Op 10 januari 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek behandeld van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. I. [naam advocaat]. Het wrakingsverzoek was gericht tegen een niet met name genoemde voorzieningenrechter die belast was met de behandeling van een kort geding. De verzoeker was niet verschenen, ondanks dat hij telefonisch op de hoogte was gesteld van de zitting. De voorzieningenrechter had op 10 januari 2018 een kort geding vastgesteld, waarbij de verzoeker en zijn raadsman bezwaar maakten tegen de korte termijn van de behandeling. De voorzieningenrechter stelde dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk was, omdat het niet duidelijk was tegen wie het verzoek was gericht. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet in zijn verzoek kon worden ontvangen, omdat de voorzieningenrechter die het verlof tot dagvaarden had verleend, niet door de verzoeker was gewraakt. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid of partijdigheid van de voorzieningenrechter. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.