Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
Enkel en uitsluitend ter beslechting van hun dispuut en ter vermijding van verdere kosten, disputen en/of procedures”)doet daaraan niet af, nu de betaling moet worden gezien in de context van de gehele vso. De omstandigheid dat de bedragen niet direct uit de nalatenschap aan belanghebbenden zijn betaald, maar door het [Stichting A] , geeft dus geen aanleiding voor een ander oordeel. Verder verdient opmerking dat anders dan belanghebbenden betogen de voormelde arresten ook voor de toepassing van het huidige artikel 1 van de Wet relevant zijn. Het verschil tussen de huidige tekst van artikel 1 (“krachtens erfrecht”) en de oude tekst van artikel 1 van de Successiewet 1859 (“al wat geërfd of verkregen wordt uit de boedel”), is in het licht van de voormelde strekking van de arresten geen relevant verschil voor de hier aan de orde zijnde kwestie. De betalingen zijn derhalve terecht door de inspecteur aangemerkt als verkrijgingen in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel 1, van de Wet. Voor dat geval is niet in geschil dat de beroepen ongegrond zijn.
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: