ECLI:NL:RBZWB:2018:5133

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
18-004838
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Schild
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar beslag ex artikel 94 Sv op grond van Europees onderzoeksbevel met betrekking tot kennisgeving aan klaagster

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2018 een beschikking gegeven in het kader van een verzoekschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, geboren in 1984, heeft verzocht om teruggave van inbeslaggenomen goederen na een huiszoeking op 16 mei 2018, uitgevoerd op basis van een Europees onderzoeksbevel. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het klaagschrift niet-ontvankelijk is omdat het te laat zou zijn ingediend. Echter, klaagster heeft gesteld dat zij niet op de hoogte was van het beslag, omdat de kennisgeving enkel aan haar partner is gedaan, die op dat moment in voorarrest zat.

De rechtbank heeft overwogen dat de kennisgeving aan klaagster had moeten worden gedaan, aangezien zij de betrokkene is bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen. De rechtbank oordeelt dat de kennisgeving aan de partner van klaagster niet voldoende is, omdat deze niet kan worden verondersteld dat deze ook klaagster heeft bereikt. De rechtbank heeft het verweer van de officier van justitie dat het verzoek te laat is ingediend, verworpen.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat niet alle belanghebbenden zijn opgeroepen en dat het Europees onderzoeksbevel niet is overgelegd door het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om het Europees onderzoeksbevel alsnog te overleggen en heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot een nader te bepalen tijdstip. De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek in raadkamer zal worden voortgezet op 9 oktober 2018, waarbij klaagster, haar raadsman en de belanghebbenden opgeroepen dienen te worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk-nummer: 18-004838
HEROPENING ONDERZOEK
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingekomen ter griffie op 11 juni 2018 in de zaak:
[Klager]
geboren op [Geboortedag] 1984 te [Geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden,
Bovendonk 11a 4707 ZH Roosendaal
Klaagster is [Klager] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, ingediend ter griffie op 10 april 2018;
  • de aantekeningen van de griffier van het onderzoek door de raadkamer van 23 juli 2018, waaruit blijkt dat de officier van justitie, mr. Zondervan, en waarnemend gemachtigd raadsman,
mr. Houweling, zijn gehoord.

