ECLI:NL:RBZWB:2018:451

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
02/340047 / HA RK 18-4
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • M. van Kralingen
  • A. Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van voorzieningenrechter in kort gedingprocedure met betrekking tot eigendomsoverdracht

Op 10 januari 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek behandeld van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. I. [naam advocaat]. Het wrakingsverzoek was gericht tegen een niet met name genoemde voorzieningenrechter die belast was met de behandeling van een kort geding. De verzoeker was niet verschenen, ondanks dat hij telefonisch op de hoogte was gesteld van de zitting. De voorzieningenrechter had op 10 januari 2018 een kort geding vastgesteld, waarbij de verzoeker en zijn raadsman bezwaar maakten tegen de korte termijn van de behandeling. De voorzieningenrechter stelde dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk was, omdat het niet duidelijk was tegen wie het verzoek was gericht. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet in zijn verzoek kon worden ontvangen, omdat de voorzieningenrechter die het verlof tot dagvaarden had verleend, niet door de verzoeker was gewraakt. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid of partijdigheid van de voorzieningenrechter. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer: 02/340047 / HA RK 18-4
Beslissing van 10 januari 2018
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
raadsman mr. I. [naam advocaat] , advocaat te [plaatsnaam 2]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 10 januari 2018 van de raadsman van verzoeker, mr. [naam advocaat] , ingekomen wrakingsverzoek, met producties;
  • de faxbrief d.d. 10 januari 2018 van mr. [naam advocaat] en de daarop eveneens per fax verzonden reactie van de griffier
  • de processtukken in na te noemen zaak, en
  • de behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek door wrakingskamer op 10 januari 2018, waarbij zijn verschenen mr. H.W.M. [verweerder] , in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter bij deze rechtbank, en mr. [naam advocaat gedaagde] , advocaat te [plaatsnaam 1] , optredende voor [naam gedaagde] , eiseres in na te noemen procedure.
Verzoeker en zijn raadsman zijn, ofschoon van het behandelingstijdstip (vanwege de korte termijn waarop de behandeling diende plaatsvinden) telefonisch in kennis gesteld, niet verschenen. Bij de hiervoor aangehaalde faxbrief heeft mr. [naam advocaat] bewaar gemaakt tegen dit behandelingstijdstip en om verdaging van de behandeling van het wrakingsverzoek verzocht, welk verzoek op grond van paragraaf 8.2 van het voor de rechtbank toepasselijke wrakings- en verschoningsprotocol niet is gehonoreerd.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van een niet met name genoemde voorzieningenrechter, belast met de behandeling van de kortgedingzaak met nummer C/02/339988 KG ZA 18-12.
2.2.
Mr. [verweerder] , ook verder te noemen de voorzieningenrechter, berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
In de hiervoor genoemde kort gedingprocedure vordert [naam gedaagde] onder meer aan haar vervangende toestemming te verlenen ten behoeve van de eigendomsoverdracht aan haar van de woning aan de [straatnaam] te [woonplaats] en voorts te bepalen dat het in de zaak te wijzen vonnis mede in de plaats zal treden van haar handtekening (bedoeld wordt de handtekening van verzoeker). [naam gedaagde] baseert die vordering op de weigering van [verzoeker] om aan die eigendomsoverdracht, die voortvloeit uit de scheiding en verdeling van de tussen haar en [verzoeker] bestaan hebbende huwelijksgoederengemeenschap, mee te werken.
3.2.
Als spoedeisend belang voor die vervangende toestemming voert [naam gedaagde] aan dat de door een notaris in haar opdracht opgemaakte akte van passeren op 11 januari 2018 zal verlopen, zodat die akte vóór die datum moet worden ondertekend, wil zij de woning op haar naam krijgen en [verzoeker] kan worden ontslagen uit de hoofdelijke (hypothecaire|) aansprakelijkheid.
3.3.
De raadsman van verzoeker voert aan dat hij eerst op heden, 10 januari 2017 om 08.00 uur bekend is geworden met de aan zijn kantoor betekende kortgedingdagvaarding. Ondanks dat hij vooraf en tijdig opgave heeft gedaan van zijn verhinderdata, waaronder 10 januari 2018, is het behandelingstijdstip door de voorzieningenrechter toch voor die dag (om 15.00 uur) vastgesteld. Het is hem niet duidelijk om welke reden zijn cliënt op een dergelijke verkorte termijn is gedagvaard.
3.4.
Mr. [naam advocaat] voert verder aan dat hij deze gang van zaken zeer opmerkelijk vindt, nu de rechtbank/de voorzieningenrechter rekening dient te houden met de door advocaten verstrekte verhinderdata. In een eerdere zaak van partijen is dezelfde werkwijze gehanteerd, waardoor hij die zitting destijds ook niet heeft kunnen bijwonen. Mr. [naam advocaat] stelt verder dat het hem vanwege zijn agenda niet mogelijk is om 10 januari 2018 te verschijnen. Door niettemin de behandeling op die dag vast te stellen geeft de voorzieningenrechter volgens hem blijk van partijdigheid en wordt de indruk gewekt dat zijn cliënt geen eerlijk proces zal krijgen.

4.Het standpunt van de voorzieningenrechter

4.1.
De voorzieningenrechter stelt zich primair op het standpunt dat verzoeker niet in zijn wrakingsverzoek kan worden ontvangen, nu daaruit niet blijkt tegen wie dit is gericht. Verzoeker wraakt immers de rechtbank. Weliswaar wordt dit in het wrakingsverzoek nader aangeduid met de voorzieningenrechter, maar niet duidelijk is wie verzoeker bedoelt.
4.2.
Dit geldt volgens de voorzieningenrechter te meer, nu het verlof om op een verkorte termijn te dagvaarden als waarvan in casu sprake is, niet door hem, maar vanwege zijn afwezigheid, door een andere voorzieningenrechter is verleend. Omdat de wrakingsgrond zich in wezen richt tegen dit verleende verlof, had verzoeker die voorzieningenrechter dienen te wraken. Nu dit niet uit zijn verzoek blijkt en daarmee onduidelijk is welke rechter door hem wordt gewraakt, dient verzoeker in zijn wrakingsverzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.3.
Ook inhoudelijk kan volgens de voorzieningenrechter verzoeker niet in zijn verzoek worden gevolgd. Uitgangspunt voor het al dan niet verlenen van verlof om op verkorte termijn te mogen dagvaarden, is hetgeen daaromtrent bij de aanvraag van een kort geding in de daarbij overgelegde conceptdagvaarding wordt gesteld. In het onderhavige geval betreft dit de aangevoerde omstandigheid dat het passeren van de akte van levering van de voormalige echtelijke woning van partijen uiterlijk op 11 januari 2018 dient plaats te vinden. Het is dan ook om die reden dat de behandeling van het kort geding, dat op 8 januari 2018 is aangevraagd, is vastgesteld op 10 juni 2018. Of ook daadwerkelijk het passeren van de akte uiterlijk op 11 januari 2018 dient plaats te vinden, staat daarbij niet ter beoordeling, maar komt eerst bij de inhoudelijke behandeling aan de orde.
4.4.
De beslissing dat om voormelde reden de behandeling is vastgesteld op 10 januari 2018, met het daarbij verleende verlof om daartoe op verkorte termijn te dagvaarden, maakt volgens de voorzieningenrechter niet dat daarmee jegens verzoeker blijk is gegeven van vooringenomenheid of partijdigheid. Daarbij komt dat het procesreglement korte gedingen erin voorziet dat in geval van spoedeisendheid aan door de raadslieden opgegeven verhinderdata kan worden voorbijgegaan.

