ECLI:NL:RBZWB:2018:3624

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
6646608 OV VERZ 18-1086 en 6646681 OV VERZ 18-1088
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot instelling van meerderjarigenbewind en mentorschap voor zorgweigeraar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2018 uitspraak gedaan op een verzoek van een verzorgende instelling tot instelling van een meerderjarigenbewind en een mentorschap voor een rechthebbende die zich tweemaal had onttrokken aan het horen door de kantonrechter. De rechthebbende, die als zorgweigeraar kan worden gekarakteriseerd, ziet de noodzaak van de in te stellen maatregel niet in. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de rechthebbende tijdelijk en wellicht duurzaam niet in staat is om haar belangen adequaat te behartigen, mede op basis van een medische verklaring. Ondanks het feit dat de rechthebbende niet is gehoord, heeft de kantonrechter besloten de verzoeken toe te wijzen, met de nadruk op de urgentie van het opstarten van het bewind en mentorschap. De kantonrechter heeft ook een jaarlijkse verantwoordingsplicht opgelegd aan de benoemde mentor. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de omstandigheden, waarbij de kantonrechter de geschiktheid van de voorgestelde bewindvoerder en mentor heeft bevestigd. De beschikking is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster III Insolventie en kanton beheerszaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 6646608 OV VERZ 18-1086 en 6646681 OV VERZ 18-1088
beschikking d.d. 30 mei 2018 op een verzoek tot instelling van een meerderjarigenbewind en een mentorschap
van
[naam en gegevens verzoeker].

1.Het procesverloop

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 21 november 2017 door de griffie van de rechtbank ontvangen verzoekschrift (met bijlagen);
b. de op 12 december 2017 en 16 januari 2018 ontvangen aanvullende stukken;
c. het proces-verbaal van de griffier met betrekking tot het verhandelde op [locatie] van donderdag 15 maart 2018;
d. het proces-verbaal van de griffier met betrekking tot het verhandelde op de terechtzitting van donderdag 3 mei 2018.
1.2
De inhoud van deze stukken geldt hier als ingelast.

