ECLI:NL:RBZWB:2018:2929

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
02-700238-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en bewezenverklaring van doodslag met tbs-maatregel

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van moord op het slachtoffer, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 mei 2018, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte stond terecht voor de beschuldiging dat zij op 28 oktober 2017 in Middelburg opzettelijk het leven van het slachtoffer had beroofd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, onder invloed van alcohol, met een mes het slachtoffer in de hartstreek had gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, maar niet van voorbedachte raad. De verdachte werd vrijgesproken van moord, maar schuldig bevonden aan doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege, gezien de psychische problematiek van de verdachte en de ernst van het delict. De rechtbank hield rekening met de impact van het delict op de nabestaanden en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700238-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 mei 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, HvB Ter Peel,
te 5977 NM Evertsoord, Paterstraat 4,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 mei 2018, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
zij op of omstreeks 28 oktober 2017 te Middelburg opzettelijk en al dan niet
met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft zij, verdachte, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg die [slachtoffer] met een mes in het (boven)lichaam, althans in de hartstreek gestoken, waarbij door deze messteek de linkerborstholte, de linkerlong, het hartzakje en de
lichaamsslagader van die [slachtoffer] zijn geperforeerd, tengevolge waarvan die [slachtoffer]
is overleden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de doodslag van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). Verdachte heeft door zichzelf in een dronken toestand te brengen, met in haar achterhoofd de onderliggende irritaties tussen haar en het slachtoffer, en door met het mes het slachtoffer op te zoeken willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat een en ander zou escaleren. De gedragingen van verdachte kunnen via het voorwaardelijk opzet worden gekwalificeerd als doodslag. De officier van justitie vordert voorts vrijspraak van de ten laste gelegde moord, aangezien er geen wettig en overtuigend bewijs is voor voorbedachte raad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord, nu aan de hand van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg het slachtoffer heeft gestoken. Wel kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde doodslag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voorgeschiedenis
Alvorens de rechtbank begint met haar bespreking van de feiten en omstandigheden zal zij eerst kort ingaan op de voorgeschiedenis c.q. relatie tussen het slachtoffer en verdachte.
Verdachte woont vanaf juni 2017 in de beschermde woonvorm aan het [straatnaam] te Middelburg van Emergis. Aldaar woonde ook het slachtoffer. Omstreeks september 2017 ontstond er tussen verdachte en het slachtoffer een seksrelatie. Deze relatie heeft een paar weken geduurd. Verdachte heeft hierover verklaard dat de relatie eindigde op het moment dat het slachtoffer twee weken vast kwam te zitten. Verdachte heeft, nadat hij vrij kwam, nog een aantal berichten gestuurd, maar het slachtoffer wilde niet meer met haar praten. In het begin negeerden zij elkaar, maar later begon het slachtoffer haar uit te schelden. Verdachte heeft verklaard dat hij haar wel eens duwde of dat hij heel dicht bij haar kwam staan. Het slachtoffer was agressief en verdachte werd daar angstig van. De persoonlijk begeleider van verdachte heeft bevestigd dat het team van Emergis op de hoogte was van de verstoorde onderlinge verhoudingen tussen verdachte en het slachtoffer. Er was eerder over gesproken.
Feiten en omstandigheden
Op zaterdag 28 oktober 2017 om 21.04 uur komt bij de landelijke 112 meldkamer een melding binnen van verdachte. In het gesprek dat volgt met de plaatselijke politiecentralist zegt verdachte dat zij in de war is en dat zij denkt dat zij iemand dood gaat maken. Op vragen van de centralist antwoordt verdachte vervolgens dat ze boos is op [slachtoffer] en dat ze hem dood gaat maken. Uiteindelijk wordt, nadat de centralist een stevig soort geklop op een deur hoort, de verbinding met verdachte verbroken. [1] Na beëindiging van het gesprek om 21.11 uur is door het meldkamerpersoneel direct contact opgenomen met de begeleiding van Emergis en werd de politie ter plaatse gestuurd. Bij aankomst hoorden de verbalisanten dat er een man was neergestoken. In één van de kamers werd het slachtoffer op de grond aangetroffen met een bloedende wond aan de linkerzijde van zijn borst. Ter hoogte van zijn linkerschouder en zijn hoofd lag een plas bloed op de grond. Het ook ter plaatse gekomen ambulancepersoneel gaf aan dat het slachtoffer was overleden. [2] Om de precieze doodsoorzaak te onderzoeken is er door het NFI sectie verricht. Bij sectie werd hoog aan de borst links een scherprandige huidperforatie (steekletsel) vastgesteld, met bloeduitstorting aan de wondranden en in de diepte. Dit letsel ging gepaard met een onderliggend steekkanaal met perforatie van onder andere de linkerborstholte, de linkerlong, het hartzakje en de grote lichaamsslagader. Volgens de patholoog wordt het intreden van de dood verklaard door gevolgen van één steekletsel aan de borst links. [3]
Getuige [getuige 1] , een bewoner van een woning aan het [straatnaam] , heeft verklaard dat hij die avond in zijn kamer was en opeens een hard geklop hoorde. Hij hoorde het slachtoffer zeggen: ‘wie is daar?’. [getuige 1] deed zijn deur open en zag dat verdachte voor de deur van het slachtoffer stond. Zij had een mes in haar hand. [getuige 1] vroeg nog aan haar: ‘wat doe je?’ of ‘wat is er?’, maar zij staarde hem alleen maar heel vreemd aan. Hij heeft vervolgens de deur dicht en op slot gedaan.