5.Het standpunt van [naam gedaagde]

sluit zich bij monde van haar raadsman volledig aan bij het standpunt van de voorzieningenrechter.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
6.1.
Anders dan de voorzieningenrechter meent kan verzoeker naar het oordeel van de wrakingskamer in zijn wrakingsverzoek worden ontvangen. De omstandigheid dat het verlof om op verkorte termijn tegen de zitting van 10 januari 2018 te dagvaarden door een andere voorzieningenrechter is verleend, kan aan verzoeker niet worden tegengeworpen, nu ervan moet worden uitgegaan dat hij en zijn raadsman daarmee niet bekend waren.
6.2.
Eveneens moet ervan worden uitgegaan dat verzoeker, noch zijn raadsman er mee bekend is welke voorzieningenrechter het kort geding zal behandelen. Niet duidelijk is geworden dat het formulier aanvraag kort geding, waarin beide namen van de betrokken voorzieningenrechters worden genoemd, ook aan de raadsman van verzoeker is toegezonden.
6.3.
Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat mr. [naam advocaat] in het wrakingsverzoek niet ofwel de naam van de voorzieningenrechter die verlof tot het dagvaarden voor de zitting van 10 januari 2018 heeft verleend, dan wel de naam van mr. [verweerder] als behandelend voorzieningenrechter heeft genoemd en heeft volstaan met de algemene aanduiding “voorzieningenrechter”. Dit geldt temeer gelet op de uiterst korte termijn waarop mr. [naam advocaat] het wrakingsverzoek diende op te stellen en in te dienen.
6.4.
Daar komt nog bij dat, zoals mr. [verweerder] ter zitting nog heeft verklaard, de voorzieningenrechter die het kort geding zal gaan behandelen, doorgaans degene is die het behandelingstijdstip daartoe vaststelt en zo nodig verlof verleend om op verkorte termijn te dagvaarden. Dat dit in het onderhavige geval anders is geweest mag derhalve niet ten nadele van verzoeker gelden en moet aan mr. [verweerder] , die ook bij de behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek is verschenen, worden toegerekend.
De inhoudelijke beoordeling
6.5.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.6.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.7.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich een dergelijke omstandigheid in het onderhavige geval niet voor.
6.8.
Door de voorzieningenrechter is terecht aangevoerd dat ingevolge het procesreglement korte gedingen vanwege de spoedeisendheid van de zaak kan worden voorbijgegaan aan de door de wederpartij opgegeven verhinderdata en dat voor die spoedeisendheid als uitgangspunt geldt hetgeen in de aangeleverde conceptdagvaarding is gesteld.
6.9.
In het onderhavige geval kan niet anders worden vastgesteld, dan dat in de in de dagvaarding aangevoerde omstandigheid dat de leveringsakte van de woning uiterlijk op 11 januari 2018 dient te worden gepasseerd, reden is gevonden om de behandeling van het kort geding, dat op 8 januari 2018 werd aangevraagd, op 10 januari 2018 te doen plaatsvinden.
6.10.
Of die gestelde spoedeisendheid zich ook daadwerkelijk voordoet, staat, naar de voorzieningenrechter eveneens terecht heeft aangevoerd, op het moment van het vaststellen van het zittingstijdstip niet ter beoordeling, maar eerst bij de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting.
6.11.
Tegen deze achtergrond kan dan ook niet gezegd worden, dat met het op zeer korte termijn vaststellen van het behandeltijdstip, waarbij is voorbijgaan aan de door mr. [naam advocaat] opgegeven verhindering, jegens verzoeker partijdig of met vooringenomenheid is gehandeld. De omstandigheid dat, zoals nog is aangevoerd, dit al eerder ook in een vorige zaak is gebeurd, maakt dit niet anders, waarbij nog komt, dat niet is gebleken dat mr. [verweerder] daarmee bemoeienis heeft gehad.
6.12.
Dit betekent dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven op 10 januari 2018 door mr. Peters, mr. van Kralingen en mr. Breeman, in tegenwoordigheid van de Jong, griffier, en in het openbaar op 10 januari 2018 (om 14.37 uur) uitgesproken.
--