ECLI:NL:RBZWB:2018:5093

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
02/800939-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Beudeker
  • mr. De Weert
  • mr. Van Bergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en witwassen door financieel directeur

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van meer dan een jaar schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, die als financieel directeur werkzaam was bij een bedrijf, heeft in totaal meer dan één miljoen euro verduisterd van zijn werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen heeft toegeëigend die toebehoorden aan zijn werkgever, en dat hij deze bedragen heeft overgemaakt naar zijn eigen rekening en die van anderen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van € 1.037.405,04 betalen aan de benadeelde partij, die de schade als gevolg van de verduistering heeft geleden. De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van een onderdeel van de tenlastelegging met betrekking tot witwassen, omdat niet is gebleken dat hij de herkomst van de verduisterde bedragen heeft verborgen of verhuld. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de werkgever meegewogen in de strafoplegging, evenals de proceshouding van de verdachte, die zich als slachtoffer presenteerde in plaats van als dader.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800939-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 augustus 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans verblijvende in de PI Middelburg, [locatie] , Middelburg,
raadsman mr. G.L. de Gier, advocaat te [geboorteplaats] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 augustus 2018, waarbij de officier van justitie, mr. Van Setten, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat:
feit 1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of rond de periode 1 augustus 2016 tot en met 13
december 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk een of meerdere geldbedrag(en) (van in totaal 1.037.405,04 euro, dan wel 1.036.453,96 euro, in elk geval 1.035.546,46 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [V.o.F.] en/of [B.V. 1] en/of [B.V. 2] en/of [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte al dan niet uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten financieel directeur schadebedrijven, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en
met 13 december 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of
meerdere geldbedrag(en) (van in totaal 1.037.405,04 euro, dan wel 1.036.453,96 euro, in
elk geval 1.035.546,46 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [V.o.F.] en/of [B.V. 1] en/of [B.V. 2] en/of [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
feit 2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 augustus 2016 tot en met
13 december 2017 te [plaats 1] en [plaats 2] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) met een totaalwaarde van 1.037.405,04 euro, dan wel 1.036.453,96 euro, in elk geval 1.035.546,46 euro, (telkens) heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), (telkens) gebruik heeft/hebben gemaakt en/of (telkens) van voorwerpen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd voorwerp was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie op voornoemd voorwerp voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit een of meer misdrijf/misdrijven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft gepleegd en gaat er bij feit 1 van uit dat verdachte het hoogst genoemde bedrag heeft verduisterd. Zij baseert zich voor beide feiten op de aangifte, de aanvullende aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. Anders dan verdachte stelt hadden ook de betalingen aan [medeverdachte] en terzake van onkostenvergoedingen, geen rechtsgrond.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, ten aanzien van feit 1, opgemerkt dat verdachte niet het gehele in de tenlastelegging opgenomen bedrag heeft verduisterd, nu er mogelijk ook onkostenvergoedingen aan verdachte en legitieme betalingen aan [medeverdachte] tussen zitten. Ten aanzien van het witwassen stelt de verdediging, dat het maar de vraag is of cryptovaluta voorwerpen zijn in de zin van zaken en vermogensrechten. Daarnaast zijn de bitcoins waarvan gesteld wordt dat verdachte ze heeft gekocht, nooit gevonden. Het is dan ook maar de vraag of deze bitcoins nog bestaan. Dat betekent volgens de verdediging dat vrijspraak zou moeten volgen. Ook is de verdediging van oordeel dat de veronderstelde witwashandeling niet te onderscheiden valt van de verduisteringshandeling. Er mag geen sprake zijn van dubbele bestraffing.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van de feitelijkheden van de feiten 1 en 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en hier door de verdediging niets aan af is gedaan, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank die feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie; [1]
- de aangifte van [naam 1] ; [2]
- de aanvullende aangifte van [naam 1] . [3]
De verdediging heeft echter wel een aantal opmerkingen geplaatst ten aanzien van een aantal betalingen, meegenomen onder feit 1, en de kwalificatie van feit 2 en het gevolg daarvan. Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het totale bedrag van € 1.037.405,04 in dienstbetrekking heeft verduisterd in de tenlastegelegde periode. Verdachte had weliswaar een mandaat om als financieel directeur betalingen te verrichten en heeft als zodanig de betalingen ook kunnen doen, maar geen van de betalingen die deel uitmaken van dit totaalbedrag had een factuur, declaratie of andere rechtsgrond als basis. Met betrekking tot al deze betalingen heeft verdachte onrechtmatig gehandeld in die zin, dat hij deze bedragen heeft verduisterd. Dat een deel van het bedrag onkostenvergoedingen aan verdachte en betalingen aan [medeverdachte] voor werkzaamheden zou betreffen, die terecht zouden zijn overgemaakt, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd en ook anderszins is deze stelling niet aannemelijk geworden.