Getuige [getuige 2] , begeleider bij Emergis, heeft verklaard dat hij omstreeks 21.10 uur werd gebeld door de meldkamer van 112, omdat verdachte zichzelf iets zou willen aandoen. Hij is vervolgens naar haar kamer gelopen. Hij hoorde beneden aan de trap al dat er gedoe was en hoorde het slachtoffer roepen: ‘laat me met rust, ga weg, flikker op’. Het slachtoffer klonk bozig, geïrriteerd en luid. [getuige 2] is naar boven gerend en is de kamer van het slachtoffer binnen gelopen. Hij stapte de kamer binnen en zag hem net van zijn bed afglijden. Verdachte zat op dat moment op het bed, midden in de kamer. Zij had een stevig vleesmes van ongeveer 30 centimeter, met grote kartels, in haar rechterhand. [4]
Door een verbalisant werd op het dressoir in de kamer van het slachtoffer een mes aangetroffen. De snede van dit mes had een kartelrand en het totale mes was ongeveer 30 centimeter lang. Eén zijde van het lemmet zat geheel onder het bloed.
Nadat verdachte werd aangehouden werd zij naar het cellencomplex Torentijd overgebracht. Een verbalisant heeft gerelateerd dat hij op het moment dat hij voor haar cel stond verdachte hoorde zeggen: ‘ik hoop wel dat hij dood is, dat verdient hij wel’. Een paar seconden later herhaalde verdachte dit en zei: ‘ik hoop wel dat hij dood is, dat verdient hij zeer’.
Verdachte heeft zelf verklaard dat zij die avond drie flessen wijn heeft gedronken en niet meer weet wat er is gebeurd. Ze had zoveel gedronken, dat ze daardoor een black-out kreeg. Dit gebeurt wel vaker, eigenlijk elke keer als zij drinkt. Ze kan zich de volgende dag dan niet meer herinneren wat er is gebeurd. Ze is sinds haar 21ste verslaafd aan alcohol. In het bloed van verdachte is na haar aanhouding 2.4 mg/ml alcohol aangetroffen. De gemeten ethanol concentratie in het bloed is een concentratie waarbij onder andere agressief en strijdlustig gedrag en verstoorde waarnemingen kunnen optreden, aldus het NFI.
Moord of doodslag?
Op grond van voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die op 28 oktober 2017 met een mes, eenmaal in de hartstreek van het slachtoffer heeft gestoken, waarbij door deze messteek de linkerborstholte, de linkerlong, het hartzakje en de lichaamsslagader zijn geperforeerd, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer, nu niet vast te stellen is dat verdachte daadwerkelijk de intentie heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven.
Wel is sprake geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Vaststaat, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, dat verdachte terwijl zij onder invloed was van alcohol een mes heeft gepakt en zelf naar het slachtoffer is toegegaan, terwijl er daarnaast sprake was van een verstoorde verhouding met het slachtoffer en zij boos was op hem. Vrijwel direct nadat hij de deur voor haar open had gedaan, heeft verdachte het slachtoffer één keer in zijn hartstreek gestoken. Gelet op deze omstandigheden heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden als gevolg van de messteek.