2.De beoordeling

Namens klaagster is aangevoerd dat op 16 mei 2018 haar woning is doorzocht. Klaagster verzoekt om teruggave van een aantal van de inbeslaggenomen goederen aan klaagster. Hierbij is door klaagster opgemerkt dat de in beslag genomen voertuigen worden geleased. Klaagster is de eigenaar van de goederen waarvan zij teruggave verlangd en ondervindt in haar dagelijkse werkzaamheden hinder van de inbeslagneming.
De officier van justitie heeft in reactie op het klaagschrift aangevoerd dat het klaagschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het te laat is ingediend. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard met uitzondering van het deel van het klaagschrift dat ziet op de kinderzitjes en de paardrijspullen.
In raadkamer heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van een termijnoverschrijding waardoor het klaagschrift niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De kennisgeving van de termijn voor het indienen van een klaagschrift is uitsluitend aan de partner van klaagster gegeven. De partner van klaagster was op dat moment in verzekering gesteld en mocht geen contact hebben met derden. De raadsman heeft aangevoerd dat artikel 5.4.10 lid 2 Sv voorschrijft dat er een kennisgeving moet worden verstrekt als er een reden is om aan te nemen dat een goed aan een ander toebehoort. Uit de beslaglijst blijkt al dat de iPhone is opgenomen als “iPhone van vrouw”. Inhoudelijk heeft de raadsman aangevoerd dat er kopieën van gegevens zouden kunnen worden gemaakt, zodat de goederen teruggegeven kunnen worden aan klaagster. Daarnaast heeft hij gesteld dat verbeurd verklaren niet mogelijk is omdat beide auto’s geleased zijn. Desgevraagd heeft de raadsman stukken met betrekking tot de leasecontracten overgelegd.
Klaagster heeft in raadkamer aangevoerd dat zij aanvankelijk aanwezig was bij de doorzoeking, maar weg is gegaan om de kinderen naar school te brengen en te gaan werken. Zij heeft gesteld hierdoor niet te hebben geweten van het beslag.
De officier van justitie heeft benadrukt dat het klaagschrift bij een inhoudelijke behandeling ongegrond dient te worden verklaard. De goederen zijn reeds overgedragen aan de Belgische autoriteiten. De officier van justitie heeft gesteld dat het standpunt dat een goed niet verbeurd kan worden verklaard indien klager niet de eigenaar is, niet correct is.
Het onderzoek is ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 5.4.10 lid 1 Sv bepaalt dat de betrokkene bij wie in het kader van uitvoering van een Europees onderzoeksbevel voorwerpen in beslag zijn genomen, indien de geheimhouding van het onderzoek daardoor niet in het gedrang komt, in kennis wordt gesteld van zijn bevoegdheid om binnen veertien dagen na kennisgeving een klaagschrift ingevolge artikel 552a in te dienen bij de rechtbank.
Bij klaagster en haar partner is een huiszoeking verricht op grond van een Europees onderzoeksbevel. Aan de partner van klaagster is de kennisgeving ex artikel 5.4.10 lid 1 Sv gedaan, terwijl hij in voorarrest zat. Aan klaagster, die niet in verzekering is gesteld, is deze kennisgeving niet gedaan.
Het standpunt van de officier van justitie dat omdat reeds een kennisgeving is gedaan aan de partner van klaagster, aan klaagster geen afzonderlijke kennisgeving behoefde te worden gedaan acht de rechtbank niet juist. Het uitgangspunt is dat de kennisgeving dient te worden gedaan aan de betrokkene bij wie voorwerpen beslag zijn genomen. Bij de huiszoeking zijn zowel van klaagster als haar partner voorwerpen in beslag genomen. Tot uitgangspunt moet dan ook worden genomen dat de voornoemde kennisgeving aan beiden had moeten worden gedaan. Dat wellicht het Europese onderzoeksbevel zich enkel tot de partner van klaagster richtte doet aan het voorgaande niet af.
Een uitzondering op voornoemd uitgangspunt kan worden gemaakt voor het geval het geen twijfel kan lijden dat één kennisgeving beide partners heeft bereikt. Die uitzondering doet zich in dit geval niet voor. De kennisgeving aan de partner van klaagster is gedaan terwijl hij in voorarrest zat. Het openbaar ministerie heeft dan ook niet ervan mogen uitgaan dat deze kennisgeving ook klaagster zou bereiken.
Gelet op het voorgaande passeert de rechtbank het verweer dat het verzoek van klaagster te laat is ingesteld.
De rechtbank stelt vast dat niet alle belanghebbenden zijn opgeroepen. Uit de aan de rechtbank door de verdediging overgelegde stukken volgt dat de in beslag genomen Renault Trafic met kenteken [kenteken 1] is geleased van [Naam 1] en De Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken 2] is geleased van [Naam 2] De rechtbank zal de oproeping bevelen van deze rechtspersonen, teneinde hen in staat te stellen hun standpunt in deze procedure kenbaar te maken, onder meer over de vraag aan wie de voertuigen moeten worden teruggegeven indien het verzoek gegrond zou moeten worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. Artikel 5.4.10 lid 2 Sv bepaalt dat indien de officier van justitie redenen heeft om aan te nemen dat een inbeslaggenomen voorwerp niet uitsluitend aan de beslagene toebehoort hij de nodige naspeuringen doet naar deze directe belanghebbende in Nederland teneinde hen een kennisgeving bedoeld in het eerste lid te doen toekomen. Gelet hierop had het op de weg gelegen van de officier van justitie de tenaamstelling van beide voortuigen te controleren. Aan [Naam 1] en [Naam 2] had de kennisgeving als bedoeld in artikel 5.4.10 lid 1 Sv moeten worden gedaan.
De rechtbank stelt tot slot vast dat het Europees onderzoeksbevel niet is overgelegd door het Openbaar Ministerie. De rechtbank zal de officier van justitie om die reden in de gelegenheid stellen om het Europees onderzoeksbevel alsnog te overleggen. Indien de inhoud van het Europees onderzoeksbevel niet aan klaagster mag worden geopenbaard, dient de officier van justitie het Europees onderzoeksbevel uitsluitend aan de rechtbank te verstrekken, opdat op de voet van artikel 23 lid 6 Sv (alleen) de rechtbank in raadkamer kennis kan nemen van dit stuk.
Nu niet alle belanghebbenden voor de behandeling zijn opgeroepen en het Europees onderzoeksbevel niet overgelegd is dient te behandeling van de zaak aangehouden te worden tot een nader te bepalen tijdstip.

3.De beslissing

De rechtbank heropent het onderzoek en bepaalt dat het onderzoek in raadkamer zal worden voortgezet op
9 oktober 2018 te 13.40 uur.
De rechtbank stelt de officier van justitie in de gelegenheid om het Europees onderzoeksbevel aan de rechtbank, en indien redenen van geheimhouding zich daar niet tegen verzetten, ook aan klaagster en haar raadsman, te verstrekken.
De rechtbank bepaalt dat klaagster, haar raadsman en de belanghebbenden [Naam 1] [adres] en [Naam 2] , gevestigd te Soest, opgeroepen dienen te worden tegen voornoemd tijdstip.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is op 3 september 2018 gegeven door mr. Schild, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. Van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2018.