2.De beoordeling

2.1
Het verzoek van [de instelling] strekt tot de instelling van een bewind over de goederen van en tot instelling van een mentorschap over
[naam en gegevens rechthebbende], onder gelijktijdige benoeming van [naam en gegevens bewindvoerder en mentor]. [de instelling] is de verzorgende instelling waar rechthebbende op dit moment verblijft. Als reden voor het instellen van het verzoek voert de instelling aan dat rechthebbende zelf geen verzoek wenst in te dienen omdat zij de noodzaak daartoe niet inziet. Rechthebbende is echter momenteel dakloos en tijdelijk opgenomen in de instelling van verzoekster op basis van een rechterlijke machtiging. De zus van rechthebbende wenst hierin geen rol te spelen omdat zij meent dat de GGZ in gebreke is gebleven bij de eerdere huisuitzetting van rechthebbende door de woningstichting te [XXX]. Rechthebbende heeft verder nog twee meerderjarige kinderen waarmee zij volgens [de instelling] geen contact heeft. Gelet op de aangevoerde grond acht de kantonrechter [de instelling] ontvankelijk in haar verzoek.
2.2
Naar aanleiding van het verzoek heeft de griffier rechthebbende, verzoekster, de voorgestelde bewindvoerder en de voorgestelde mentor opgeroepen voor een mondelinge behandeling van het verzoek op [locatie] op 15 maart 2018. Op 15 maart is verschenen de heer [XXX namens de instelling], [de bewindvoerder], [de mentor], alsmede kantonrechter mr. W.E.M. Verjans en [de griffier]. Rechthebbende bleek niet aanwezig in haar woning. Dit terwijl zij uitdrukkelijk op de hoogte is gebracht dat de mondelinge behandeling, waaronder het horen van haar, op die datum en dat tijdstip zou plaatsvinden. Volgens de heer [XXX namens de instelling] trekt rechthebbende zich steeds terug en is zij boos. De kantonrechter besluit een nieuwe datum vast te stellen voor het behandelen van het verzoek. Uitgangspunt is immers dat rechthebbende -alvorens te beslissen op de verzoeken- door de kantonrechter wordt gehoord.
2.3
Op 3 mei 2018 heeft op de rechtbank te Bergen op Zoom een tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden. Rechthebbende is -hoewel deugdelijk opgeroepen- opnieuw niet verschenen. Wel verschenen zijn eerder genoemde heer [XXX namens de instelling] [de bewindvoerder], [de mentor], alsmede kantonrechter mr. W.E.M. Verjans en [de griffier]. De kantonrechter besluit dit keer wel tot verdere behandeling van het verzoek over te gaan. De heer [XXX namens de instelling] deelt mede dat voorafgaande aan deze behandeling van de zijde van [de instelling] meerdere malen contact met rechthebbende is geweest. Ook met de zus van rechthebbende is contact geweest. Volgens haar wenst rechthebbende de oproepingsbrief voor deze zitting niet te lezen. Verder wordt aangevoerd namens [de instelling] dat rechthebbende nog steeds in [naam woonplaats] woont maar dat zij weigert om zich bij de gemeente [naam woonplaats] in te schrijven. Dit gaat waarschijnlijk gevolgen hebben voor haar uitkering als dakloze. Rechthebbende wil persé terug naar [XXX]. Rechthebbende is destijds ontruimd vanwege het veroorzaken van overlast (conflict met buurt). De heer [XXX namens de instelling] verwacht dat de lopende rechterlijke machtiging verlengd gaat worden. Volgens hem gaat het op dit moment redelijk met mevrouw.
2.4
Uit de stukken, waaronder een medische verklaring d.d. 14 november 2017, en het verhandelde tijdens de beide terechtzittingen is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat de rechthebbende als gevolg van haar geestelijke toestand in elk geval tijdelijk en wellicht duurzaam niet in staat is zelf ten volle haar belangen van vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen, reden waarom de kantonrechter de onderhavige verzoeken zal inwilligen. De kantonrechter constateert dat rechthebbende kan worden getypeerd als een zorgweigeraar/zorgmijder.
Zij ziet zelf de noodzaak van de -in te stellen maatregel- niet of onvoldoende. Dit blijkt ook uit de eerder genoemde medische verklaring. De kantonrechter acht het van belang dat het -in te stellen- bewind en mentorschap zo snel mogelijk wordt opgestart. De omstandigheid, dat rechthebbende zelf ter zake nog niet is gehoord, doet daar niet aan af.
2.5
Tegen de voorgestelde bewindvoerder en mentor zijn geen bezwaren gerezen.
De kantonrechter heeft zich vergewist van de bereidheid van de voorgestelde bewindvoerder en mentor om hun taak ten behoeve van rechthebbende op zich te nemen. Hij acht beide professionele vertegenwoordigers ook geschikt voor hun taak.
2.6
De -te benoemen- bewindvoerder kent haar wettelijke taken. Ter zitting is de kantonrechter gebleken dat rechthebbende nog in staat wordt geacht om zelf aan de bewindvoerder toestemming te geven voor het doen van beschikkingshandelingen. De rechthebbende wordt tevens in staat geacht de -door de bewindvoerder op te stellen- rekening en verantwoording ter goedkeuring te ondertekenen.
2.7
De kantonrechter legt aan de -te benoemen- mentor de verplichting op dat zij jaarlijks een schriftelijke rapportage aan de kantonrechter overlegt, waarin verslag wordt gedaan van de door haar verrichte werkzaamheden ten behoeve van rechthebbende.
2.8
Beide -te benoemen- professionele wettelijke vertegenwoordigers weten dat feiten die voor de bewindvoering en voor het mentorschap en alsmede het voortduren daarvan van betekenis zijn, terstond aan de kantonrechter medegedeeld dienen te worden.
2.9
De kantonrechter zal de beloning van de te benoemen bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden vaststellen op een bedrag van € 519,40 (excl. BTW).
2.1
De kantonrechter zal de jaarbeloning van de te benoemen bewindvoerder, inclusief onkostenvergoeding en exclusief omzetbelasting voor zover van toepassing, vaststellen
overeenkomstig artikel 3 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (basistarief).
2.11
De kantonrechter zal de beloning van de te benoemen mentor voor de aanvangswerkzaamheden vaststellen op een bedrag van € 519,40 (excl. BTW).
2.12
De kantonrechter zal de jaarbeloning van de te benoemen mentor, inclusief onkostenvergoeding en exclusief omzetbelasting voor zover van toepassing, vaststellen
overeenkomstig artikel 4 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (basistarief).
2.13
Op grond van de bevoegdheid als omschreven in artikel 1:436 lid 3 BW bepaalt de kantonrechter ambtshalve dat de onderhavige beschikking wordt ingeschreven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister.

3.De beslissing

De kantonrechter:
stelt vanwege haar geestelijke toestand een bewind in over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan:
[rechthebbende]voornoemd;
stelt vanwege haar geestelijke toestand een mentorschap in over:
[rechthebbende]voornoemd;
benoemt tot bewindvoerder:
[de bewindvoerder]voornoemd;
stelt de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden vast op een bedrag van € 519,40 (excl. BTW);
stelt de jaarbeloning van de bewindvoerder vast overeenkomstig artikel 3 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
benoemt tot mentor:
[de mentor]voornoemd;
stelt de beloning van de mentor voor de aanvangswerkzaamheden vast op een bedrag van
€ 519,40 (excl. BTW);
stelt de jaarbeloning van de mentor vast overeenkomstig artikel 4 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
legt een jaarlijkse verantwoordingsplicht aan de mentor op;
draagt de griffier op deze uitspraak in te schrijven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2018.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.