Feit 2
Onder verwijzing naar de eerder aangehaalde bewijsmiddelen komt de rechtbank allereerst tot de vaststelling dat de geldbedragen een criminele herkomst hebben, namelijk het eigen misdrijf van verdachte: verduistering in dienstbetrekking. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de handelingen die verdachte heeft verricht met de door hem verduisterde geldbedragen, gekwalificeerd kunnen worden als witwassen. Verdachte heeft de geldbedragen die hij had verkregen uit eigen misdrijf onder andere overgemaakt naar rekeningnummers van andere personen, waaronder [naam 2] , verdachtes partner [medeverdachte] en ten behoeve van zijn schoonmoeder. Hij heeft reizen betaald met de geldbedragen en geïnvesteerd in onder andere bitcoins en andere cryptovaluta. Door deze handelingen te verrichten, heeft verdachte niet alleen de geldbedragen verworven en voorhanden gehad, maar deze ook overgedragen, omgezet en er gebruik van gemaakt.
Aangezien niet is gebleken dat verdachte handelingen heeft verricht waarmee de werkelijke aard of herkomst van de geldbedragen zijn verborgen of verhuld zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging (artikel 420bis, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)).
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder b, Sr. De verdediging heeft betoogd dat er sprake is van een voortgezette handeling (artikel 56 Sr). Dit onderdeel zal onder het kopje strafbaarheid besproken worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
hijop
een of meerderetijdstip
(pen
)in
of rondde periode 1 augustus 2016 tot en met 13
december 2017
te [plaats 1] en/of [plaats 2] , in elk gevalin Nederland,
meermalen
, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens
)n het
opzettelijk
een of meerderegeldbedrag
(en
)(van in totaal 1.037.405,04 euro
, dan wel 1.036.453,96
euro, in elk geval 1.035.546,46 euro),
in elk geval enig goed,
geheel of ten deletoebehorendeaan [V.o.F.] en/of [B.V. 1]
en/of [B.V. 2] en/of [naam 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
enwelk goed
erenverdachte
al dan nietuit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten financieel directeur schadebedrijven
, in elk geval anders dan door misdrijfonder
zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en
met 13 december 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of
meerdere geldbedrag(en) (van in totaal 1.037.405,04 euro, dan wel 1.036.453,96 euro, in
elk geval 1.035.546,46 euro),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [V.o.F.] en/of [B.V. 1] en/of [B.V. 2] en/of [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
feit 2
hijop
een of meerderetijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode 1 augustus 2016 tot en met
13 december 2017
te [plaats 1] en [plaats 2] , althansin Nederland, meermalen
, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens
) een of meervoorwerp
(en
), te weten
een of meerderegeldbedrag
(en
)met een totaalwaarde van 1.037.405,04 euro
, dan wel 1.036.453,96 euro, in elk geval 1.035.546,46 euro, (telkens)heeft
/hebbenverworven, voorhanden heeft
/hebbengehad, heeft
/hebbenovergedragen en/of omgezet, althans van
een of meervoorwerp
(en
), te weten voornoemd
(e
)geldbedrag
(en
),
(telkens)gebruik heeft
/hebbengemaakt
en/of (telkens) van voorwerpen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd voorwerp was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie op voornoemd voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit een of meer misdrijf/misdrijven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat artikel 56 Sr van toepassing is, overweegt de rechtbank dat volgens recente jurisprudentie van de Hoge Raad, in een aantal op 20 juni 2017 gewezen arresten (onder meer ECLI:NL:HR:2017:1113), voor de vraag of er sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Sr bepalend is of de verschillende bewezen verklaarde, elkaar in tijd opvolgende gedragingen - ook ten aanzien van het ‘wilsbesluit’ - zo nauw met elkaar samenhangen dat verdachte daarvan (in wezen) één verwijt kan worden gemaakt. In de onderhavige zaak zijn de verduisterde geldbedragen weliswaar op verschillende momenten en op verschillende wijzen witgewassen, maar dit witwassen moet in het onderhavige geval als een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Sr worden beschouwd. Het verduisteren van geldbedragen en het vervolgens witwassen van die geldbedragen zijn handelingen die naar het oordeel van de rechtbank in de kern genomen voortkomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit van verdachte. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het witwassen feitelijk betrekking heeft op het op diverse manieren gebruik maken van het verduisterde geld, waarbij niet gebleken is van bijzondere witwasconstructies. Het betreffen gelijksoortige en elkaar in tijd opvolgende gedragingen, waardoor de verschillende bewezen geachte gedragingen, ook ten aanzien van het wilsbesluit, zo nauw met elkaar samenhangen dat verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt. Bovendien gaat de rechtbank er van uit dat verdachte de geldbedragen niet heeft verduisterd om vervolgens niets met het geld te gaan doen.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op:
Feiten 1 en 2:
