In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Brabants Verenigd Openbaar Onderwijs en het UWV over een opgelegde loonsanctie. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. C.A.M. van Vught, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 12 mei 2016, waarin een loonsanctie werd opgelegd op basis van onvoldoende re-integratie-inspanningen van de werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werkneemster, die lijdt aan het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS), niet de behandelingen heeft gevolgd die in de richtlijn voor CVS zijn aanbevolen. De rechtbank oordeelt dat de bedrijfsarts onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gekozen alternatieve behandeling bij het CVS-centrum een gelijkwaardig of beter resultaat zou opleveren dan de voorgeschreven behandelingen. De rechtbank concludeert dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn geweest en dat de loonsanctie op goede gronden is opgelegd. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de re-integratie van zieke werknemers en de noodzaak om de richtlijnen te volgen.