ECLI:NL:RBZWB:2018:3699

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
AWB 17_3662
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake toekenning WIA-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 10 april 2017, waarin de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd behandeld. Eiser, die als regionaal accountmanager werkzaam was, is per 3 november 2014 uitgevallen door rugklachten. Het UWV had eerder een WIA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 53,46%, maar dit percentage werd later verhoogd naar 78,91% na een herbeoordeling. De rechtbank heeft op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 78,91% per 31 oktober 2016. Eiser had aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende medische beperkingen hadden vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een verdere urenbeperking. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser toegewezen en het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/3662 WIA

uitspraak van 14 juni 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J. de Jong,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 april 2017 (bestreden besluit I) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam fysiotherapeut en arbeidsdeskundige] , fysiotherapeut en arbeidsdeskundige. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .
De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend teneinde de verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b) opdracht te geven aanvullend te rapporteren over hetgeen door [naam fysiotherapeut en arbeidsdeskundige] ter zitting is gesteld.
Bij besluit van 4 januari 2018 (bestreden besluit II) heeft het UWV bestreden besluit I gewijzigd en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser gewijzigd naar 78,91%. Eiser heeft vervolgens aanvullende beroepsgronden ingediend tegen bestreden besluit II.
Het UWV heeft op deze aanvullende gronden gereageerd, waarna eiser hierop weer heeft gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten zonder nadere zitting.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als regionaal accountmanager. Voor dat werk is hij per 3 november 2014 uitgevallen vanwege rugklachten. Vanuit de situatie dat eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft ontvangen, heeft het UWV bij besluit van 2 februari 2015 met ingang van dezelfde datum aan hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Bij besluit van 18 augustus 2016 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 31 oktober 2016 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,46%.
Bij bestreden besluit I zijn de bezwaren van eiser gegrond verklaard en is het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd naar 63,27%.
Bij bestreden besluit II heeft het UWV bestreden besluit I gewijzigd en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser gewijzigd naar 78,91%.
2. In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 oktober 2016 heeft vastgesteld op 78,91%
.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De urenbeperking van twee keer vier uur per week is niet voldoende gemotiveerd, niet inzichtelijk gemaakt en is niet conform de Standaard duurbelasting in arbeid. Er is blijkbaar alleen gekeken naar de fysiotherapie die eiser volgt en er is geen dan wel onvoldoende rekening gehouden met de andere gegevens in het dossier. Eiser acht een hogere urenbeperking van vier uur per dag van toepassing, omdat hij dagelijks overdag anderhalf uur slaapt om zijn weefsels te laten herstellen van de geringe inspanningen die hij verricht. Ook de reumatoloog en de anesthesioloog hebben gesteld dat sprake is van een forse energetische beperking, die de verzekeringsarts b&b niet zomaar terzijde mag schuiven. Het komt vaak voor dat chronische vermoeidheid het gevolg is van chronische pijnen. Die chronische pijnen zijn medisch gezien geobjectiveerd. Nu de geduide functies acht uur per dag moeten worden uitgeoefend, acht eiser deze niet passend voor hem. Verder heeft hij verwezen naar de gronden die hij in bezwaar heeft aangevoerd tegen de destijds geduide functies. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser nieuwe informatie overgelegd van fysiotherapeut [naam fysiotherapeut en arbeidsdeskundige] . Tevens heeft eiser verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
4. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5. Nu het UWV tijdens de beroepsprocedure een deels gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen en niet volledig tegemoetkomt aan de bezwaren van eiser, wordt het beroep gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede geacht te zijn gericht tegen het gewijzigde besluit op bezwaar, bestreden besluit II.
Gesteld noch gebleken is dat eiser nog een procesbelang heeft bij de beoordeling van bestreden besluit I. Het beroep tegen bestreden besluit I zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.1
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser in staat is te functioneren, omdat hij niet valt onder een van de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden zoals beschreven in het Schattingsbesluit. Eiser is aangewezen op rugsparende, fysiek lichtere werkzaamheden. De verzekeringsarts heeft geconstateerd dat de medische situatie en de belastbaarheid het afgelopen jaar niet wezenlijk zijn veranderd, waardoor de belastbaarheid gelijk is aan de belastbaarheid die is vastgesteld bij de Eerstejaarsziektewetbeoordeling. Er is geen reden om toegenomen beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts heeft voorts gerapporteerd dat de belastbaarheid van eiser wordt beïnvloed door het huidige klachtenpatroon in combinatie met zijn copingsstijl. De verwachting is dat er ten aanzien van de medische situatie geen verandering te verwachten is, omdat sprake is van degeneratieve afwijkingen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de FML van 5 augustus 2016.
