ECLI:NL:RBZWB:2018:3554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
AWB 17_8303
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetting huurtoeslag woning op Parc Patersven

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 25 november 2017, waarin zijn huurtoeslag over het jaar 2017 werd stopgezet. De rechtbank heeft op 8 juni 2018 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Eiser betwistte dat zijn woning op Parc Patersven als een recreatiewoning kan worden aangemerkt, zoals de Belastingdienst/Toeslagen stelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het park niet meer als vakantiebestedingsbedrijf kan worden beschouwd, mede op basis van een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 januari 2018. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor eiser recht heeft op huurtoeslag. Tevens is de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/8303 HUUR

uitspraak van 8 juni 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

de Belastingdienst/Toeslagen (kantoor Utrecht), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 november 2017 (bestreden besluit) van de Belastingdienst/Toeslagen inzake de stopzetting van zijn huurtoeslag over het jaar 2017.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S. Namjesky. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger1] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt sinds 16 november 2015 huurtoeslag voor zijn woning op het adres [adres1] te [woonplaats] .
Bij voorschotbeschikking van 28 december 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van eiser voor het jaar 2017 vastgesteld op € 4.011,-.
Bij besluit van 28 oktober 2017 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangekondigd eisers recht op huurtoeslag te beëindigen per 1 december 2017. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser huurtoeslag voor een recreatiewoning ontvangt en dat hiervoor door een wetswijziging per 1 juli 2016 geen huurtoeslag meer gekregen kan worden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij herziene voorschotbeschikking van 21 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht op huurtoeslag van eiser over de periode 1 januari 2017 tot en met 30 november 2017 vastgesteld op € 3.677,-.
Bij het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond geacht.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit rechtens onjuist is en niet berust op een deugdelijke motivering. Zonder toelichting valt niet in te zien hoe de Belastingdienst/Toeslagen tot de conclusie is gekomen dat er volgens de Wet op de huurtoeslag (Wht) geen huurtoeslag verkregen kan worden voor recreatiewoningen. Eiser betwist dat sprake is van een vakantiebestedingsverblijf in de zin van artikel 1, aanhef en onder c van de Wht. Evenmin is gesteld of gebleken dat zijn woning niet geschikt zou zijn voor permanent verblijf of dat zijn woning en de woningen eromheen uitsluitend worden gebruikt voor vakantie. Dat geen sprake is van een recreatiewoning volgt tevens uit het feit dat eiser over zijn huur geen omzetbelasting betaalt en dat hij zijn woning zelf heeft moeten voorzien van meubilering en stoffering. Tot slot is de woning in het Kadaster omschreven als ‘wonen’ en niet als ‘recreatie’. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zijn bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een afschrift van het Kadaster toegevoegd.
3. Artikel 1, aanhef en onder c, sub 2 van de Wht, bepaalt, zoals dit artikel sinds 1 juli 2016 luidt, dat in deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder huurder de persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de woning onderdeel uitmaakt van een hotel-, pension-, kamp- of vakantiebestedingsbedrijf, ongeacht de duur van de huurovereenkomst.
4. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden het recht op huurtoeslag van eiser heeft beëindigd per 1 december 2017.
5.1
Een besluit tot beëindiging van de huurtoeslag is een voor eiser belastend besluit, waardoor de bewijslast of voldaan is aan de redenen voor beëindiging, in beginsel op de Belastingdienst/Toeslagen rust. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de beëindiging ten grondslag gelegd dat eiser geen aanspraak meer kan maken op huurtoeslag omdat hij in een recreatiewoning woont.
5.2
Niet in geschil is dat de woning van eiser deel uitmaakt van het park Parc Patersven (hierna: het park). Naar het oordeel van de rechtbank is dit park echter niet (meer) aan te merken als een vakantiebestedingsbedrijf als bedoeld in de Wht. Daarbij betrekt de rechtbank de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:42).
Uit deze uitspraak volgt dat de woningen op het park in eigendom zijn bij particulieren, de woningen permanent mogen worden bewoond en er weliswaar recreatieve voorzieningen zijn, zoals onder meer een zwembad, een sportveld en een animatieruimte, maar dat deze inmiddels niet meer worden gebruikt. Naar het oordeel van de Afdeling is verder geen sprake van een gezamenlijke exploitatie van het park en kan het park niet beschouwd worden als een door één onderneming of instelling geëxploiteerd bedrijvigheid die als één inrichting moet worden aangemerkt. Dat deze procedure een verzoek om handhavend op te treden ten aanzien van diverse milieuovertredingen betrof, doet aan de overwegingen van de Afdeling ten aanzien van de staat van het park naar het oordeel van de rechtbank niets af.
De rechtbank ziet geen aanleiding om deze uitspraak van de Afdeling niet te volgen en is gelet op de genoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat het park niet aangemerkt kan worden als een vakantiebestedingsbedrijf als bedoeld in de Wht. In de hiervoor genoemde procedure is weliswaar de situatie eind 2016 beoordeeld, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om hierover per 1 december 2017 anders te oordelen. Ook de Belastingdienst/Toeslagen heeft dit niet aannemelijk gemaakt.
5.3
Nu het park naar het oordeel van de rechtbank per 1 december 2017 niet aan te merken is als een vakantiebestedingsbedrijf, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaarschrift ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard.
5.4
Ten aanzien van de overige door eiser aangehaalde punten, zoals de eisen aan de woning en de omschrijving in het Kadaster, overweegt de rechtbank dat dit geen voorwaarden zijn die door de Wht worden gesteld, maar overwegingen betreffen die zijn opgenomen in de Memorie van Toelichting bij de wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met het stellen van nadere huurmaatregelen tot verdere bevordering van de doorstroming op de huurmarkt (
Kamerstukken II2015/16, 34373, nr. 3). Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat geen sprake is van een vakantiebestedingsbedrijf, behoeven deze onderdelen naar het oordeel van de rechtbank op dit moment geen nadere bespreking.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal de Belastingdienst/Toeslagen veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. Roestenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.