De voortgezette handeling van verduistering door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd, en witwassen.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte zich ambulant moet laten behandelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging sluit zich aan bij het schriftelijke strafadvies van de reclassering, te weten een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden. Daarbij wijst de verdediging erop dat verdachte een first offender is en dat de zaak al grote impact heeft op zijn leven en zijn sociale omgeving.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim een jaar schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking, en heeft daarbij in totaal ruim één miljoen euro van zijn werkgever weggenomen. Hij heeft daarbij misbruik gemaakt van zijn functie als financieel directeur bij [B.V. 2] en het door zijn werkgever in hem gestelde vertrouwen, door op slinkse wijze geldbedragen naar zijn eigen bankrekening en naar die van anderen uit zijn omgeving over te (laten) maken. Tevens heeft hij zich schuldig gemaakt aan de voortgezette handeling van witwassen van dit geld. Het buitgemaakte geld heeft hij onder andere uitgegeven aan reizen en aanschaf van bitcoins en andere cryptovaluta. Door zijn handelen heeft verdachte grote financiële schade toegebracht aan zijn werkgever. Uit de toelichting van de benadeelde partij ter terechtzitting blijkt dat een aantal werknemers ’s nachts heeft moeten doorwerken om de problemen die verdachte veroorzaakt heeft, op te lossen. Ook los van die schade vormt het handelen van verdachte een persoonlijke teleurstelling voor de werkgever, die nota bene een mooie verdere carrière voor verdachte binnen het bedrijf voor ogen had. De werkgever begrijpt nog altijd niet waarom verdachte zo gehandeld heeft. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat hij zijn werkgever publiekelijk in een negatief daglicht heeft gezet, door ongefundeerde, niet bewezen, negatieve uitlatingen over de werkgever in de pers te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat een lange gevangenisstraf op zijn plaats is, waarbij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en de straffen die rechtbanken voor soortgelijke feiten plegen op te leggen als uitgangspunt worden genomen. Daarbij heeft de rechtbank de lange pleegperiode en de hoogte van het verduisterde en witgewassen bedrag als straf verhogend aangemerkt. Tevens heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met zijn proceshouding: hij presenteert zich als slachtoffer in plaats van als dader en hij is niet ter zitting verschenen om verantwoording af te leggen. Daarnaast is verdachte tot op heden niet duidelijk geweest over de reden van zijn handelen; hij doet het voorkomen alsof hij het beste voorhad met het bedrijf, maar het geld is alleen bij hemzelf en personen uit zijn naaste omgeving terechtgekomen. Ook heeft verdachte meerdere malen aangegeven tot een oplossing te willen komen en het geld terug te willen geven, maar geeft hij uiteindelijk niet thuis. Telkens zegt hij ‘schoon schip te willen maken’, maar de werkgever heeft nog niet één euro van hem teruggekregen. Het lijkt erop dat verdachte, bij het zoeken naar een oplossing, met name oog heeft voor zijn eigen voorwaarden en belangen.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de rapportage van 15 mei 2018 van de Reclassering. Over de mogelijke achterliggende gedachte en reden van het delict rapporteert de reclassering dat verdachte meent over veel vaardigheden en kennis te beschikken op het gebied van cijfers en computers. Aan deze kennis en vaardigheden en zijn werk als financieel directeur ontleende hij status en een gevoel van eigenwaarde. Deze status en het gevoel van eigenwaarde lijken te hebben bijgedragen aan de totstandkoming en het voortduren van delictsgedrag. Dit is tevens een risicofactor omdat verdachte mogelijk weer op zoek zal gaan naar een dergelijke behoeftebevrediging. Het recidiverisico is als laag tot gemiddeld ingeschat. Op grond van het recidiverisico en de criminogene factoren zijn geen (gedrags)interventie(s) en/of behandelingen geïndiceerd. Verdachte wordt voldoende in staat geacht, gezien zijn cognitieve vaardigheden en steunend netwerk, om zijn leefgebieden op orde te krijgen. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf, zonder bijzondere voorwaarden, op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht het niet zinvol om daarbij bijzondere voorwaarden, zoals reclasseringstoezicht op te leggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [V.o.F.] vordert een schadevergoeding van € 1.037.405,04, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen. Tevens zal de wettelijke rente vanaf de datum van de aangifte, 13 december 2017, worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten 0,00927454 Bitcoin, met een waarde van €330,98 volgens de beslaglijst van 12 juli 2018, is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat het aan verdachte toebehoort en het geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit is verkregen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 56, 321, 322 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feiten 1 en 2:
de voortgezette handeling van
verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd, en witwassen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 48 maanden;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze gevangenisstraf groot 6 maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten 0,00927454 Bitcoin;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [V.o.F.] een geldbedrag van € 1.037.405,04, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 13 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [V.o.F.] (feit 1), € 1.037.405,04, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 13 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen, bij niet betaling te vervangen door 365 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker, voorzitter, mr. De Weert en mr. Van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 augustus 2018. De voorzitter en griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen gesprek [verdachte] , d.d. 9 mei 2018, los opgenomen in dossier,
2.Proces-verbaal van aangifte [naam 1] , d.d. 13 december 2017, pag. 420 e.v.
3.Proces-verbaal van aanvullende aangifte [naam 1] , d.d. 9 februari 2018, pag. 471 e.v.