat de toewijzing van het gezag aan de moeder niet zal bijdragen aan de verduidelijking van het toekomstperspectief van de minderjarige, aangezien dit al duidelijk is: hij woont bij zijn moeder.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek ingediend omdat de minderjarige in een situatie verkeert waarin hij gedwongen is om te kiezen tussen zijn ouders, wat schadelijk is voor zijn ontwikkeling. De rechtbank concludeert dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken in het belang van hun kinderen en dat de situatie van de minderjarige niet zal verbeteren door het gezag van de vader te beëindigen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat het beëindigen van het gezag geen oplossing biedt voor de bestaande problematiek en de belangen van de andere kinderen, [naam 3] en [naam 4], niet uit het oog verloren mogen worden. De rechtbank roept de ouders op om hun verantwoordelijkheden als ouders serieus te nemen en samen te werken in het belang van hun kinderen.