ECLI:NL:RBZWB:2018:3938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
BRE 17/4401
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen terugbetaling kinderbijslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar tegen een besluit over de terugbetaling van te veel ontvangen kinderbijslag. De eiser, woonachtig in Saudi-Arabië, stelde dat hij het primaire besluit niet had ontvangen en dat de Svb ten onrechte aannam dat hij dit wel had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb het besluit op het juiste adres heeft verzonden, ondanks een verwarring in de plaatsnaam. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van het besluit niet gebrekkig was en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het besluit niet heeft ontvangen. De rechtbank heeft de termijn voor het indienen van bezwaar, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), als niet verschoonbaar geacht. De eiser had zijn bezwaar te laat ingediend, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank benadrukte dat termijnen van bezwaar en beroep van openbare orde zijn en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een verschoonbare termijnoverschrijding rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/4401 AKW

uitspraak van 6 juli 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank(Svb; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 mei 2017 (bestreden besluit) van de Svb inzake de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een besluit over terugbetaling van te veel ontvangen kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 30 mei 2018.
Eiser is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Na verschillende verzoeken om informatie aan eiser te hebben verstuurd sinds 23 oktober 2013 heeft de Svb bij brief van 8 september 2014 hem meegedeeld te onderzoeken of hij over het vierde kwartaal 2013 terecht kinderbijslag heeft ontvangen. Die brief was geadresseerd aan het toen van eiser bekende adres in het Verenigd Koninkrijk en is, zoals eerder gebeurd, bij de Svb teruggekomen met een aantekening “NOT HERE” op de enveloppe.
Na twee eerdere verzoeken om het juiste adres van het gezin van eiser aan de werkgever van eiser (Dow Benelux B.V. te Terneuzen, hierna: werkgever) heeft de Svb op 7 oktober 2014 een verzoek om informatie gestuurd aan het adres van de Personeels-/salarisadministratie van de werkgever.
De echtgenote van eiser heeft daarna op 24 oktober 2014 telefonisch hun adres in Saudi-Arabië aan de Svb doorgegeven. Door de Svb is toen geregistreerd het adres:
‘Las Dunas Garden Village F25
King Fahd Road
PO Box 667
Ar Khobar 31952
SAOEDI ARABIE’.
Naar dat adres heeft de Svb vervolgens verschillende brieven met betrekking tot kinderbijslag voor de dochter van eiser gestuurd. De achtste brief daarna, gedateerd 1 april 2015, is kennelijk als onbestelbaar ongeopend teruggestuurd naar de Svb. Eiser heeft op die brieven van de Svb niet gereageerd.
Bij (primair) besluit van 1 juli 2015 heeft de Svb beslist dat eiser een bedrag van € 1.368,90 te veel aan kinderbijslag heeft ontvangen dat hij dat bedrag moet terugbetalen.
Dat besluit heeft de Svb naar het laatste opgegeven adres van eiser in Saudi-Arabië, zijnde het voornoemde adres, verzonden, evenals een rappel van 3 september 2015, een rappel van 13 oktober 2015 en de mededeling van 4 december 2015 dat de invordering in handen is gegeven aan TCM-Netherlands te Purmerend.
Middels een formulier van 14 februari 2017 heeft eiser de Svb bericht dat hij sinds 1 juli 2016 weer in Nederland woont.
Bij brief van 21 maart 2017 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit. Dat bezwaarschrift is door de Svb op 27 maart 2017 ontvangen.
Naar aanleiding van de vraag van de Svb waarom eiser het bezwaar te laat heeft ingediend heeft eiser geantwoord met een brief van 28 april 2017.
Bij het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. In beroep heeft eiser samengevat aangevoerd dat hij het primaire besluit niet had ontvangen en dat de Svb dat ten onrechte niet van hem aanneemt. In dit kader heeft eiser gesteld dat het postbezorgsysteem in Saudi-Arabië erg bureaucratisch en onbetrouwbaar is. Omdat post niet op huisadressen wordt bezorgd maakt men er gebruik van postbussen. Eiser heeft er op gewezen dat er veel klachten op internet zijn te vinden over niet aankomende post die is behandeld door Saudi Post. Zijn werkgever maakt daarom gebruik van DHL shipment in plaats van Saudi Post.