Vervolgens moet worden beoordeeld of sprake was van voorbedachte raad. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechtbank, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens eerst gesteld ziet, is, of de verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft naar het alarmnummer gebeld met de mededeling dat zij het slachtoffer wilde doodmaken. De rechtbank stelt vast dat dit het eerste moment is waarop het voornemen van verdachte om het latere slachtoffer iets aan te doen kenbaar is gemaakt. Hierna blijft verdachte nog gedurende enkele minuten aan de telefoon met de centralist. In de tussentijd heeft verdachte vanuit haar woning een mes gepakt en is zij naar de woning van het slachtoffer gelopen. Nadat hij open doet en de verbinding met de centralist wordt verbroken, steekt verdachte hem direct neer.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in ieder geval op meerdere momenten de tijd heeft gehad om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad, te weten tijdens het gesprek met de centralist waarin zij haar daad aankondigde, op het moment dat zij een mes uit haar woning pakte en op het moment dat zij naar de woning van het slachtoffer toeliep. Dit vormt een aanwijzing dat met voorbedachte raad zou zijn gehandeld.
Zoals hiervoor reeds overwogen moet de rechtbank zich vervolgens buigen over de vraag of er aanwijzingen zijn die tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten (de hiervoor genoemde contra-indicaties). De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van GZ-psycholoog S. Labrijn blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten –onder meer− een stoornis in het gebruik van alcohol. Op pagina 22 van genoemd rapport staat voorts gerelateerd dat: ‘
er bij verdachte sprake is van een duidelijk patroon van (chronische) emotionele instabiliteit die bij verdachte gepaard gaat met een gebrek aan zelfcontrole c.q. het vermogen tot zelfsturing(..)
oplopende druk c.q. stress (veroorzaakt door interne/psychische stressoren of spanning van buitenaf) leidt tot alcoholgebruik en na alcoholgebruik wordt prikkelbaarheid, woede en impulsiviteit manifest(..)
Bijvoorbeeld kan het gegeven dat verdachte 112 belde worden geïnterpreteerd als schreeuw om hulp, als haar reactie op het dreigende controleverlies; zij wilde het slachtoffer niet doden, maar had zichzelf niet meer in de hand(..). Daarbij komt dat verdachte die avond drie flessen wijn heeft gedronken, waarna het in haar bloed vastgestelde alcoholpromillage 2.4 mg/ml bedroeg, een promillage waarbij volgens het NFI onder andere agressief en strijdlustig gedrag en verstoorde waarnemingen kunnen optreden.
In het voorgaande ziet de rechtbank een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. Ten gevolge van het alcoholgebruik lijkt er bij verdachte een hevige, ogenblikkelijke gemoedsopwelling in de vorm van boosheid, prikkelbaarheid en impulsiviteit te zijn ontstaan van waaruit zij heeft gehandeld. Deze gemoedsopwelling kan worden verklaard door de hiervoor beschreven problematiek. De rechtbank is van oordeel dat aan deze contra-indicatie, in combinatie met de toch relatief korte tijdspanne tussen het bellen van het alarmnummer en de daad, een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de omstandigheid dat voor de verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Hierbij speelt tevens een rol dat de verklaringen van verdachte geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in haar is omgegaan.
Het voorgaande betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat zij zal moeten worden vrijgesproken van moord (het impliciet primair tenlastegelegde). Op grond van voormelde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van wettig en overtuigend bewijs voor doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Impliciet subsidiair
op
of omstreeks28 oktober 2017 te Middelburg opzettelijk
en al dan niet
met voorbedachten rade[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft zij, verdachte, met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig
overlegdie [slachtoffer] met een mes in het (bovenlichaam),
althans in de hartstreekgestoken, waarbij door deze messteek de linkerborstholte, de linkerlong, het hartzakje en de
lichaamsslagader van die [slachtoffer] zijn geperforeerd, tengevolge waarvan die [slachtoffer]
is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek, en de oplegging van een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege. Hij verzoekt de rechtbank tevens om toepassing te geven aan artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en te adviseren dat na ommekomst van twee derde van de op te leggen gevangenisstraf met de TBS-maatregel een aanvang wordt genomen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan het reeds ondergane voorarrest. Uit de rapporten blijkt dat verdachte een grote behoefte heeft aan behandeling en deze krijgt zij niet in detentie. Zij heeft voorts verzocht om in plaats van een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege, een TBS-maatregel met voorwaarden aan verdachte op te leggen. Verdachte toont ziektebesef en is gemotiveerd voor behandeling. Deze maatregel is een afdoende stok achter de deur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de doodslag van de 26-jarige [slachtoffer] . Verdachte heeft door haar handelen het slachtoffer zijn meest fundamentele bezit ontnomen, namelijk het recht om te leven. De gewelddadige dood van deze jonge man is schokkend voor zijn familieleden, waarbij op de eerste plaats gedacht moet worden aan de vader, moeder, de broers en zussen van het slachtoffer. Uit de verklaringen die ter zitting zijn voorgelezen door de ouders van het slachtoffer, blijkt dat zij het tot op de dag van vandaag zeer moeilijk hebben met dit grote verlies. Hun leven is door het overlijden van hun zoon ingrijpend veranderd en zij voelen het gemis dagelijks. Ook voor de overige familieleden die bij het gezin betrokken zijn moet de schok enorm zijn geweest. Voorts kunnen de ogen niet worden gesloten voor de schok en de onrust die strafbare feiten van dit kaliber in de samenleving teweegbrengen. Er is dan ook sprake van een zeer ernstig delict, waarvoor in beginsel lange gevangenisstraffen worden opgelegd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 28 maart 2018 waaruit blijkt dat zij niet eerder veroordeeld is voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Maatregel
Bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf is van belang of verdachte al dan niet (verminderd) toerekeningsvatbaar was ten tijde van het bewezenverklaarde en of aan haar de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Over verdachte is op 23 april 2018 door M.A. Westerborg, psychiater en S. Labrijn,
GZ-psycholoog een rapport opgemaakt. Verdachte heeft geweigerd om ook mee te werken aan een milieuonderzoek. Door voornoemde deskundigen is gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis en borderline persoonlijkheidsproblematiek. Daarbij is ook sprake van een zeer ernstige verslaving aan alcohol die kan worden beschouwd als ziekte. Verdachte heeft naar aanleiding van langdurig seksueel misbruik in haar kindertijd last gekregen van herbelevingen, waardoor zij psychische klachten kreeg. Deze herbelevingen hebben ervoor gezorgd dat verdachte zichzelf vooral wilde verdoven, wat haar aanvankelijk lukte door middel van alcohol en cannabis. Uiteindelijk is verdachte hierdoor verslaafd geraakt aan alcohol en deels aan cannabis. De deskundigen adviseren verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De kans op herhaling is groot. Verdachte heeft op geen enkele manier kunnen profiteren van eerdere interventies die voor verbetering hadden moeten zorgen. De deskundigen zijn dan ook van mening dat ambulante behandeling geen reële optie meer kan zijn. Verdachte zal gedurende een lange tijd behandeld moeten worden voor zowel de verslavingsproblematiek als voor de posttraumatische stresstoornis. De deskundigen adviseren aan verdachte de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege op te leggen. Deze maatregel geniet de voorkeur boven een TBS-maatregel met voorwaarden. In het kader van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege wordt verdachte direct klinisch behandeld binnen een adequaat beveiligingsniveau en wordt zij welhaast gedwongen om langdurig abstinent te blijven van middelen.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde deskundigen over. Verdachte wordt ten aanzien van het bewezenverklaarde feit als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd. Gelet op de conclusies en adviezen van de deskundigen en mede gezien de ernst van het feit en de problematiek van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een TBS-maatregel noodzakelijk is. Aan de wettelijke vereisten daartoe is voldaan, nu bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis en het door verdachte begane strafbare feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. De rechtbank acht, gelet op de hevige problematiek van verdachte en voornoemde adviezen van de deskundigen, verpleging van overheidswege noodzakelijk. De rechtbank overweegt voorts dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gevangenisstraf
Naast het opleggen van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege is de rechtbank van oordeel dat óók het opleggen van een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank realiseert zich terdege dat geen enkele straf, in welke vorm of mate dan ook, voor de nabestaanden het gemis van het slachtoffer zal kunnen wegnemen. Daarin schiet het strafrecht tekort, net zoals ook de uitoefening van het spreekrecht ter zitting, hoe indrukwekkend ook, feitelijk onvoldoende recht doet aan het verdriet en het leed dat door de dierbaren van het slachtoffer wordt ervaren en aan wat het slachtoffer voor hen betekende. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank, met inachtneming van voornoemde beperkingen – naast dat zij acht heeft geslagen op de enorme impact die het gepleegde feit op de nabestaanden van het slachtoffer en de samenleving heeft gehad– ook acht geslagen op de problematiek van verdachte. Oók de samenleving is gebaat bij een snelle behandeling van verdachte. Het is dan ook in dit kader dat de rechtbank overgaat tot oplegging van een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist. Zij neemt daarbij in ogenschouw dat ook de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege door verdachte als straf zal worden ervaren.
De rechtbank acht, alles afwegende, de oplegging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege, en een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, passend en geboden.
Op grond van artikel 37b, tweede lid Sr kan de rechtbank in haar vonnis een advies opnemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan moet vangen. Dit betekent dat de rechtbank slechts adviseert en dat de beslissing hiertoe aan de minister van Justitie en Veiligheid is. De opvatting van de rechtbank is dat binnen een zekere periode met de behandeling moet worden begonnen. Om die reden zal de navolgende onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, zonder toepassing van artikel 37b, tweede lid Sr.