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de door eiser ingebrachte informatie van huisarts [naam huisarts] , reumatoloog [naam reumatoloog] , radioloog [naam radioloog] , fysiotherapeut [naam fysiotherapeut en arbeidsdeskundige] en eigen informatie van eiser, bestudeerd. Tevens heeft de verzekeringsarts b&b eiser gezien op de hoorzitting. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de weergave van de beperkingen door de primaire verzekeringsarts voldoende wordt gedragen door de aanwezige medische objectiveerbare gegevens. Er zijn reeds uitgebreide beperkingen aangenomen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid. Er zijn geen cognitieve functiestoornissen geobjectiveerd waarvoor beperkingen opgenomen dienen te worden en ook naar aanleiding van het urineverlies en het schrijven en lezen zijn geen beperkingen nodig. Eiser dient wel beperkt te worden op geknield actief zijn, professioneel autorijden en werken in koelcellen. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat er geen medische reden aanwezig is om een urenbeperking conform de Standaard duurbelasting in arbeid aan te nemen of eiser te beperken voor wisselende diensten of ’s nachts werken. De gewijzigde belastbaarheid en beperkingen zijn neergelegd in de FML van 28 maart 2017.
6.2
Naar aanleiding van het beroepschrift heeft de verzekeringsarts b&b nogmaals de beschikbare medische gegevens bestudeerd en als volgt gerapporteerd. De door de reumatoloog vermelde extreme vermoeidheid is een weergave van wat eiser tijdens de anamnese heeft verteld, geen oordeel van de reumatoloog. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat er geen objectieve medische noodzaak bestaat voor structurele rustmomenten. In de bezwaarfase is voorts afdoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding is voor een urenbeperking op preventieve gronden en er is geen sprake van een dusdanig fysieke inspanning door therapie, dat hiervoor hersteltijd nodig zou zijn. Gelet op het medisch onderzoeksverslag is er geen aanleiding om een verdergaande beperking op torderen, bukken en knielen/hurken op te leggen. Vanuit preventief oogpunt is wel een beperking opgenomen geknield en/of gehurkt actief zijn. Tenslotte wordt de visie van de primaire verzekeringsarts ten aanzien van de duurzaamheid van de beperkingen niet betwist. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat het beroepschrift geen aanleiding geeft om terug te komen op het eerder ingenomen standpunt.
6.3
Naar aanleiding van de vraag van rechtbank als gevolg van de verklaring van fysiotherapeut [naam fysiotherapeut en arbeidsdeskundige] ter zitting heeft de verzekeringsarts b&b als volgt gerapporteerd. Gelet op de fysiotherapeutische behandeling van één uur, tweemaal per week, en de noodzaak tot herstel, dient een urenbeperking aangenomen te worden van twee keer vier uur per week. Eiser wordt hiermee in staat geacht maximaal 32 uur per week inzetbaar te zijn in passende arbeid. De gewijzigde belastbaarheid is neergelegd in de FML van 19 december 2017.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij eiser niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de rugklachten, de artrose en de astmatische klachten.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt, aangezien hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden.
