In deze zaak hebben eisers bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] inzake hun verzoek om planschadevergoeding. Het college had op 13 september 2017 een besluit genomen waarin het verzoek van eisers werd afgewezen, met de stelling dat de planologische mutatie voorzienbaar was. Eisers hebben het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, wat het college heeft gedaan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in deze zaak.
Tijdens de zitting op 22 maart 2018 hebben eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hun standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds 29 augustus 2008 eigenaar zijn van de onroerende zaak en dat zij op 11 december 2014 een bestemmingsplan hebben ingediend dat op 18 februari 2015 in werking is getreden. Eisers hebben een aanvraag voor planschadevergoeding ingediend, maar het college heeft deze afgewezen op basis van een advies van [naam stichting]. De rechtbank heeft de argumenten van eisers en het college tegen elkaar afgewogen.
De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat de door eisers geleden planschade niet voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorzienbaarheid van de planologische wijziging niet op de juiste wijze is beoordeeld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en aan eisers een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 10.800, waarbij 3% van de waarde van de onroerende zaak voor rekening van eisers is gelaten. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van eisers en het griffierecht dient te worden vergoed.