ECLI:NL:RBZWB:2018:5069
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Uitbreiding van hondenverbod in appartementencomplex en de redelijkheid daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appartementseigenaar, aangeduid als verzoeker, en de Vereniging van Eigenaren (VvE), aangeduid als verweerster. Verzoeker heeft verzocht om vernietiging van een besluit van de VvE, genomen op 20 december 2017, waarin een algeheel verbod op het houden van honden in het appartementencomplex werd vastgesteld, inclusief een verbod voor bezoekers om honden mee te nemen. Verzoeker was eerder bekend met een hondenverbod dat gold voor de eigenaren, maar stelde dat de uitbreiding van het verbod naar bezoekers een onredelijke inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer vormde, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De VvE voerde aan dat het verbod noodzakelijk was voor het behoud van het woon- en leefklimaat van de overige bewoners en dat verzoeker geen belang had bij zijn verzoek omdat het eerdere verbod al bestond.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen afgewogen. De kantonrechter oordeelde dat de VvE in redelijkheid tot het besluit kon komen om het hondenverbod uit te breiden naar bezoekers. De rechtbank concludeerde dat het belang van de VvE om hinder van honden te voorkomen zwaarder woog dan het belang van verzoeker om zijn vriendin met haar hondje te ontvangen. De rechtbank wees het verzoek van verzoeker af en veroordeelde hem in de proceskosten van de VvE. De uitspraak benadrukt de afweging tussen individuele belangen van appartementseigenaren en de collectieve belangen van de VvE.