De rechtbank merkt op dat hangende beroep alsnog een urenbeperking is aangenomen tot 32 uur per week. Ten aanzien van de stelling dat een verdergaande urenbeperking naar 20 uur per week dient te worden opgelegd stelt de rechtbank vast dat de verzekeringsartsen de informatie van de reumatoloog en de fysiotherapeut hebben meegenomen. De rechtbank stelt vast dat deze informatie geen aanleiding heeft gevormd voor het opleggen van de verdergaande urenbeperking en dat het juist de specifieke taak en deskundigheid van verzekeringsarts is om medische gegevens te wegen en te vertalen in medische beperkingen. De vermoeidheidsklachten van eiser zijn al meegenomen in de beoordeling door de verzekeringsartsen, door diverse beperkingen aan te nemen op statische houdingen en dynamische handelingen en eiser een urenbeperking voor 32 uur per week op te leggen. De rechtbank wil niets afdoen aan de beperkingen die eiser ervaart in zijn dagelijks leven, maar voor het aannemen van een aanvullende urenbeperking is meer nodig dan alleen het dagverhaal van eiser. Er dient te worden uitgegaan van de objectiveerbare medische beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank is met de aangenomen beperkingen reeds tegemoetgekomen aan de klachten van eiser en heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat een aanvullende urenbeperking nodig is. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 19 december 2017.
7.1
Het arbeidskundig onderzoek is verricht door een arbeidsdeskundige en een arbeidskundige bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
Rekening houdend met de FML heeft de arbeidsdeskundige een arbeidsmogelijkhedenlijst opgesteld met voor eiser geschikte functies.
De arbeidskundige b&b heeft na eigen onderzoek geconcludeerd dat de geduide functies niet passend zijn voor eiser omdat hij niet over de vereiste diploma’s beschikt. De arbeidskundige b&b heeft eiser in ieder geval geschikt geacht voor de functies van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (Sbc-code 267050), samensteller kunststof- en rubberproducten (Sbc-code 271130) en administratief medewerker (Sbc-code 315133).
7.2
De arbeidskundige b&b heeft naar aanleiding van de FML van 19 december 2017 alle eerder passend geachte functies verworpen, omdat hierin meer dan 32 uur gewerkt dient te worden. De arbeidskundige b&b heeft eiser in ieder geval geschikt geacht voor de functies van medewerker DIV (Sbc-code 315133), monteur (Sbc-code 267050) en teamondersteuner (Sbc-code 315100).
7.3
De rechtbank heeft de belasting van de geduide functies vergeleken met de FML en heeft daarbij de toelichting betrokken die de arbeidsdeskundigen hebben gegeven bij de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in deze functies niet wordt overschreden. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de hangende beroep gewijzigde functies, maar enkel verwezen naar de bezwaargronden tegen de inmiddels vervallen functies. Daarom zal de rechtbank ervan uitgaan dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.4
Op basis van de inkomsten die eiser hiermee zou kunnen verwerven, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 78,91%. Nu eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om die conclusie onjuist te achten.
8. Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 oktober 2016 heeft vastgesteld op 78,91%
.
Het beroep tegen bestreden besluit II zal dan ook ongegrond worden verklaard.
9.1
Nu in de beroepsfase door het UWV gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan het beroep van eiser, dient het UWV het griffierecht aan eiser te vergoeden. Nu het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond wordt verklaard, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding echter af.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).
9.2
Daarnaast komen, op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb, de kosten voor de werkzaamheden van fysiotherapeut [naam fysiotherapeut en arbeidsdeskundige] voor vergoeding in aanmerking. De maatstaf voor vergoeding van de kosten van een deskundige wordt vastgesteld ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt voor de werkzaamheden in deze zaak een tarief van ten hoogste € 116,09 per uur.
De door eiser overgelegde factuur van fysiotherapeut [naam fysiotherapeut en arbeidsdeskundige] dateert van 8 februari 2018 en bedraagt € 450,-. In deze factuur is 6 uur gedeclareerd tegen een uurtarief van € 75,-. Gelet op de toepasselijke regelgeving komt de gehele factuur voor vergoeding in aanmerking, te verhogen met de omzetbelasting van 21% = € 544,50.
9.3
Eiser heeft tenslotte verzocht om de vergoeding van reiskosten tot een bedrag van € 17,44 voor het bijwonen van de zitting. De kosten in verband met het bijwonen van een zitting worden op basis van artikel 1, onder c, en 2, eerste lid, onderdeel c, van het Bpb in verbinding met artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 vergoed op basis van het tarief voor het openbaar vervoer, tweede klasse. De rechtbank stelt deze kosten vast op een bedrag van € 9,-.
9.4
In totaal komt hierdoor voor vergoeding in aanmerking: € 1.002,- + € 544,50 + € 9,- = € 1.555,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.555,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. Roestenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.