Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd op 12 juli 2017. De naheffingsaanslag was het gevolg van het parkeren van de auto aan de [straat 1] te [plaats], waar alleen met een dagticket geparkeerd mocht worden. De belanghebbende had via een parkeerapp van [bedrijf 2] betaald voor parkeren, maar deze app gaf onjuiste informatie over de parkeermogelijkheden. Tijdens de zitting op 10 januari 2018 werd de echtgenote van de belanghebbende gehoord, samen met hun gemachtigde, mr. M.T. Spuijbroek.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de parkeerder op de hoogte had moeten zijn van de geldende regels. De rechtbank stelde vast dat de parkeerder een onderzoeksplicht had om te verifiëren welk parkeertarief verschuldigd was. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende had nagelaten om de informatie van de parkeerapp te controleren met de feitelijke situatie ter plaatse. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. B.W. van Eeken-Liu.