ECLI:NL:RBZWB:2018:5048

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
6900894 OV VERZ 18-4854 en 6982104 OV 18-5785
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bewindvoerder en mentor in het kader van meerderjarigenbewind

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 augustus 2018 een beschikking gegeven op een verzoek tot instelling van een meerderjarigenbewind en mentorschap. Het verzoek is ingediend door de zonen van de rechthebbende, die 92 jaar oud is en lijdt aan lichte dementie en een ernstig verminderd gezichtsvermogen. De rechthebbende heeft drie zonen, waarvan er twee verzoekers zijn en één zoon, [zoon C], die als bewindvoerder en mentor is benoemd. De kantonrechter heeft de voorkeur van de rechthebbende gevolgd, die expliciet heeft aangegeven dat zij haar zoon [zoon C] als haar belangenbehartiger wenst. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juli 2018 is de rechthebbende afzonderlijk gehoord, waarbij zij in aanwezigheid van een vertrouwde medewerker haar voorkeur heeft uitgesproken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de rechthebbende niet in staat is om zelf haar belangen te behartigen en heeft daarom het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap ingewilligd. De beschikking is ingeschreven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster III Insolventie en kanton beheerszaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 6900894 OV VERZ 18-4854 en 6982104 OV VERZ 18-5785
beschikking d.d. 2 augustus 2018 op een verzoek tot instelling van een meerderjarigenbewind en een mentorschap
van
[zoon A], en
[tweede verzoeker, zoon B].

1.Het procesverloop

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 8 mei 2018 door de griffie van de rechtbank ontvangen verzoekschrift tot onderbewindstelling (met bijlagen);
b. de op 12 juni 2018 ontvangen aanvullende stukken;
c. het op 13 juni 2018 door de griffie van de rechtbank ontvangen verzoekschrift tot instelling van een mentorschap (met bijlagen);
d. de op 12 juli 2018 ontvangen aanvullende informatie en bereidverklaring mentor van [zoon A] ;
e. het proces-verbaal van de griffier met betrekking tot het verhandelde op de terechtzitting van donderdag 19 juli 2018;
f. de op 23 juli 2018 ontvangen reactie van [zoon C] en zijn bereidverklaring bewindvoerder en mentor.
1.2
De inhoud van deze stukken geldt hier als ingelast.

