In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had verzocht om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2006 tot en met 2009. De inspecteur van de Belastingdienst had de verzoeken afgewezen en verklaarde het bezwaarschrift niet-ontvankelijk omdat de motivering niet tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur onterecht had aangenomen dat de motivering niet was ontvangen, aangezien deze op 1 december 2017 was ingediend. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur door onduidelijkheid over de termijn, veroorzaakt door zijn eigen communicatie, niet kon volhouden dat het bezwaarschrift niet ontvankelijk was. Hierdoor was het verzuim tijdig hersteld.
De rechtbank vernietigde de uitspraken op bezwaar en droeg de inspecteur op om nieuwe uitspraken te doen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 375,75. De rechtbank benadrukte dat de inspecteur geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een hogere vergoeding van de proceskosten rechtvaardigden. De uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels en griffier mr. R.J.M. de Fouw, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.