Verder heeft eiser er op gewezen dat zijn werkgever alle sociale voorzieningen behalve de kinderbijslag voor hem afhandelde en hij geen post van de Svb verwachtte toen hij in Saudi-Arabië woonde, omdat hij voor het vertrek naar dat land al wist gedurende zijn tijd in dat land geen recht op kinderbijslag te hebben.
Dat slechts eenmaal een aan hem geadresseerd poststuk van de Svb retour is gekomen uit Saudi-Arabië betekent niet dat de andere stukken zijn aangekomen. Eiser heeft geen enkel poststuk van de Svb ontvangen toen hij in Saudi-Arabië woonde.
Bij het telefonisch contact dat de echtgenote van eiser met de Svb had op 24 oktober 2014 is door de Svb op geen enkele manier melding gemaakt van enige onregelmatigheid met betrekking tot kinderbijslag. Inmiddels is eiser gebleken dat de brieven door de Svb verstuurd zijn naar een plaats met de naam ‘Ar Khobar’ in de adressering en niet naar de juiste plaats ‘Al Khobar’. Dat eiser wordt verweten niet eerder na vertrek naar Saudi-Arabië zijn gegevens bij de Svb in orde te hebben gebracht, is zijns inziens niet van belang omdat ook dan het besluit van 1 juli 2015 niet zou zijn ontvangen.
Verder wijst eiser er op dat een collega en buurman in Saudi-Arabië de drie brieven die de Svb hem zond via het adres van hun werkgever (Dow Benelux in Saudi-Arabië) niet heeft ontvangen.
3. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij zich bij de toetsing van het bestreden besluit uitsluitend dient te beperken tot de vraag of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Eiser betwist niet dat de Svb het primaire besluit op 1 juli 2015 heeft verzonden. Uitgaande hiervan had eiser uiterlijk op 12 augustus 2015 bezwaar moeten maken tegen dat besluit. Het bezwaarschrift van 21 maart 2017, dat door de Svb is ontvangen op 27 maart 2017, is dan ook te laat ingediend. Eiser heeft dit ter zitting erkend.
Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde. Dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden. Hiervan is de rechtbank, gezien wat hierna wordt overwogen, in het geval van eiser niet gebleken.
5. Ter zitting heeft eiser verklaard dat in Saudi-Arabië een plaats met de naam Ar Khobar niet bestaat. Wel bestaat de stad Al Khobar en daar verbleef hij ook. Door de Svb is de plaatsnaam in de adressering aangeduid als ‘Ar Khobar 31952’. Door te wijzen op een verschil in schrijfwijze van ‘Al Khobar’ en ‘Ar Khobar’ heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij het primaire besluit in Saudi-Arabië niet heeft ontvangen. In dit verband is mede van belang dat eiser ten aanzien van het getal 31952 heeft verklaard dat het een aanduiding van een postcode betreft en dat deze postcode alleen voor de plaats Al Khobar wordt gebruikt. Met de Svb is de rechtbank dan ook van oordeel dat het aannemelijk is dat het primaire besluit juist is besteld. Een eventuele gebrekkigheid van het postsysteem in Saudi-Arabië is in dit verband niet relevant.
Nu geen andere relevante redenen zijn aangevoerd waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend, concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
6. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Svb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft geacht wegens het overschrijden van de bezwaartermijn.
7. Ten overvloede voegt de rechtbank daaraan toe dat als een termijnoverschrijding met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar wordt geacht, blijkens bestendige jurisprudentie van de indiener van het bezwaarschrift wordt verwacht dat deze zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk na kennisname van het besluit zijn bezwaar indient. In die jurisprudentie wordt met zo spoedig mogelijk bedoeld een periode van ongeveer twee weken.
Volgens de verklaring van eiser ter zitting heeft hij op 1 maart 2017 voor het eerst kennis genomen van het primaire besluit en heeft hij toen het advies van de Svb gekregen om bezwaar te maken tegen dat besluit. Vervolgens is het bezwaarschrift door de Svb op 27 maart 2017 ontvangen. Eiser heeft dan ook niet binnen een periode van ongeveer twee weken bezwaar gemaakt, zodat zelfs als eiser er in zou zijn geslaagd aannemelijk te maken dat er ten aanzien van het primaire besluit sprake is van een gebrekkige bekendmaking en hij daardoor pas op 1 maart 2017 daarvan voor het eerst kennis heeft kunnen nemen, dan het oordeel zou zijn dat hij niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk een bezwaarschrift heeft ingediend.
8. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.