ECLI:NL:RBZWB:2018:2931

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
6557442 OV VERZ 18-32
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot instelling van meerderjarigenbewind en beoordeling van verkwisting

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 19 april 2018, wordt een verzoek tot instelling van een meerderjarigenbewind behandeld. De rechthebbende, die eerder onder bewind stond, verzoekt opnieuw om bewindvoering omdat zij niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen adequaat waar te nemen. De kantonrechter, W.E.M. Verjans, overweegt dat er geen sprake is van problematische schulden of verkwisting, zoals gedefinieerd in de wet. De rechthebbende heeft geen schriftelijke medische verklaring over haar geestelijke of lichamelijke toestand overgelegd, wat de beoordeling bemoeilijkt. Tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de rechthebbende wel betalingsachterstanden heeft, maar deze zijn nog niet van zodanige aard dat ze als problematisch kunnen worden aangemerkt. De kantonrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de noodzaak van bewind, maar besluit desondanks het verzoek in te willigen, gezien de vrees dat de rechthebbende anders in een problematische financiële situatie terechtkomt. Het bewind wordt ingesteld voor onbepaalde tijd, met de nadruk op de noodzaak voor de rechthebbende om zelf aan te tonen dat zij in staat is haar financiële belangen te behartigen. De kantonrechter benoemt een bewindvoerder en stelt de beloning vast. De beschikking wordt ingeschreven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster III Insolventie en kanton beheerszaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 6557442 OV VERZ 18-32
beschikking d.d. 19 april 2018 op een verzoek tot instelling van een meerderjarigenbewind
van
[naam en gegevens verzoeker]

1.Het procesverloop

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 2 januari 2018 door de griffie van de rechtbank ontvangen verzoekschrift (met bijlagen);
b. het proces-verbaal van de griffier met betrekking tot het verhandelde op de terechtzitting van dinsdag 20 februari 2018;
c. het proces-verbaal van de griffier met betrekking tot het verhandelde op de terechtzitting van donderdag 29 maart 2018.
1.2
De inhoud van deze stukken geldt hier als ingelast.

2.De beoordeling

2.1
Het verzoek strekt tot de instelling van een bewind over de goederen van [naam en gegevens verzoeker] , onder gelijktijdige benoeming van [naam en gegevens bewindvoerder] . Als reden wordt in het verzoekschrift aangevoerd dat rechthebbende niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen waar te nemen als gevolg van schulden.
2.2
Bij beschikking van de kantonrechter te Bergen op Zoom d.d. 6 februari 2012 zijn de goederen van rechthebbende eerder onder bewind gesteld. De kantonrechter overwoog in die beschikking -onder de op dat moment geldende wetgeving- als volgt: “Hoewel het hebben of laten ontstaan van schulden op zich niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van een geestelijke toestand die noopt tot de instelling van een beschermingsbewind, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat rechthebbende door de voortdurende schuldenlast in een toestand is komen te verkeren als gevolg waarvan zij niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.”
Bij beschikking van 5 april 2017 heeft de kantonrechter te Bergen op Zoom dit bewind opgeheven met ingang van 1 mei 2017. De kantonrechter overweegt hierbij dat vast staat dat rechthebbende op dat moment geen schulden (meer) heeft, De oorzaak die destijds tot instelling van het bewind heeft geleid, is daarmee volgens de kantonrechter komen te vervallen.
Hij overweegt verder dat “rechthebbende ter zitting vastberaden is gebleken zelf haar vermogensrechtelijke belangen waar te nemen.” De kantonrechter heft daarom, ondanks geuite twijfels daarbij, het bewind per voormelde datum op. Een eerder opheffingsverzoek van rechthebbende werd bij beschikking van 6 februari 2016 door dezelfde kantonrechter nog afgewezen.
2.3
Thans wendt rechthebbende zich met het onderhavige verzoek opnieuw tot de kantonrechter. Zij voert hierbij aan dat “het zelf weer oppakken” niet goed heeft uitgepakt.
Zij heeft met maatschappelijk werk opnieuw bewindvoering besproken “ter voorkoming van verder onheil.” Haar vorige (professionele) bewindvoerder heeft zich opnieuw schriftelijk bereid verklaard om als beschermingsbewindvoerder ten behoeve van rechthebbende te gaan optreden.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek op 29 maart 2018 blijkt dat rechthebbende op dit moment wel betalingsachterstanden heeft maar dat deze schulden qua hoogte (nog) niet zijn aan te merken als “het hebben van problematische schulden”.
2.5
De voorgestelde bewindvoerder denkt dat het gedrag van rechthebbende wellicht aan te merken is als “verkwisting”, zij leent volgens hem immers geld maar betaalt haar rekeningen vervolgens niet. De kantonrechter deelt laatstgenoemde mening van de voorgestelde bewindvoerder echter niet. De wet geeft in artikel 1:431, lid 1 sub b BW geen inhoudelijke omschrijving van deze grond maar bedoeld wordt hier volgens de kantonrechter “een voortdurende, door de spilzieke veroorzaakte wanverhouding tussen inkomsten en uitgaven welke maatschappelijk gezien niet verantwoord is.” Deze wettelijke grond is naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de orde.
2.6
De tijdens voormelde mondelinge behandeling aanwezige maatschappelijk werker van [XXX] voert aan dat het goed ging met rechthebbende toen zij nog onder bewind stond. Nu gaat het volgens hem weer mis. Rechthebbende raakt geld kwijt, vraagt aan andere mensen om geld en maakt verkeerde (financiële) keuzes. Op de vraag van de kantonrechter wat hier de oorzaak van is, krijgt de kantonrechter geen c.q. geen deugdelijk antwoord. De maatschappelijk werker verwijst wel nog naar een opname van rechthebbende door de GGZ ongeveer een jaar geleden. Rechthebbende reageert hierop direct met de opmerking dat deze opname niets met de onderhavige problematiek van doen heeft. Dit is volgens haar verleden tijd. De kantonrechter stelt vast dat geen enkele schriftelijke medische verklaring voorhanden is waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat rechthebbende vanwege haar lichamelijke en/of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat zou zijn om ten volle haar vermogensrechtelijke belangen waar te nemen.
2.7
Samengevat heeft kantonrechter al tijdens de mondelinge behandeling van 29 maart 2018 geconcludeerd dat er kennelijk geen duidelijk aantoonbare oorzaak bestaat, als bedoeld in de wet, waarom rechthebbende niet in staat blijkt om haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Zowel de voorgestelde bewindvoerder als ook de voormelde maatschappelijk werker vrezen dat wanneer het onderhavige verzoek zou worden afgewezen rechthebbende op korte termijn in een positie komt te verkeren dat er wel sprake is van “het hebben van problematische schulden”. De kantonrechter deelt deze vrees.
Er is naar het oordeel van de maatschappelijk werker onvoldoende financiële stabiliteit bij rechthebbende. Voorts beschikt rechthebbende kennelijk op dit moment niet over voldoende kennis en vaardigheden om hierin verandering in aan te brengen. Gelet op deze situatie en mede gelet op het feit, dat rechthebbende zelf verzoekt om haar goederen onder bewind te stellen, zal de kantonrechter het verzoek hierna toch inwilligen.
2.8
Anders dan rechthebbende graag wenst, zal de kantonrechter dit bewind niet instellen voor bepaalde tijd maar voor onbepaalde tijd. De kantonrechter benadrukt hierbij dat rechthebbende zelf eerst zal moeten aantonen dat zij weer voldoende in staat is om haar financiële belangen ten volle te behartigen. Duidelijk is dat rechthebbende zelf daartoe voldoende kennis en vaardigheden zal moeten verwerven en dat zij ook zelf moet zorgen voor voldoende persoonlijke stabiliteit. De kantonrechter wijst in dat verband op het belang om het door bewindvoerder en door rechthebbende opgestelde en ondertekende “plan van aanpak bewind” op een goede wijze na te komen/uit te voeren.
2.9
Ter zitting is de kantonrechter gebleken dat rechthebbende nog in staat is om zelf aan de bewindvoerder toestemming te geven voor het doen van beschikkingshandelingen.
De rechthebbende wordt in staat geacht de rekening en verantwoording ter goedkeuring te ondertekenen.
2.1
Tegen de voorgestelde bewindvoerder zijn geen bezwaren gerezen. De kantonrechter heeft ambtshalve kunnen vaststellen dat deze professionele bewindvoerder voldoet aan de kwaliteitseisen (Besluit kwaliteitseisen Curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren, Stb. 2014,46) en derhalve benoembaar is. De kantonrechter volgt verder met deze benoeming de uitdrukkelijke voorkeur (artikel 1:435, lid 3 BW) van rechthebbende.
2.11
De kantonrechter zal de beloning van de te benoemen bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden vaststellen op een bedrag van € 519,40 (excl. BTW).
2.12
Omdat er geen sprake is van problematische schulden zal de kantonrechter de jaarbeloning van de te benoemen bewindvoerder, inclusief onkostenvergoeding en exclusief omzetbelasting voor zover van toepassing, vaststellen in overeenstemming met artikel 3 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
2.13
Op grond van artikel 1:391 BW zal deze uitspraak door de griffier worden ingeschreven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister.

3.De beslissing

De kantonrechter:
stelt een bewind in over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan:
[rechthebbende] voornoemd;
verstaat dat het bewind is ingesteld op grond van het feit dat [rechthebbende] voornoemd tijdelijk niet voldoende in staat is om zelf ten volle haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen;
benoemt tot bewindvoerder: [bewindvoerder] voornoemd;
stelt de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden vast op een bedrag van € 519,40 (excl. BTW);
stelt de jaarbeloning van de bewindvoerder vast in overeenstemming met artikel 3 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
draagt de griffier op deze uitspraak in te schrijven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 april 2018.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.