In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen twee besluiten van het UWV, beide gedateerd op 18 december 2017. Het eerste besluit betreft de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering per 6 juni 2017, en het tweede besluit betreft de weigering van een WIA-uitkering per 16 juni 2017. Eiseres, die als administratief medewerkster heeft gewerkt, is uitgevallen door psychische en lichamelijke klachten. De rechtbank heeft op 1 augustus 2018 een zitting gehouden waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. U. Santi, en het UWV werd vertegenwoordigd door mr. J.W. van Schaik.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in 2015 een ZW-uitkering is toegekend, maar dat het UWV deze uitkering heeft beëindigd omdat eiseres in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft haar bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV als zorgvuldig beoordeeld, waarbij is gekeken naar rapportages van verzekeringsartsen. Eiseres heeft aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met haar situatie.
Wat betreft de WIA-uitkering heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de vereiste wachttijd van 104 weken, aangezien haar ZW-uitkering per 6 juni 2017 is beëindigd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering heeft beëindigd en de WIA-uitkering heeft geweigerd. De beroepen van eiseres zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2018.