2.De beoordeling

2.1
Het verzoek, ingekomen op 8 mei 2018, strekt tot de instelling van een bewind over de goederen van
[naam en gegevens rechthebbende], onder gelijktijdige benoeming van [zoon A] voornoemd, tot bewindvoerder. Bij verzoek, ingekomen op 13 juni 2018, wijzigen verzoekers hun verzoek in die zin dat zij thans tevens verzoeken om een mentorschap in te stellen over rechthebbende en hierbij een onpartijdig mentor te benoemen. De beide verzoekers zijn meerderjarige zonen van rechthebbende. Behalve beide verzoekers heeft rechthebbende nog een meerderjarige zoon [naam en gegevens zoon C] . Genoemde drie zonen zijn belanghebbenden, als bedoeld in artikel 798, lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Een vierde zoon, waarmee rechthebbende al meer dan 30 jaar geen contact heeft, is door de kantonrechter niet als belanghebbende aangemerkt.
2.2
Voormelde terechtzitting/mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2018 plaatsgevonden op de locatie waar rechthebbende verblijft [naam locatie] .
De kantonrechter mr. W.E.M. Verjans heeft besloten om eerst afzonderlijk rechthebbende te horen. Het horen van rechthebbende heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mevrouw [XX] , een voor rechthebbende vertrouwde medewerker van de zorginstelling.
Naast voornoemde kantonrechter was verder alleen de heer L.H.B. de Kock als griffier aanwezig. Met het afzonderlijk horen van rechthebbende wilde de kantonrechter bereiken dat rechthebbende vrij kon verklaren buiten de aanwezigheid van haar drie zonen.
De kantonrechter heeft aansluitend -gezamenlijk- de drie zonen voornoemd gehoord. Het verhandelde op de zitting van 19 juli 2018 is door de griffier vastgelegd in een proces-verbaal.
2.3
Verzoekers hebben in hun verzoekschrift d.d. 5 mei 2018, met bijlagen, -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat rechthebbende (hun moeder) inmiddels 92 jaar is, dat zij licht dementerend is en dat zij zeer slecht kan zien. Haar gezichtsvermogen is nog maar 2%. Zij kan volgens verzoekers zaken/stukken niet meer lezen, laat staan schrijven en ondertekenen.
2.4
Uit de stukken en de behandeling ter terechtzitting van 19 juli 2018 is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat de rechthebbende als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke toestand duurzaam niet in staat is zelf ten volle haar belangen van vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen, reden waarom de kantonrechter het verzoek tot onderbewindstelling van haar goederen en tot instelling een mentorschap ten behoeve van rechthebbende zal inwilligen.
2.5
Op grond van de wet (artikel 1:435, lid 1 BW en artikel 1:452, lid 1 BW) dient de kantonrechter bij het instellen van een beschermingsbewind en bij het instellen van een mentorschap direct dan wel zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder respectievelijk mentor te benoemen. De kantonrechter moet zich hierbij van de bereidheid van de -te benoemen- persoon vergewissen en hij dient zich ook een oordeel te vormen over de geschiktheid.
2.6
Op grond van artikel 1:435, lid 3 BW (inzake bewind) en op grond van artikel 1:452, lid 3 BW (inzake mentorschap) dient de kantonrechter bij de benoeming van een bewindvoerder respectievelijk mentor
de uitdrukkelijke voorkeur van betrokkene (lees: rechthebbende)te volgen, tenzij gegronde redenen zich tegen een zodanige benoeming verzetten.
2.7
Tijdens het horen van rechthebbende heeft zij desgevraagd uitdrukkelijk ten overstaan van de kantonrechter verklaard: “ [zoon C] moet mijn financiën gaan regelen” en “ [zoon C] moet ook belangen m.b.t. zorg behartigen”. Zij zegt in haar zoon [zoon C] het meeste vertrouwen te hebben.
Rechthebbende heeft hiermee naar het oordeel van de kantonrechter haar uitdrukkelijke voorkeur kenbaar gemaakt.
2.8
Tijdens het aansluitende gezamenlijke gesprek met voornoemde drie zonen van rechthebbende onderschrijven -zo begrijpt de kantonrechter- alle drie de zonen de noodzaak van het instellen van een beschermingsbewind en van het instellen van een mentorschap ten behoeve van hun moeder. Ook erkennen zij dat tussen hen een verstoorde relatie bestaat.
Zij blijken verder van mening te verschillen over de beantwoording van de vraag wie tot bewindvoerder respectievelijk mentor ten behoeve van hun moeder/rechthebbende benoemd zou moeten worden. De enkele omstandigheid, dat genoemde drie zonen verschillende meningen hebben, maakt echter niet dat de kantonrechter daarom zou moeten afwijken van de hierboven genoemde uitdrukkelijke voorkeur van rechthebbende.
2.9
[zoon C] heeft zich tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk bereid verklaard om de taak van beschermingsbewindvoerder en mentor ten behoeve van zijn moeder te gaan invullen. Hij benadrukt dat hij al jarenlang alle zaken van zijn moeder behartigd. Hij zegt dit steeds samen met zijn moeder te hebben gedaan. [zoon C] heeft zich ook schriftelijk bereid verklaard om bewindvoerder respectievelijk mentor ten behoeve van zijn moeder/rechthebbende te worden. De kantonrechter heeft geen redenen om te twijfelen aan de geschiktheid van [zoon C] en zal hem hierna dan ook benoemen.
2.1
De kantonrechter is ervan overtuigd dat alle drie de zonen ”het beste wensen” voor hun moeder. Bij zijn keuze heeft de kantonrechter echter maar een belang te behartigen en dat is het belang van rechthebbende. Zij wenst “haar zoon [zoon C] als haar belangenbehartiger”.
De kantonrechter hoopt oprecht dat de beide andere zonen (de beide verzoekers) haar deze uitdrukkelijke voorkeur niet kwalijk zullen (gaan) nemen. De beide verzoekers blijven ook na de beslissing van de kantonrechter gewoon zonen van rechthebbende en zij kunnen in die hoedanigheid nog heel veel voor hun moeder betekenen.
2.11
Tijdens het bewind en het mentorschap vertegenwoordigt de -te benoemen- bewindvoerder en mentor rechthebbende bij de vervulling van zijn taken
in en buiten rechte. Zie artikel 1:441, lid 1 BW en artikel 1:453, lid 2 BW. Gelet hierop is hij bijvoorbeeld ook de enige formele wettelijke vertegenwoordiger van rechthebbende voor de verzorgende instelling waar rechthebbende verblijft, in aangelegenheden betreffende de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding, als bedoeld in artikel 1:433 BW. Hij is voorts gehouden rechthebbende -zoveel als mogelijk- bij de uitvoering van zijn taken te betrekken.
2.12
Ter zitting is de kantonrechter gebleken dat rechthebbende niet in staat is om zelf aan de bewindvoerder toestemming te geven voor het doen van beschikkingshandelingen.
De rechthebbende wordt niet in staat geacht de rekening en verantwoording ter goedkeuring te ondertekenen. De kantonrechter benadrukt dat het hierbij om een andere wilsuiting gaat dan voornoemde wilsuiting betreffende de wettelijke voorkeur. Tot die wilsuiting was rechthebbende nog zeer goed in staat.
2.13
Op grond van de bevoegdheid als omschreven in artikel 1:436 lid 3 BW bepaalt de kantonrechter dat de onderhavige beschikking wordt ingeschreven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister.
2.14
De kantonrechter zal hierna het meer of anders verzochte afwijzen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
stelt een bewind in over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan:
[rehthebbende]voornoemd;
stelt een mentorschap in over:
[rehthebbende]voornoemd;
benoemt tot bewindvoerder en tot mentor:
[zoon C]voornoemd;
draagt de griffier op deze uitspraak in te schrijven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 augustus 2018.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.