7.De benadeelde partij

De nabestaanden van het slachtoffer, [nabestaande 1] (de vader) en [nabestaande 2] (de moeder) hebben via hun raadsman mr. F.J.M. Hamers een vordering als benadeelde partij ingediend. De vader van het slachtoffer vordert een schadevergoeding van € 14.154,29 ter zake van materiële schade en de moeder van het slachtoffer vordert een schadevergoeding van
€ 10.957,81 ter zake van shockschade. De ouders verzoeken de vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente en voorts de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[nabestaande 1] (de vader)
De rechtbank overweegt allereerst dat artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat nabestaanden recht hebben op vergoeding van kosten van levensonderhoud waarin de overledene voorzag en op vergoeding van redelijke kosten van lijkbezorging.
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade (€ 14.154,29) overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 12.752,58 aan te merken is als redelijke kosten van lijkbezorging, dat deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en onderbouwd. Voornoemd bedrag bestaat uit de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de voorbereiding van de begrafenis
(€ 2.360,00), de kosten met betrekking tot de dag van de begrafenis (€ 5.461,00), de kosten met betrekking tot het avondmaal (€ 4.736,00) en de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de vliegtickets naar Marokko (€ 194,98).
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De rechtbank overweegt hiertoe dat ingevolge artikel 51f, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, in een strafzaak als de onderhavige, waarin het slachtoffer ten gevolge van het strafbare feit is overleden, diens erfgenamen zich kunnen voegen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering. Daaronder valt niet de in deze strafzaak door de benadeelde partij gevorderde vergoeding in het kader van de door hem voor het slachtoffer betaalde vorderingen van de Belastingdienst en de deurwaarder. Deze schade staat naar het oordeel van de rechtbank niet in een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit.
Met betrekking tot de toegewezen vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf de dag waarop het bewezen verklaarde feit is gepleegd, te weten 28 oktober 2017.
[nabestaande 2] (de moeder)
De rechtbank overweegt dat de wet nabestaanden niet alleen een beperkt recht op materiële schadevergoeding geeft, maar ook een beperkt recht op immateriële schadevergoeding. Nabestaanden hebben geen recht op schadevergoeding wegens het verdriet dat het overlijden van een naaste voor henzelf heeft veroorzaakt. De wet brengt met zich mee dat alleen indien vastgesteld kan worden dat verdachte het oogmerk had om nabestaanden leed en verdriet toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub a, BW of als sprake is van shockschade bij nabestaanden waardoor zij in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub b, BW, nabestaanden recht hebben op immateriële schadevergoeding. Van shockschade is slechts onder strikte voorwaarden sprake. Shockschade is geestelijk letsel, in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dat ontstaat door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer overlijdt of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stellingen van de benadeelde partij niet blijkt dat ten aanzien van haar aan genoemde strenge voorwaarden is voldaan. De enkele verklaring van de praktijkondersteuner GGZ/psycholoog van Huisartsenpraktijk MedZorg, waarin een sterk vermoeden wordt geuit van de diagnose PTSS, is daartoe onvoldoende. Voorts is voor een nadere onderbouwing op dit punt in het strafproces geen plaats. Dit zou tot een vertraging van het proces en daarmee tot een onevenredige belasting van het strafproces leiden. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot immateriële schadevergoeding, zodat zij haar vordering desgewenst nog met een nadere onderbouwing bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van verhuiskosten en behandelingskosten van een psycholoog, geldt het volgende. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van de benadeelde partij dat zij de gestelde shockschade eveneens ten grondslag legt aan haar vordering tot materiële schadevergoeding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank haar derhalve ook niet-ontvankelijk verklaren in dat gedeelte van de vordering.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de messen aan verdachte toebehoren en dat het feit is begaan met betrekking tot eenzelfde soort mes uit een messenset.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Impliciet subsidiair:
doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
* 3.00 stuks mes, kl: zwart, Croma: G1801924, broodmessen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 1] van € 12.752,58 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [nabestaande 1]
€ 12.752,58 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
28 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 98 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [nabestaande 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [nabestaande 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. E.J. Zuijdweg en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2017260865 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, dienst regionale recherche, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 269.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 januari 2018, pagina 3, tweede en derde alinea.
3.Het pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, NFI d.d. 9 januari 2018, pagina 60 (los).
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 29 oktober 2017, pagina 106, laatste twee alinea’s, pagina 107 en pagina 108, eerste twee alinea’s.