In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 10 april 2017, waarin de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd behandeld. Eiser, die als regionaal accountmanager werkzaam was, is per 3 november 2014 uitgevallen door rugklachten. Het UWV had eerder een WIA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 53,46%, maar dit percentage werd later verhoogd naar 78,91% na een herbeoordeling. De rechtbank heeft op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 78,91% per 31 oktober 2016. Eiser had aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende medische beperkingen hadden vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een verdere urenbeperking. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser toegewezen en het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.