5.6.Namens eiseres wordt een vergoeding voor inkomensderving van moeder gevraagd, nu eiseres de benodigde hulp alleen van haar moeder wil ontvangen die daardoor minder uren als zelfstandige kan werken en voor die uren personeel moet inschakelen. De rechtbank overweegt dat het college een pgb heeft toegekend waarmee eiseres hulp kan inkopen bij haar moeder. De Jeugdwet voorziet niet in de mogelijkheid en is evenmin bedoeld om daarnaast gederfde inkomsten te vergoeden.
6. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het uiteindelijke resultaat van de door het college te verrichten heroverweging nog onvoldoende duidelijk is. Het college zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
8. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).
In artikel 1 van het Bpb wordt een limitatieve opsomming gegeven van de kosten waarop een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking kan hebben.
Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel c van het Bpb geldt voor reiskosten het tarief van het openbaar vervoer, of als openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is een kilometervergoeding van 28 cent. Eiseres heeft de reiskosten van haar moeder geclaimd op basis van gereden kilometers. Het is de rechtbank niet gebleken dat openbaar vervoer vanuit de woonplaats van eiseres niet mogelijk is. De rechtbank stelt daarom de vergoeding voor de reiskosten die in verband met het bijwonen van de zitting zijn gemaakt, vast op een totaalbedrag van € 40,10 (kosten openbaar vervoer, tweede klasse, van [woonplaats] naar Breda en vice versa). Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Bpb wordt het bedrag van de verletkosten vastgesteld overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 7,- en € 81,- per uur bedraagt. Eiseres claimt de verletkosten van haar moeder tot een bedrag van € 300,- (4 uur x € 75,-). Het college heeft deze bedragen als zodanig niet betwist. De rechtbank stelt de te vergoeden verletkosten daarom vast op € 300,-. Het totale bedrag aan proceskosten bedraagt € 1.342,10.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.342,10.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. P.H.J.G. Römers en mr. W. Toekoen, leden, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: