ECLI:NL:RBZWB:2018:4580

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
C/02/337386 / FA RK 17-5999 (echtscheiding) C/02/342335 / FA RK 18-1254 (boedel)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en afwikkeling huwelijkse voorwaarden met betrekking tot vermogensverdeling en partneralimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2018 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 6 mei 1992 in de gemeente Borsele zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen tot echtscheiding toegewezen, waarbij is vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Tevens is er een verzoek gedaan om de partneralimentatie vast te stellen. De vrouw heeft een behoefte aan een onderhoudsbijdrage van € 1.974,00 netto per maand, terwijl de man betwist dat de vrouw deze behoefte heeft en stelt dat hij niet in staat is om de verzochte bijdrage te betalen. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.974,00 netto per maand, rekening houdend met haar eigen inkomen van € 1.195,00 netto. De man is veroordeeld tot het betalen van een bijdrage van € 1.200,00 bruto per maand, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Daarnaast is er een geschil over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarbij de vrouw aanspraak maakt op een deel van de waarde van de echtelijke woning en andere vermogensbestanddelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijkse voorwaarden een uitsluiting van de algehele gemeenschap van goederen inhouden, maar dat er wel verrekeningen dienen plaats te vinden op basis van de beleggingsleer. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om nadere stukken over te leggen en de zaak verwezen naar de familiekamerrol voor verdere behandeling. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van de gevraagde nadere stukken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaak/rekestnr: C/02/337386 / FA RK 17-5999 (echtscheiding)
zaak/rekestnr: C/02/342335 / FA RK 18-1254 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
beschikking d.d. 31 juli 2018
in de zaak van
[verzoeker](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. F.C.M. Maat-Oldenhof te ’s-Heer Arendskerke,
tegen
[verweerster](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het verzoek tot echtscheiding, met bijlagen, ingekomen op 1 november 2017;
- het verweerschrift echtscheiding tevens houdende zelfstandige verzoeken, met bijlagen, ingekomen op 23 januari 2018;
- het verweer tegen zelfstandig verzoek, alsmede houdende aanvullend verzoek, ingekomen op 21 februari 2018;
- de vermeerdering c.q. wijziging c.q. aanvulling verzoek verdeling en verrekening, overlegging nadere stukken, ingekomen op 1 juni 2018;
- de brief, met aanvullende stukken, d.d. 2 juni 2018 van mr. F.C.M. Maat-Oldenhof;
1.2. De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 14 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.3. Tussen partijen zijn voorlopige voorzieningen getroffen.

2.De feiten

2.1
Partijen, Nederlanders, zijn op [datum] in de [gemeente] gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden.
2.2
De huwelijkse voorwaarden van partijen houden onder meer in:

Algehele uitsluiting
Artikel 1.
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
[..]
Verrekening van inkomsten
Artikel 8.
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto-inkomen in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. [..]
..]
Artikel 11.
Geen verrekening heeft plaats:
a. over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;[..]
[..]
Afrekening bij het einde van het huwelijk
Artikel 15.
[..]
2. Bij het einde van het huwelijk door echtscheiding alsmede bij scheiding van tafel en bed zullen de echtgenoten met elkaar afrekenen alsof zij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd waren, met inachtneming van hetgeen hiervoor is bepaald ten aanzien van de pensioenrechten. Buiten de afrekening blijven echter alle aanbrengsten ten huwelijk, al wat krachtens erfrecht of door schenking is verkregen en wat voor een en ander in de plaats is gekomen, [..].
3. [..] De afrekening als in lid 2 bedoeld geschiedt naar de toestand en waarde op de dag waarop de procedure tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed aanhangig werd gemaakt.
[..]”.

3.Het geschil

3.1.
De man verzoekt, na aanvulling:
I. het verzoekschrift echtscheiding per de eerst mogelijke datum in te schrijven in het huwelijksgoederenregister;
II. uit te spreken de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 6 mei 1992 in de gemeente Borsele, na tevoren huwelijksvoorwaarden te hebben gemaakt;
III. de verrekening op grond van de afwikkeling van de tussen partijen bestaande huwelijkse voorwaarden te treffen langs de lijn van hetgeen de man heeft betoogd en samengevat in het formulier verdelen en verrekenen en heeft uiteengezet in de punten 5-20 van het verweerschrift d.d. 21 februari 2018;
IV. kosten rechtens.
De man voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken onder II, III en IV van de vrouw en verzoekt deze af te wijzen behalve dat gedeelte van het onder III. genoemde verzoek om partijen te bevelen over te gaan tot de verdeling.
3.2.
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en het verzoekt het onder II en III genoemde verzoek af te wijzen. Bij zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw, na aanvulling c.q. wijziging, om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat, uitvoerbaar bij voorraad:
I. in het huwelijk van partijen de echtscheiding uit te spreken;
II. te bepalen dat de man zal bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met € 1.200,00 bruto per maand, bij vooruitbetaling per maand aan haar te voldoen;
III. partijen te bevelen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap volgens het door de vrouw ingediende formulier ‘verdelen en verrekenen’, waarbij wordt bepaald dat de verdeling en verrekening van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen wordt vastgesteld als volgt:
- dat de man, in verband met de woning, aan de vrouw een bedrag van € 150.000,00 dient te voldoen dan wel subsidiair dat de woning wordt getaxeerd en de vrouw 46% van de getaxeerde waarde van de man dient te ontvangen;
- dat de man, in verband met de loods/overige onroerende zaken van de man, aan de vrouw een bedrag van € 2.175,00 dient te voldoen dan wel subsidiair dat de loods/overige onroerende zaken worden getaxeerd en de vrouw 2,9% van de getaxeerde waarde van de man dient te ontvangen;
- dat ieder van partijen de eigen bankrekening toebedeeld krijgt en de man het bij hem aanwezige contante geld, waarbij een bedrag van € 18.308,40 door de man aan de vrouw dient te worden voldaan;
- dat de man de Toyota Yaris, Dodge RAM SRT-10, [kenteken] en de Dodge W424 oldtimer, [kenteken] behoudt c.q. toebedeeld krijgt en in verband hiermee een bedrag van € 18.000,00 aan de vrouw dient te voldoen, dan wel subsidiair dat de genoemde auto’s moeten worden getaxeerd en de vrouw 50% van de getaxeerde waarde van de man dient te ontvangen;
- dat ieder der partijen de motor behoudt c.q. krijgt toebedeeld die in zijn of haar bezit is, waarbij de man binnen 14 dagen na de datum van de te wijzen beschikking alle overschrijving- en tenaamstellingspapieren (met codes voor overschrijving) en verzekeringspapieren aan de vrouw zal verstrekken;
- dat de gereedschappen, waaronder ook de Unimogs en hoogwerker, worden getaxeerd en de vrouw 50% van de getaxeerde waarde van de man dient te ontvangen;
- dat de inboedelgoederen tussen partijen dienen te worden verdeeld bij helfte;
IV. partijen te bevelen over te gaan tot verevening van de pensioenen conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding binnen twee maanden na de inschrijving van de echtscheiding bij de burgerlijke stand;
kosten rechtens.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Echtscheiding;
4.1.
Beide partijen hebben verzocht de echtscheiding in het tussen hen gesloten huwelijk uit te spreken. Zij stellen daartoe dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht.
4.2.
Het verzoek tot echtscheiding zal als op de wet gegrond worden toegewezen.
Partneralimentatie;
4.3.
De vrouw legt aan haar verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage ten grondslag dat zij behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.4.
De man betwist de behoefte van de vrouw aan de verzochte bijdrage. Bovendien betwist hij de financiële draagkracht te bezitten tot betaling van de verzochte bijdrage.
Behoefte vrouw;
4.5.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat haar behoefte dient te worden vastgesteld met toepassing van de zgn. Hof-norm; haar behoefte komt dan op € 1.974,00 netto per maand. De vrouw heeft voorts een behoeftelijst opgemaakt en overgelegd, waarin zij uitkomt op een behoefte van € 2.786,00 netto per maand. Ter vermijding van discussie – zo heeft de vrouw aangegeven – stelt zij haar behoefte op het laagste van de twee genoemde bedragen, dus op € 1.974,00 netto per maand.
4.6.
Volgens de man dient bij de bepaling van de behoefte van de vrouw van een behoeftelijst uitgegaan te worden, nu hij daar specifiek om heeft gevraagd, en niet van de Hof-norm. De man voert vervolgens verweer tegen de door de vrouw opgestelde behoeftelijst stellende dat de posten op die lijst te hoog zijn, nu deze niet aansluiten op hetgeen door partijen tijdens het huwelijk werd uitgegeven en ook niet op de feitelijke behoefte van de vrouw, en dat de lijst onvoldoende is onderbouwd. De man komt, mede rekening houdende met voornoemde correcties, uit op een behoefte van de vrouw van € 1.631,00 netto per maand.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de bepaling van de behoefte van de vrouw dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in diezelfde periode. Verder dient zo veel mogelijk rekening te worden gehouden met concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de vrouw. Dit brengt met zich mee dat in het geval de toepasselijkheid van de Hof-norm wordt betwist, in principe dient te worden uitgegaan van een behoeftelijst. De vrouw heeft een behoeftelijst overgelegd; deze is door de man niet betwist, voor zover deze niet hoger uitkomt dan € 1.631,00 netto per maand.
4.8.1.
In de behoeftelijst heeft de vrouw een post huurlasten opgenomen van € 800,00 per maand. De vrouw stelt dat zij thans bij haar ouders inwoont en aan hen een bedrag van
€ 437,00 per maand aan huur verschuldigd is. Zij is echter op zoek naar een huurwoning en zij schat in dat zij een bedrag van € 800,00 per maand kwijt zal zijn aan huur. De man voert hiertegen aan dat zij ofwel een huis kan kopen met het vermogen dat zij (eventueel) in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden ontvangt, dan wel in aanmerking komt voor een huurwoning in de sociale huursector. De man gaat daarom uit van een maandelijkse huurlast van € 200,00.
4.8.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft de echtelijke woning als gevolg van het feitelijk uiteengaan van partijen verlaten en woont tijdelijk in bij haar ouders. Zowel van de vrouw als van haar ouders kan niet worden verlangd dat zij deze woonsituatie onbeperkt laten voortduren. Zolang echter niet duidelijk is of en in hoeverre de vrouw na de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden beschikt over eigen vermogen zal zij aangewezen zijn op een huurwoning. Beide partijen hebben een ander standpunt ten aanzien van de hoogte van het te hanteren huurbedrag, maar hebben dit niet (voldoende) onderbouwd. De rechtbank stelt de te verwachten – en bij de behoefte van de vrouw te betrekken – maandelijkse huur in redelijkheid op een bedrag van € 600,00.
4.9.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank met de vrouw zal uitgaan van een behoefte van € 1.974,00 netto per maand. Immers, uitgaande van de door de man erkende behoefte van € 1.631,00 - waarin de man is uitgegaan van een huur van € 200,00 per maand – en de door de rechtbank redelijk geachte (hogere) huur van € 600,--, staat vast dat de behoefte van de vrouw in elk geval niet lager zal zijn dan het door de vrouw als haar behoefte genoemde bedrag van € 1.974,00 per maand. Bespreking van de overige betwiste posten op de behoeftelijst van de vrouw kan daarmee achterwege blijven.
Aanvullende behoefte;
4.10.
Om te bepalen of, en zo ja, in welke mate de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man, dient op de hiervoor becijferde behoefte in mindering te worden gebracht haar eigen netto inkomen.
4.11.
De vrouw heeft blijkens de door haar overlegde jaaropgave 2017 een bruto jaarinkomen van € 15.912,00. De vrouw heeft tevens een berekening overgelegd waaruit volgt dat zij op basis van dit jaarinkomen een netto besteedbaar inkomen heeft van
€ 1.195,00. Nu de man de berekening van de vrouw niet heeft betwist zal de rechtbank hiervan uitgaan. De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt € 1.974,00 - € 1.195,00 =
€ 779,00 netto, zijnde € 1.309,00 bruto per maand.
Behoeftigheid;
4.13.
De man stelt dat de vrouw niet behoeftig is, omdat in de verzorgende sector (waarin de vrouw werkt) voldoende mogelijkheden zijn om meer te werken dan de vrouw thans doet. De afgelopen jaren is aan de vrouw regelmatig gevraagd of zij meer wilde komen werken. Nu partijen geen minderjarige kinderen ter verzorging hebben, is er geen beletsel voor de vrouw om van de mogelijkheid om meer te werken gebruik te maken. De vrouw kan derhalve in haar eigen levensonderhoud voorzien.
4.14.
De vrouw stelt dat de man de lat te hoog legt en zij wel degelijk behoeftig is. Zij heeft gedurende het huwelijk de zorg over de zoon van partijen gehad en heeft nooit fulltime gewerkt. Daarnaast is zij thans 51 jaar oud wat het vinden van een fulltime baan bemoeilijkt. Zij werkt al achttien jaar parttime in de zorg, in welke sector het gebruikelijk is om met parttime contracten te werken. Zij heeft wel (meerdere malen) geprobeerd om haar contract uit te breiden bij haar huidige werkgever, maar dit bleek niet mogelijk. Ook de turbulente en stressvolle periode waarin zij zich als gevolg van het uit elkaar gaan van partijen bevindt, maakt het moeilijk voor de vrouw om fulltime te gaan werken.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Van behoeftigheid van de vrouw is sprake als zij niet voldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven. Anders dan de man is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw, gezien haar leeftijd en de door haar reeds verrichte inspanningen om (voor een groter deel dan op dit moment) in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien, niet kan worden verwacht dat zij op korte termijn meer zal kunnen gaan werken of een hoger inkomen zal kunnen verdienen dan zij thans doet. De man heeft zijn stelling dat de vrouw meer kan werken, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende onderbouwd. De rechtbank acht de vrouw op dit moment dan ook behoeftig.
Draagkracht man;
4.16.
De vrouw heeft bij haar stukken van 1 juni 2018 een berekening van de draagkracht van de man overgelegd. Ter zitting heeft zij aangegeven dat in deze berekening het inkomen van de man conform de thans door de man overgelegde jaaropgave 2017 dient te worden aangepast. De man heeft ter zitting aangegeven de draagkrachtberekening van de vrouw te volgen.
4.17.
Voor de vaststelling van de financiële draagkracht van de man in verband met de verzochte bijdrage ten behoeve van de vrouw gaat de rechtbank uit van de draagkrachtberekening door de vrouw, met dien verstande dat de man blijkens zijn jaaropgave 2017 een bruto jaarinkomen van € 33.685,00 heeft.
4.18.
Gelet op het voorgaande becijfert de rechtbank de draagkracht aan de zijde van de man op € 1.232,00 bruto per maand. De vrouw heeft een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud gevraagd van € 1.200,00 bruto per maand. Nu die bijdrage haar behoefte niet overschrijdt en de man de draagkracht heeft die te kunnen betalen, zal de rechtbank die bijdrage vaststellen. Daarbij wordt het fiscale voordeel van de betaling van de bijdrage aan de vrouw geheel aan haar toegekend.
4.19.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Ingangsdatum;
4.20.
Nu de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw niet eerder kan ingaan dan de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zal de rechtbank die dag als ingangsdatum van de te betalen partnerbijdrage vaststellen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden;
4.21.
Partijen zijn gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden. Deze huwelijkse voorwaarden houden in een uitsluiting van de algehele gemeenschap van goederen. Voorts zijn partijen een periodiek verrekenbeding aangaande het overgespaard inkomen en een finaal verrekenbeding bij echtscheiding overeengekomen, bij welke laatste afgerekend wordt als ware zij gehuwd in gemeenschap van goederen met uitzondering van - voor zover hier van belang - alle aanbrengsten ten huwelijk, al wat krachtens erfrecht of door schenking is verkregen en wat voor een en ander in de plaats is gekomen. De verzoeken betreffen zowel afwikkeling van het finale verrekenbeding als verrekeningen in het kader van het periodieke verrekenbeding.
Finaal verrekenbeding
4.22
In artikel 15 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen overeengekomen dat als peildatum voor de finale verrekening de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek geldt, zodat de peildatum 1 november 2017 is.
4.23
Om te kunnen vaststellen of er mogelijk tussen partijen op grond van het finale verrekenbeding dient te worden verrekend, zal eerst de omvang van het te verrekenen vermogen – zoals dat bij elk van partijen op de peildatum aanwezig was – moeten worden vastgesteld. In dat kader is tussen partijen niet in geschil dat in elk geval de navolgende vermogensbestanddelen tot het te verrekenen vermogen behoren:
a. (een deel van) het saldo van de bankrekeningen van partijen;
b. de twee motoren.
Ad a: Het saldo op de bankrekeningen
op naam van de vrouw;
4.24.
De vrouw heeft aangegeven dat zij op de peildatum de navolgende bankrekeningen bij de Rabobank had:
- [rekeningnummer] met een saldo van € 37.199,21;
- [rekeningnummer] met een saldo van € 952,24;
- [rekeningnummer] met een saldo van € 2.731,76.
De vrouw stelt daarnaast schenkingen van haar ouders te hebben ontvangen op haar rekening tot een bedrag van € 17.500,00, welk bedrag derhalve buiten de verrekening blijft.
4.25.
Nu de man de hoogte van de rekeningen, alsmede de door de vrouw ontvangen schenkingen, niet heeft betwist, kan ten behoeve van de verrekening ervan worden uitgegaan dat de vrouw op de peildatum aan banksaldi beschikte over een bedrag van (€ 37.199,21 + € 952,24 + 2.731,76 - € 17.500,000) = € 23.383,21.
op naam van de man;
4.26.
De man heeft ter zitting aangegeven dat hij op de peildatum een spaarrekening en een betaalrekening had met ongeveer een saldo van respectievelijk € 15.000,00 en € 4.000,00. De man heeft evenwel nagelaten om stukken in te dienen waaruit dit blijkt. De rechtbank stelt de man in de gelegenheid om dit op na te noemen familiekamerrol alsnog te doen.
Ad b: De motoren;
4.27.
Partijen zijn het erover eens dat ieder de aan hem toebehorende motor behoudt en dat deze een gelijke waarde hebben, zodat partijen in het kader van de verrekening op dit punt over en weer niets te vorderen hebben.
4.28.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man binnen 14 dagen na de datum van de te wijzen beschikking alle overschrijving- en tenaamstellingspapieren (met codes voor overschrijving) en verzekeringspapieren betreffende haar motor aan de vrouw zal verstrekken. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, nu voor toewijzing ervan geen wettelijke of in de huwelijkse voorwaarden neergelegde grondslag bestaat.
4.29.
Tussen partijen is in geschil of de navolgende vermogensbestanddelen, al dan niet gedeeltelijk, tot het te verrekenen vermogen behoren, en zo ja, voor welke waarde:
A. het aanwezige contante geld;
B. de gereedschappen;
C. de auto van het merk Toyota Yaris;
D. de auto van het merk Dodge Ram SRT-10;
E. een auto van het merk Dodge W424 oldtimer.
Ad A: Het contante geld;
4.31.
Volgens de vrouw heeft de man enkele dagen voor het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding een bedrag aan contanten van zijn rekening afgehaald. Zij stelt dat de man dit contante geld op het moment van de peildatum evenwel nog onder zich had. Dat geld behoort tot het te verrekenen vermogen. Zij betwist in ieder geval dat het bedrag geschonken zou zijn. In het andere geval stelt zij zich op het standpunt dat de man lichtvaardig schulden heeft gemaakt. De man dient inzage te geven in zijn bankafschriften.
4.32.
De man heeft ter zitting bevestigd dat hij eind oktober 2017 een bedrag ad € 30.000,00 aan contanten van zijn rekening heeft gehaald. Hij stelt dit bedrag aan zijn zoon te hebben gegeven voor de aankoop van een woning. Hij wilde voorkomen dat hij als gevolg van de echtscheiding ‘kaalgeplukt’ zou worden en hij het geld derhalve niet meer aan zijn zoon kon schenken. Desgevraagd heeft de man aangegeven dat de zoon thans nog geen huis heeft aangekocht, maar wel wat op het oog heeft.
4.33.
De vrouw heeft ter zitting haar standpunt gehandhaafd en bevestigd dat het om een bedrag van € 30.000,00 in contanten kan gaan.
4.34.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw heeft de man onvoldoende aangetoond dat het bedrag van € 30.000,00 aan contanten op de peildatum niet meer tot het te verrekenen vermogen behoorde. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat hij het bedrag aan de zoon van partijen heeft geschonken, nu de man daar geen stukken van heeft overgelegd, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen en hij daar voldoende gelegenheid voor heeft gehad. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de man op de peildatum beschikte over een tot het te verrekenen vermogen behorend bedrag van € 30.000,00 in contanten.
Ad B: De gereedschappen;
4.35.
De vrouw heeft gesteld dat de zich in de loods van de man bevindende (aan de man toebehorende) kostbare gereedschappen, werktuigen en materialen tot het te verrekenen vermogen behoren en getaxeerd moet worden. In de loods bevinden zich in ieder geval twee Unimogs met een waarde van ieder € 15.000,00 en een hoogwerker met een waarde van € 9.000,00. Alle gereedschappen behoren toe aan de man en het zijn allemaal andere gereedschappen dan de gereedschappen die op de lijst van aanbrengsten uit 1992 zijn vermeld. Alles is gedurende het huwelijk aangeschaft.
4.36.
De man stelt dat een groot deel van de aanwezige gereedschappen, werktuigen en materialen van de zoon van partijen is. De zoon heeft deze zaken vanuit de nalatenschap van de vader van de man gekregen. De twee Unimogs behoren ook toe aan de zoon. De overige zaken betreffen gereedschappen die conform de lijst van aanbrengsten aan de man toebehoren. Een aantal van die gereedschappen zijn weliswaar vervangen vanuit zijn inkomen van de man, maar de man mocht dit ook omdat dit de uitoefening van zijn dagelijkse hobby betrof. De in de loods aanwezige zaken behoren aldus niet tot het te verrekenen vermogen en dienen derhalve buiten de verrekening te blijven.
4.37.
De vrouw betwist dat de zoon vanuit de nalatenschap van de vader van de man zaken heeft ontvangen. Daarnaast stelt zij zich op het standpunt dat het te verrekenen vermogen niet gebruikt mag worden ter vervanging van een privégoed. Slechts in het geval een goed wordt aangeschaft met privévermogen valt dat nieuwe goed tevens als privégoed aan te merken.
4.38.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil tussen partijen is dat op de lijst van aanbrengsten in 1992 vermeld staat dat de man ‘gereedschappen’ ten huwelijk heeft aangebracht en dat de man een deel daarvan onder aanwending van te verrekenen vermogen heeft vervangen. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de vervangende gereedschappen tot het te verrekenen vermogen hoort. Immers, ten behoeve van een hobby aangeschafte goederen zijn niet uitgezonderd van verrekening, terwijl daarnaast gesteld noch gebleken is dat de onderhavige gereedschappen zijn aangeschaft met de (resterende) waarde van de ten huwelijk aangebrachte gereedschappen. Voorts heeft de man, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende aangetoond dat een deel van de in zijn loods bevindende gereedschappen, werktuigen en materialen, middels erfrechtelijke verkrijging aan zijn zoon toebehoort, zodat de rechtbank ook aan dit betoog van de man voorbijgaat. Omdat ook op de lijst van aanbrengsten geen werktuigen en/of machines zijn genoemd, behoren de thans aanwezige werktuigen en machines tot het te verrekenen vermogen. Voor zover zich in de loods zaken bevinden die, uit andere hoofde, toebehoren aan de zoon, dient de man stukken over te leggen waaruit dit blijkt. Vooralsnog leidt een en ander tot de conclusie dat hooguit een deel van de gereedschappen, namelijk de gereedschappen die reeds in 1992 aan de man toebehoorden en sindsdien niet zijn vervangen, buiten de verrekening blijft. Gelet op de gemiddelde levensduur van deze zaken gaat de rechtbank er vooralsnog vanuit dat deze gereedschappen slechts een zeer geringe waarde vertegenwoordigen. De rechtbank zal de man in de gelegenheid stellen om de omvang van deze ten huwelijk aangebrachte gereedschappen en de waarde ervan nader te onderbouwen. Om te kunnen vaststellen voor welke waarde deze bij de verrekening dienen te worden betrokken, zullen partijen de zich in de loods bevindende zaken die tot het te verrekenen vermogen behoren, moeten laten taxeren. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid om in onderling overleg de zich in de loods bevindende zaken te waarderen of te laten taxeren door een door hen gezamenlijk aan te wijzen taxateur, bij gebreke waarvan de rechtbank een taxateur zal benoemen. Partijen dienen in het laatste geval aan de rechtbank kenbaar te maken of en zo ja welke bezwaren zij tegen een bepaalde taxateur hebben en welke vragen zij aan de te benoemen taxateur gesteld willen zien. De rechtbank verwijst de zaak naar de hierna te noemen familiekamerrol opdat partijen zich omtrent het vorenstaande kunnen uitlaten en/of een waardebepaling of taxatierapport over te leggen.
Ad C: De Toyota Yaris;
4.39.
Blijkens het verhandelde ter zitting is niet in geschil dat de Toyota Yaris thans eigendom is van de man. Weliswaar wenst de vrouw de auto over te nemen voor een in onderling overleg te bepalen waarde, maar bij de verrekening dient er van te worden uitgegaan dat de auto bij de man in eigendom is. De man stelt dat de Toyota Yaris niet tot het te verrekenen vermogen behoort, nu deze steeds de vervanging is geweest van de auto die de man blijkens de lijst van aanbrengsten ten huwelijk heeft aangebracht.
4.40.
Onder verwijzing naar hetgeen in rechtsoverweging 4.38. is overwogen ten aanzien van de vervanging van ten huwelijk aangebrachte zaken met aanwending van te verrekenen vermogen, stelt de rechtbank vast dat de Toyota Yaris tot het te verrekenen vermogen behoort. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om aan rechtbank kenbaar te maken welke waarde per peildatum partijen aan de auto toekennen, dan wel, zo zij het daar niet over eens zijn, op welke wijze die waarde zal kunnen worden vastgesteld, een en ander op de wijze als ook ten aanzien van de gereedschappen is overwogen. De rechtbank verwijst de zaak daartoe naar de hierna te noemen familiekamerrol.
Ad D: De Dodge Ram SRT-10;
4.41.
Blijkens het verhandelde ter zitting is niet in geschil dat de Dodge RAM SRT-10 op naam van de man staat. Partijen hebben tevens ter zitting verklaard dat deze auto tijdens huwelijk is gekocht en aldus tot het te verrekenen vermogen behoort. Tussen partijen is nog in geschil welke waarde aan de auto moet worden toegekend. Zij hebben evenwel geen stukken overgelegd waaruit de waarde per peildatum blijkt. De rechtbank stelt partijen ook hier in de gelegenheid om in de onderling overleg de auto te waarderen of te laten taxeren door een door hen gezamenlijk aan te wijzen taxateur, bij gebreke waarvan de rechtbank een taxateur zal benoemen. Partijen dienen in het laatste geval aan de rechtbank kenbaar te maken of en zo ja welke bezwaren zij tegen een bepaalde taxateur hebben en welke vragen zij aan de te benoemen taxateur wensen te stellen. De rechtbank verwijst de zaak daartoe naar de hierna te noemen familiekamerrol.
Ad E. De Dodge W424 oldtimer;
4.42.
Blijkens het verhandelde ter zitting is niet in geschil dat de Dodge W424 oldtimer een chassis betreft dat op naam gesteld is van de vrouw, maar in eigendom is bij de man, en dat deze tot het te verrekenen vermogen behoort. Tussen partijen is nog in geschil welke waarde aan de auto moet worden toegekend. Zij hebben evenwel geen stukken overgelegd waaruit de waarde per peildatum blijkt. De rechtbank verwijst de zaak naar na te noemen familiekamerrol, teneinde partijen op dezelfde wijze als in voor de Dodge RAM SRT-10 in de gelegenheid te stellen zich over de waarde van Dodge W424 oldtimer uit te laten.
Periodiek verrekenbeding
4.43.
Tussen partijen is niet in geschil dat geen uitvoering is gegeven aan het periodiek verrekenbeding, zodat thans nog dient te worden verrekend het saldo van (de belegging en herbelegging van) hetgeen had moeten worden verrekend. Ten aanzien van de periodiek verrekenbeding geldt als de peildatum voor de periodieke verrekening (eveneens) 1 november 2017. Immers, de verplichting tot periodieke verrekening is op grond van artikel 1:141 jo 1:142 BW per die datum geëindigd. Voor zover vermogen van partijen als te verrekenen vermogen is meegenomen bij het hiervoor besproken finaal verrekenbeding, is dit vermogen al afgewikkeld overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden van partijen.
4.44.
Tussen partijen is ten aanzien van de twee navolgende vermogensbestanddelen in geschil of en zo ja op welke wijze zij, al dan niet gedeeltelijk, tot (belegging en herbelegging van) het te verrekenen vermogen behoren:
I. de echtelijke woning te [woonplaats] , aan het adres [adres] ;
II. de loods met grond staande en gelegen te [adres] .
Ad I: De echtelijke woning;
4.45.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de woning voorafgaand aan het huwelijk, in mei 1990, in eigendom heeft verkregen voor een bedrag van fl. 97.000,00 (€ 44.016,68), welk bedrag is gefinancierd met een hypothecaire geldlening van fl. 89.000,00 (€ 40.386,44). Deze hypothecaire geldlening is gedurende het huwelijk volledig afgelost.
4.46.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat krachtens artikel 1:136 lid 1 BW 92% van de waarde van de woning tot het te verrekenen vermogen behoort. De woning is namelijk voor 92% gefinancierd met een lening die volledig tijdens het huwelijk uit overgespaarde inkomsten, en aldus met te verrekenen inkomen, is afgelost. De vrouw heeft derhalve een vordering op de man ter hoogte van 46% van de waarde van de woning. De waarde van de woning dient door een taxateur te worden bepaald, bij gebreke waarvan de vrouw deze vooralsnog op € 326.000,00 stelt, zodat zij een vordering heeft van € 150.000,00.
4.47.
De man stelt dat de vrouw een vordering toekomt ter hoogte van de helft van de tijdens het huwelijk gedane aflossingen. De man heeft voorafgaand aan het huwelijk nog een klein deel van de hypotheekschuld afgelost. De tijdens huwelijk gedane aflossingen zijn voor helft aan te merken als investeringen van de vrouw. Krachtens artikel 1:87 BW komt haar een vergoedingsrecht terzake toe. Omdat de hypotheek op de woning voor 2012 volledig was afgelost – en dus de in dat jaar in werking getreden Wet Aanpassing Gemeenschap van Goederen niet van toepassing is – dient van een nominale vergoeding uit te worden gegaan. Voor het geval toch – zoals de vrouw wil – die vergoeding een percentage van de huidige waarde van de woning dient te zijn, stelt de man dat de waardevermeerdering van de woning na de aankoop voor 50% is gelegen in verbouwingen, waarvan de arbeid door de man samen met zijn vader in de periode van 1990-1995 (deels voor het huwelijk) is verricht, waarbij in de huwelijkse periode vooral de afwerking aan bod is gekomen, welke inmiddels ook weer aan vervanging toe is. De man heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de met deze verbouwing gemoeide kosten zijn voldaan door giften van zijn ouders. De man heeft ter zitting aangegeven dat op de dag voorafgaand aan de zitting een taxatierapport is opgesteld, waaruit een waarde van de woning blijkt van € 275.000,00.
4.48.
De vrouw heeft ter zitting erkend dat er verbouwingen aan de woning zijn geweest, maar deze hebben naar zij stelt gedurende het gehele huwelijk plaatsgevonden. Ook de vrouw heeft hieraan bijgedragen. Zij betwist dat de waardestijging reeds voor het huwelijk was aangevangen, dat de ouders van de man financieel in de verbouwingen hebben bijgedragen en dat de taxatiewaarde van de woning € 275.000,00 bedraagt.
4.49.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens de vrouw dient te worden verrekend met inachtneming van de zgn. beleggingsleer (artikel 1:136 BW). Volgens de man komt de vrouw slechts een nominale vergoeding toe. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat bij het bepalen van de hoogte van de vordering van de vrouw op de man de zgn. beleggingsleer toegepast dient te worden, nu sprake is van verrekening in het kader van de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden op de voet van artikel 1:136 BW en niet (zoals de man kennelijk meent) van de afwikkeling van vergoedingsrechten op de voet van artikel 1:87 BW. Immers, de hypothecaire schuld is afgelost vanuit overgespaarde inkomsten (en aldus tussen partijen te verrekenen vermogen) en niet vanuit het privévermogen van één van partijen. Indien ter verwerving van een goed een schuld is aangegaan, behoort dat goed tot het te verrekenen vermogen voor zover de schuld daaruit is afgelost. Hierbij maakt het geen verschil of dat goed tijdens of voorafgaand aan het huwelijk door een der echtgenoten is verkregen. Met andere woorden: de door de man voor het huwelijk aangeschafte woning behoort deels, namelijk voor zover deze is aangeschaft met behulp van de tijdens huwelijk met overgespaarde, niet verrekende inkomsten afgeloste hypothecaire lening, naar zijn huidige waarde tot het te verrekenen vermogen. Om de hoogte van de vordering die de vrouw in dit kader op de man heeft te bepalen, dient de waarde van de woning ten tijde van de huwelijkssluiting (met inachtneming van de tot dat moment gedane verbouwingen), alsmede de waarde van de woning op de peildatum vastgesteld te worden. De rechtbank houdt geen rekening met aflossingen, door de man voorafgaand aan het huwelijk gedaan, omdat de man deze onvoldoende heeft onderbouwd. Daarnaast dient, nu de vrouw kennelijk niet betwist dat er gedurende het huwelijk verbouwd is, inzichtelijk te worden gemaakt welke - financiële - investeringen door de ouders van de man zijn gedaan en in welke mate deze investeringen hebben bijgedragen aan de waardevermeerdering van de woning geurende het huwelijk. De gestelde arbeid van de man zelf zal als niet voor verrekening vatbaar buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid om – met inachtneming van het voorgaande – hun standpunten op deze punten, zoveel mogelijk voorzien van onderbouwende stukken, nog nader toe te lichten en verwijst de zaak daarvoor naar de na te noemen familiekamerrol.
Ad II: De loods met grond te [woonplaats] ;
4.50.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de eigendom heeft van een loods met grond, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie U, nummers [nummers] . De man heeft de loods met grond verkregen in een ruilverkaveling, door ruiling met een onroerende zaak verkregen uit de nalatenschap van zijn vader. In verband met die verkrijging uit de nalatenschap van zijn vader heeft de man (in verband met overbedeling) een bedrag van
€ 2.265,76 (zijnde 5,8% van de waarde waarvoor de loods aan de man is toegedeeld) aan zijn zus moeten voldoen.
4.51.
De vrouw stelt dat het bedrag van € 2.265,76 vanuit niet verrekende overgespaarde inkomsten is voldaan. Uit de notariële akte van verdeling d.d. 5 juni 2014, welke akte door de man bij zijn verweerschrift d.d. 21 februari 2018 is overgelegd, blijkt dat de man het aan zijn zus verschuldigde bedrag per datum van de notariële akte heeft voldaan. De vrouw heeft conform de beleggingsleer recht op 2,9% van de waarde van de loods met grond, nu deze kennelijk voor 5,8% is gefinancierd met te verrekenen vermogen. Zij stelt dat de waarde van de loods met grond € 75.000,00 bedraagt, zodat haar vordering op de man een bedrag beloopt van € 2.175,00.
4.52.
De man stelt dat het te betalen bedrag van € 2.265,76 door zijn moeder voor hem, bij wijze van schenking aan hem, is voldaan. De man legt bij zijn stukken van 2 juni 2018 een verklaring van zijn moeder over, waarin zij aangeeft dat de betaling van voornoemd bedrag is gedaan met geld uit de nalatenschap om te voorkomen dat er een verschil in verdeling zou ontstaan. Alles is dus, zo geeft de moeder aan, met gesloten beurzen gedaan. De man heeft ter zitting toegelicht dat zijn moeder de eindafrekening van de notaris, inclusief de betaling aan zijn zus, heeft voldaan. Voorts betwist de man dat de loods met grond een waarde vertegenwoordigt van € 75.000,00. Ten tijde van de ruilverkaveling in 2014 was de WOZ-waarde van de loods € 39.000,00, zodat de door de vrouw gestelde waarde niet reëel is.
4.53.
De rechtbank overweegt dat in voornoemde notariële akte van verdeling is opgenomen dat de partijen bij die akte, waaronder de man, hebben verklaard dat de man het bedrag van
€ 2.265,76 aan zijn zus heeft voldaan. Ingevolge artikel 157 lid 2 Rv levert een notariële akte ten aanzien van de verklaringen van partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaringen, waartegen op de voet van artikel 151, tweede lid, Rv tegenbewijs mogelijk is. Het is derhalve aan de man om voldoende feiten en omstandigheden aan te dragen die, indien bewezen, de uit de akte blijkende omstandigheid dat hij het bedrag van € 2.265,76 aan zijn zus heeft voldaan, ontzenuwen. De man heeft in dit verband aangevoerd dat hij voornoemd bedrag niet zelf (uit het te verrekenen vermogen) aan zijn zus heeft betaald, maar dat zijn moeder bij wijze van schenking dit bedrag heeft voldaan. De door hem in dit kader overgelegde brief van zijn moeder levert hiervan evenwel geen onderbouwing op. Immers, in die brief geeft de moeder aan dat het geld dat de man aan zijn zus moest betalen, is voldaan met geld uit de nalatenschap en dat alles met gesloten beurzen is gegaan. Uit die brief blijkt immers niets van een schenking door de moeder van de man ter hoogte van genoemd bedrag. De rechtbank acht de stelling van de man onvoldoende onderbouwd en zal hem geen tegenbewijs toelaten. Zij zal het ervoor houden dat de betaling van € 2.265,76 is voldaan uit het niet verrekende, overgespaarde inkomsten. Onder verwijzing naar het hetgeen in rechtsoverweging 4.49. is overwogen – ten aanzien van de toepasselijkheid van de zgn. beleggingsleer – heeft de vrouw in het kader van de verrekening een vordering op de man ter hoogte van 2,9% van de huidige waarde van de loods met grond. Nu door partijen over de huidige waarde van de loods met grond geen overeenstemming hebben en zij omtrent die waarde ook geen stukken hebben overgelegd, stelt de rechtbank hen in de gelegenheid om – met inachtneming van het voorgaande – in onderling overleg de loods met grond te waarderen of te laten taxeren door een door hen gezamenlijk aan te wijzen taxateur, bij gebreke waarvan de rechtbank een taxateur zal benoemen. Partijen kunnen in het eerste geval een waardering of taxatierapport overleggen, dan wel dienen zij, als ze niet tot een gezamenlijke waardering of taxatie komen, aan de rechtbank kenbaar te maken of en zo ja welke bezwaren zij tegen een bepaalde taxateur hebben en welke vragen zij aan de te benoemen taxateur gesteld willen hebben. De rechtbank verwijst de zaak daartoe naar na te noemen familiekamerrol.
Inboedel
4.54.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn partijen het erover eens dat de inboedel bij helfte zal worden verdeeld, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat partijen in het kader van de verrekening over en weer niets te vorderen (zullen) hebben.
Verevening pensioenen
4.55.
De vrouw heeft verzocht partijen te bevelen over te gaan tot verevening van de pensioenen conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, binnen twee maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De man deelt het standpunt van de vrouw dat conform genoemde wet de pensioenen dienen te worden verevend.
4.56.
Omdat partijen de toepasselijkheid van genoemde wet niet hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijk, met het oog op de scheiding gesloten overeenkomst, kan de pensioenverevening bewerkstelligd worden door een van beide echtgenoten door mededeling aan het desbetreffende uitvoeringsorgaan, een en ander conform artikel 2 lid 2 van die wet. Een bevel daartoe van de rechtbank is niet nodig, zodat het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
Resumerend
4.57.
De rechtbank is door partijen onvoldoende in staat gesteld om op dit moment over te kunnen gaan tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen, zodat de rechtbank iedere verdere beslissing in deze zaak, in afwachting van de gevraagde nadere stukken, zal aanhouden en de zaak daartoe zal verwijzen naar de
familiekamerrol van dinsdag 4 september 2018. Indien partijen naar aanleiding van hetgeen ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is overwogen in onderling overleg tot nadere afspraken wensen te komen dienen zij dit uiterlijk op de hiervoor genoemde familiekamerrol kenbaar te maken.

5.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak met rekestnummer FA RK 17-5999;
spreekt uit de echtscheiding in het tussen partijen op [datum] in de [gemeente] gesloten huwelijk;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, de door de man aan de vrouw bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op € 1.200,00 bruto per maand, zulks met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
In de zaak met rekestnummer FA RK 18-1254;
verwijst de zaak om redenen zoals in rechtsoverwegingen 4.26, 4.38, 4.40 t/m 4.42, 4.49 en 4.53 is vermeld naar de
familiekamerrol van dinsdag 4 september 2018;
houdt, in afwachting de verzochte stukken, iedere verdere beslissing ter zake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M.J. van Dijk, E. van Noort en H.W.P.J. Hopmans, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018 in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.P. Vliegenthart.

Voetnoten

1.Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan – uitsluitend door een advocaat – hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld, zulks door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.